PEUGEOT 207 2008 Instructieboekje (in Dutch)

Page 121 of 255

!
VEILIGHEID
109
Zij-airbags *
De zij-airbags beschermen de bestuur-
der en voorpassagier bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, om de kans op
borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de desbe-
treffende zijde opgeblazen bij een ern-
stige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij ( B ),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffen-
de portierpaneel.
Window-airbags *
De window-airbags beschermen de be-
stuurder en passagiers (uitgezonderd
de middelste passagier achter) bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur. Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, raadpleeg
dan het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren. De kans
bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
* Volgens land van bestemming.
Storing
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijde-
lingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij (
B ), loodrecht
op de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale on-
dergrond moet bevinden.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter in
de auto en de ruiten.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan, kan het zijn dat
de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
airbag niet geactiveerd.
Registratiezones voor een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij

Page 122 of 255

!
VEILIGHEID
110
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard ru sten.
Het is raadzaam niet se roken in de auto. Als de a irbag wordt opgeblazen, kun-
nen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuu rwielbekleding en sla
er niet op.
Zij-airbags *
Bedek de stoelen uitsluitend met de daarvoor bestemde stoel hoezen. Deze be-
lemmeren het afgaan van de airbags niet. Raadpleeg het PE UGEOT-netwerk .
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of midd el.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags *
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding, dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de be-
vestiging van de window-airbags.
* Volgens land van bestemming. Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags:
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de
goede werking van de airbag belem-
meren en/of de inzittende bij het op-
blazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Het is beslist niet toegestaan om werk-
zaamheden uit te voeren aan airbagsy-
stemen, alleen het PEUGEOT-netwerk
heeft hiervoor gekwalifi ceerd personeel.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft de
kans bestaan op letsel of lichte brand-
wonden aan het hoofd, de borst of
de armen als de airbag wordt geacti-
veerd. De airbag wordt namelijk zeer
snel opgeblazen (binnen enkele mil-
liseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daarvoor bestemde openingen
naar buiten stromen.

Page 123 of 255

!
111
Draai bij het parkeren van de auto
op een helling de wielen vast tegen
het trottoir, trek de handrem aan en
schakel een versnelling in.
HANDREM
Mechanisch systeem om de auto veilig
stil te zetten.
Aantrekken

 Trek, als de auto volledig stilstaat,
de handrem aan. Als tijdens het rijden dit verklik-
kerlampje en het verklikkerlamp-
je
STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
meldingop het multifunctionele display,
geeft dit aan dat de handrem nog (iets)
is aangetrokken.
Loszetten

 Trek aan de hefboom, druk de knop A
in en duw de handrem geheel om-
laag.

Page 124 of 255

i
112
"2 TRONIC"
VERSNELLINGSBAK
(3-/5-DEURS)
Bij de gestuurde handgeschakelde ver-
snellingsbak met vijf versnellingen kunt
u kiezen tussen automatische bedie-
ning en handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft drie gebruiks-
mogelijkheden:
- een automatische stand om auto-
matisch te schakelen,
- een handmatige stand om zelf te
schakelen,
- een auto-sequentiële stand , waar-
mee u in de automatische stand op
ieder moment zelf kunt schakelen,
bijvoorbeeld voor een inhaalma-
noeuvre.
R. Achteruit

 Trap het rempedaal in en beweeg
de selectiehendel naar voren om
deze stand te selecteren.

N Neutraalstand.

 Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om de motor te kunnen
starten.

A. Automatische stand.

 Beweeg de selectiehendel naar ach-
teren om deze stand te selecteren.

M. + / - Handmatig schakelen.

 Beweeg de selectiehendel naar
achteren en vervolgens naar links
om deze stand te selecteren en:
- beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen,
- of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.
Selectiehendel

+. Opschakelen.

 Druk op de achterzijde van de stuur-
kolomschakelaars "+" om op te
schakelen.

-. Terugschakelen.

 Druk op de achterzijde van de stuur-
kolomschakelaars "-" om terug te
schakelen.
Stuurkolomschakelaars
Het selecteren van de neutraal-
stand en het in- en uitschakelen
van de achteruitversnelling is niet
mogelijk met de stuurkolomscha-
kelaar.

Page 125 of 255

i
i
i
113
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel

N. Neutral (neutraalstand)

R. Reverse (achteruitversnelling)

1, 2, 3, 4, 5. Versnellingen in de hand-
geschakelde stand

AUTO. Verschijnt bij de selectie van
de automatische stand en ver-
dwijnt weer als de handbedien-
de stand wordt geselecteerd.


. Als in de automatische stand dit pic-
togram verschijnt, geeft dit aan dat
de transmissie detecteert dat de wie-
len onvoldoende grip hebben.
Starten van de auto Handbediende stand

 Beweeg na het starten van de auto de
selectiehendel in de stand M om de
handbediende stand in te schakelen.
Automatische stand

 Selecteer vanuit de handbediende
stand de stand A om terug te keren
naar de automatische stand.
Gebruik nooit het gaspedaal om
de auto op een helling stil te laten
staan, maar gebruik daarvoor de
handrem.
Geef bij het wegrijden op een hel-
ling geleidelijk gas terwijl u de
handrem loszet.

