PEUGEOT 207 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 111 of 255

!
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
99
Dit systeem werkt onafhankelijk
van de centrale vergrendeling; ge-
bruik het nooit in plaats daarvan.
Controleer bij het aanzetten van
het contact altijd de stand van de
kinderbeveiliging.
Neem vóór het verlaten van de
auto altijd de sleutel uit het contact,
zelfs voor korte periodes.
Bij een zware aanrijding wordt de
elektrisch bedienbare kinderbevei-
liging automatisch uitgeschakeld,
zodat de achterpassagiers de auto
kunnen verlaten.
MECHANISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderslot om het openen van bin-
nenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.

 Draai de rode knop een kwart om-
wenteling naar rechts met de con-
tactsleutel.
ELEKTRISCH BEDIENBARE
KINDERBEVEILIGING
De elektrisch bedienbare kinderbeveili-
ging voorkomt dat beide achterportieren
van binnenuit kunnen worden geopend.
De schakelaar bevindt zich in het mid-
den van het dashboard.

 Druk op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat branden en er verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Vergrendelen
Ontgrendelen

 Draai de rode knop een kwart om-
wenteling naar links met de contact-
sleutel. Inschakelen
Uitschakelen

 Druk nogmaals op de knop A .
Het verklikkerlampje van de knop A
gaat uit en er verschijnt een melding op
het multifunctionele display.

Page 112 of 255

i
i
i
VEILIGHEID
100
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook
aan te geven. Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog niet
zijn uitgeschakeld, wordt automa-
tisch het knippergeluid versterkt.

 Links: duw de hendel omlaag.

 Rechts: duw de hendel omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.
Schakel omwille van de veiligheid
de alarmknipperlichten in als u de
staart van een fi le nadert.

 Druk de knop A in, de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatische ontsteking van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de rem-
vertraging die optreedt, automatisch in.
De alarmknipperlichten blijven knipperen
totdat er opnieuw gas wordt gegeven.

 U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop A
in te drukken.
CLAXON

 Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer
het echt nodig is, in de volgende
gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgan- gers,
- naderen van een onoverzichte- lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.

Page 113 of 255

!
i
i
i
VEILIGHEID
101
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel dat met
dit systeem is uitgerust en het vervan-
gen van een band moeten worden
uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk .
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De bandenspan-
ning heeft een belangrijke invloed
op het weggedrag van de auto en
de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden
(zware lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Te lage bandenspanning
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
welke band(en) het betreft.

 Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden. Dit verklikkerlampje en het
verklikkerlampje
STOP gaan
branden op het instrumenten-
paneel in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display
die aangeeft welke band(en) het
betreft.

 Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

 Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid en verant-
woordelijkheid van de bestuurder niet door
het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.

Page 114 of 255

!
i
!
VEILIGHEID
102
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN *
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
-
de elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek. Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los. Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in het antiblok-
keersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP en ABS ,
een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing zou
u tijdens het remmen de controle over
uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.
Noodremassistentie
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal. Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de be-
nodigde bedieningskracht minder wordt
en dat de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
* Volgens land van bestemming.
Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT-
netwerk .
Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.

Page 115 of 255

!
VEILIGHEID
103
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk .
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk .
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
 Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het ver-
klikkerlampje van de knop bran-
den, zijn de systemen ASR en
ESP uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h
(behalve 1,6 liter THP 16V 175 PK ben-
zinemotor).

 Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
SYSTEMEN
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Antispinregeling
(ASR) en elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP)
De antispinregeling past de aandrijfkracht
van de wielen aan om het doorspinnen te
voorkomen door de aangedreven wielen
en de motor af te remmen.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma
grijpt in via de remmen van één of meer-
dere wielen en het motorkoppel om de
auto weer in de juiste koers te brengen.
De systemen worden geacti-
veerd zodra de wielen te weinig
grip hebben of de koers van de
auto afwijkt van de door de be-
stuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit verklikker-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.
Koppelingssysteem
stuurbekrachtiging/ESP (SSP)
Dit systeem zorgt voor een optimale sta-
biliteit van de auto en een optimale rem-
capaciteit door het combineren van de
werking van het ESP en de elektrische
stuurbekrachtiging, tijdens het remmen
op een wegdek met ongelijke grip tus-
sen de linker en rechter wielen.
Het systeem maakt het mogelijk te rem-
men op de wielen die grip hebben op de
weg en, ter voorkoming van de instabi-
liteit van de auto, de wieluitslag iets te
corrigeren om de bestuurder te helpen
de juiste koers te blijven volgen.

Page 116 of 255

VEILIGHEID
104
VEILIGHEIDSGORDELS Hoogteverstelling
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
 Knijp de knop A in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.

 Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel branden om
aan te geven dat de bestuurder *
en/of voorpassagier zijn gordel nog
niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert gedurende 2 minuten het verklikker-
lampje in combinatie met een steeds sterker
worden geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het verklikkerlampje branden zolang de
bestuurder ** en/of voorpassagier zijn veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
* Volgens land van bestemming.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een gordelkrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen de borst
van de inzittenden getrokken wordt. Het
systeem biedt hierdoor een betere be-
scherming.
Bij de 5-deurs uitvoering en de RC zijn
de veiligheidsgordels voorzien van een
geleider die ervoor zorgt dat de gordel
optimaal aansluit.

Page 117 of 255

VEILIGHEID
105

1. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel links voor.

2. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel rechts voor.

3. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel links achter.

4. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel midden achter ** .

5. Verklikkerlampje
veiligheidsgordel rechts achter.
In de middelste rij gaat het verklikker-
lampje 1 of 2 branden.
Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel
Veiligheidsgordels achter
De achterbank is voorzien van drie drie-
punts veiligheidsgordels ** met oprolau-
tomaat en gordelkrachtbegrenzer.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, gaat op het
instrumentenpaneel dit verklik-
kerlampje branden.
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken. Rij verklikkerlampjes
veiligheidsgordel
Als het contact wordt aangezet, gaan
de verklikkerlampjes
3, 4 ** en 5 onge-
veer 30 seconden branden:
Als het verklikkerlampje 3, 4** of 5 bij
draaiende motor rood gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele dis-
play, is de gordel van de desbetreffende
achterpassagier weer losgemaakt.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
** Behalve RC.

Page 118 of 255

i
VEILIGHEID
106
De bestuurder moet ervoor zorgen
dat alle passagiers tijdens het rijden
op de juiste wijze hun veiligheidsgor-
del dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen * , moet de heupgordel al-
tijd onder de armsteun door worden
geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan uw
lichaamsbouw. De gordel wordt auto-
matisch opgerold als deze niet wordt
gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding, een noodstop of het over de kop
slaan van de auto. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten. * Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden ge-
dragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be- weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamheden
en controles aan de veiligheidsgordels
worden uitgevoerd door het PEUGEOT-
netwerk , die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk , met name op
beschadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk .
Controleer na het neerklappen of ver-
stellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van
een geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider * wan- neer een kinderzitje is geïnstal-
leerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedra-
gen worden,
- Laat nooit een kind op schoot zit- ten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhanke-
lijk van de aard en de kracht van de
aanrijding , vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van
de gordelspanners gaat gepaard met
wat onschadelijke rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het sy-
steem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk .

Page 119 of 255

!
i
VEILIGHEID
107
AIRBAGS
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), werken de
airbags niet meer.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een
frontale aanrijding het hoofd en de borst
van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór ( A ),
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geworpen.
Registratiezones voor een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met onschadelijke rook-
vorming en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotech-
nische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
te verhogen bij ernstige aanrijdingen. Ze
vormen een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met gordelkrachtbe-
grenzers.
De elektronische schoksensoren registre-
ren in dat geval de frontale en zijdelingse
aanrijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de
airbags onmiddellijk opgeblazen en be-
schermen ze de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier
achter). Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht
niet wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels zorgen in deze si-
tuaties voor een afdoende bescherming

Page 120 of 255

!
!
VEILIGHEID
108
Plaats geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de voorstoel als
de twee verklikkerlampjes van de
airbags permanent blijven branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk .
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel hetzij in de rij
drukschakelaars, bij aangezet
contact zolang de airbag is uit-
geschakeld. Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar
1 weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:

 zet het contact af , steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1 ,

 draai deze in de stand "OFF" ,

 verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 260 next >