 Trap het rempedaal in als
dit pictogram knippert (bijv.:
starten van de motor).
 Selecteer de stand N .

 Houd het rempedaal inge-
trapt.

 Start de motor.
De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
De aanduiding N op het display
knippert als u de motor probeert te
starten zonder dat de selectiehen-
del in de stand N staat.

 Selecteer de eerste versnelling
(stand M of A ) of de achteruitver-
snelling (stand R ).

 Zet de handrem los.

 Neem uw voet van het rempedaal
en geef gas.
De aanduidingen AUTO en 1
of R worden weergegeven op
het instrumentenpaneel. De aanduiding
AUTO ver-
dwijnt en de ingeschakelde
versnellingen verschijnen ach-
tereenvolgend op het instru-
mentenpaneel.
Het schakelen naar een andere versnelling
is alleen mogelijk als de snelheid van de
auto en het motortoerental dit toestaan.
Als de auto vrijwel geheel tot stilstand is
gekomen, bijvoorbeeld voor een verkeers-
licht, schakelt de versnellingsbak automa-
tisch terug naar de eerste versnelling.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduiding

AUTO en de ingeschakelde
versnelling.
De versnellingsbak werkt dan auto-
matisch, zonder dat u zelf hoeft te
schakelen. De versnellingsbak kiest
voortdurend de meest geschikte ver-
snelling, afhankelijk van de volgende
parameters:
- de rijstijl,
- het profi el van de weg,
- de belading van de auto.
Bij het inschakelen van de achter-
uitversnelling klinkt een geluidssig-
naal.

Page 126 of 255

!
i
114
Auto-sequentiële stand
In de automatische stand kan de be-
stuurder altijd zelf ingrijpen door gebruik
te maken van de stuurkolomschake-
laar.
De stuurkolomschakelaar kan gebruikt
worden in omstandigheden waarbij
sneller terugschakelen gewenst is (na-
deren van een rotonde, verlaten van
een parkeergarage met een steile hel-
ling, inhalen...).
De transmissie wordt dan in de desbe-
treffende versnelling geschakeld, als
de snelheid van de auto en het motor-
toerental dit toestaan. De aanduiding

AUTO blijft op het display staan.
Na enige tijd gaat de transmissie weer
over op de automatische stand.
Automatische stand "sneeuw"
Als de transmissie detecteert dat de
wielen onvoldoende grip hebben, wordt
automatisch overgeschakeld op de
sneeuwstand.
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand N bewegen om
de neutraalstand te selecteren.
Trek altijd de handrem aan om de auto
volledig stil te zetten.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest,
moet de versnellingsbak gereset wor-
den.

 Zet het contact aan.
Storing
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat branden
en de aanduiding AUTO gaat
knipperen in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Houd bij het starten van de motor
altijd het rempedaal ingetrapt.
Zet de selectiehendel tijdens het
rijden nooit in de stand N (neutraal-
stand).
Zet de selectiehendel alleen in de
stand R (achteruit) als de auto vol-
ledig stilstaat en het rempedaal is
ingetrapt.
Trek altijd de handrem aan om de
auto volledig stil te zetten.
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, scha-
kelt de versnellingsbak terug om
sneller te kunnen accelereren.
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen

AUTO en  .
Op het instrumentenpaneel
verschijnen de aanduidingen

AUTO ,  en - .
 Selecteer de stand N .

 Trap het rempedaal in.

 Wacht ongeveer 30 seconden tot op
het instrumentenpaneel de aandui-
ding N of de ingeschakelde versnel-
ling verschijnt.

 Laat het rempedaal los.
De versnellingsbak werkt dan weer nor-
maal.

Page 127 of 255

115
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE"
Bij de automatische transmissie met vier
versnellingen kunt u kiezen uit automati-
sche bediening, aangevuld met de pro-
gramma's Sport en Sneeuw. U kunt met de
selectiehendel ook handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft vier gebruiks-
mogelijkheden:
- automatisch schakelen: het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd door de transmissie,
- programma Sport: dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit schakel-
programma vereenvoudigt het rijden
op een ondergrond met weinig grip,
- handmatig schakelen: deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk.
Selectiehendel

P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zon- der aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.

R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.

N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aange- trokken handrem.
- Starten van de motor.

D. Automatische werking.

M. + / - Zelf schakelen tussen de vier
versnellingen.

 Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om één versnelling op te
schakelen.
of

 Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om één versnelling terug
te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.

P. Parking (parkeerstand)

R. Reverse (achteruitversnelling)

N. Neutral (neutraalstand)

D. Drive (automatisch schakelen)

S. Programma Sport


. Programma Sneeuw

1, 2, 3, 4
. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen

-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen
Schakelpatroon

1. Selectiehendel.

2. Toets "S" (Sport) .

3. Toets "
 " (Sneeuw). Intrappen van het rempedaal

 Als dit pictogram op het
instrumentenpaneel ver-
schijnt, trap dan het rempe-
daal in (bijv.: starten van de
motor).

Page 128 of 255

!
!
i
116
Wegrijden

 Trek de handrem aan.

 Selecteer de stand P of N .

 Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-
waarden wordt voldaan, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt een melding
op het multifunctionele display.

 Trap bij draaiende motor het rempe-
daal in.

 Zet de handrem los.

 Selecteer de stand R , D of M ,

 Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk
de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, zet de se-
lectiehendel in de stand D en trap
het gaspedaal weer in. De versnellingsbak werkt dan in de
auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf
hoeft te schakelen. De versnellingsbak
kiest voortdurend de meest geschikte
versnelling, afhankelijk van de rijstijl,
het profi el van de weg en de belading
van de auto.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt (kickdown). De ver-
snellingsbak schakelt automatisch terug
of handhaaft de ingeschakelde versnel-
ling totdat de motor het maximum toe-
rental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt
de versnellingbak niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotse-
ling loslaat.
Automatisch schakelprogramma

 Selecteer de stand D om automa-
tisch te laten schakelen tussen de
vier versnellingen.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding  .
Programma Sneeuw "
 "

 Druk op de toets "  " als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat
u gemakkelijker kunt rijden op een on-
dergrond met weinig grip. Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding
S .
Programma Sport "S"

 Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan auto-
matisch een dynamische rijstijl mogelijk.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet vol-
ledig stilstaat.
Als de motor stationair draait, het
rempedaal is losgelaten en de
stand
R , D of M is geselecteerd, zet
de auto zich zelfs al in beweging als
het gaspedaal niet is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom
geen kinderen alleen in de auto
achter.
Trek de handrem aan en selecteer
de stand P indien er onderhouds-
werkzaamheden moeten worden
uitgevoerd bij draaiende motor.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specifi eke programma's vul-
len de automatische werking aan onder
bijzondere rijomstandigheden.
Terugkeren naar het
automatische programma

 Om terug te keren naar het automati-
sche programma kunt u het program-
ma Sport of Sneeuw op elk gewenst
moment uitschakelen door opnieuw op
de desbetreffende toets te drukken.

Page 129 of 255

!i
117
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand P of N bewe-
gen om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan
om de auto stil te zetten.
Storing
Als bij aangezet contact dit ver-
klikkerlampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op een
storing in de transmissie .
In dit geval werkt de transmissie met
een noodprogramma en blijft de 3e ver-
snelling ingeschakeld. U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het selec-
teren van R vanuit de stand P , of R van-
uit de stand N . Dit heeft geen gevaar
voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhanke-
lijk van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-
netwerk .
Als de accu geen stroom levert en
de selectiehendel in de stand P
staat, is het onmogelijk om naar
een andere stand te schakelen.
Forceer in geen geval de selec-
tiehendel; hierdoor kan de auto-
matische transmissie beschadigd
raken.
Handmatig schakelen

 Selecteer de stand M om sequentieel
te schakelen in de vier versnellingen.

 Duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op te
schakelen.

 Trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Op het instrumentenpaneel
verdwijnt de aanduiding D en
verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellin-
gen.
Als het motortoerental te laag of te hoog
is, knippert de geselecteerde versnel-
ling enkele seconden en vervolgens
wordt de werkelijk ingeschakelde ver-
snelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (rij-
den in de automatische stand) naar de
stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de automatische transmissie automa-
tisch de stand M1 .
De programma's Sport en Sneeuw kun-
nen niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand. Als de selectiehendel niet in de
stand
P staat, klinkt bij het ope-
nen van het bestuurdersportier of
na ongeveer 45 seconden een ge-
luidssignaal en verschijnt een mel-
ding op het display.

 Zet de selectiehendel in de
stand P ; het geluidssignaal
stopt en de melding verdwijnt.
Het schakelen naar een andere versnel-
ling kan alleen als de snelheid van de
auto en het toerental van de motor dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk over-
gegaan op de automatische bediening.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is inge-
schakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee stan-
den in).

Page 130 of 255

i
118
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handmatig
met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-
re punt in te trappen, kan de ingestelde
snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-
delijk weer wordt losgelaten en de
wagensnelheid onder de ingestelde
maximumsnelheid komt, wordt de snel-
heidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen. De bediening van de snelheidsbegren-
zer is ondergebracht in de hendel
A .

1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer

2. Toets voor het verlagen van de
ingestelde snelheid

3. Toets voor het verhogen van de
ingestelde snelheid

4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.
5.
Snelheidsbegrenzing in-/
uitgeschakeld
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
Stuurkolomschakelaars Weergave op het display
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
grenzer moet de bestuurder te al-
len tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het ver-
keer blijven vestigen en zijn verant-
woordelijkheid nemen.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 260 next >