Peugeot 207 CC 2007 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 194

97
Omdoen
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
 Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vast-gemaakt door even aan de riem te trekken.
Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder* en/of voorpassagier zijn gordel aan te geven dat de bestuurder* aan te geven dat de bestuurder*
nog niet heeft vastgemaakt.en/of voorpassagier zijn gordel en/of voorpassagier zijn gordel
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert gedurende 2 minu-Als de wagensnelheid hoger is dan Als de wagensnelheid hoger is dan
ten het verklikkerlampje in combinatie met een steeds sterker worden ge-luidssignaal. Na deze 2 minuten blijft met een steeds sterker worden ge-met een steeds sterker worden ge-
het verklikkerlampje branden zolang de bestuurder* en/of voorpassagier zijn vei-het verklikkerlampje branden zolang de het verklikkerlampje branden zolang de
ligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.bestuurder* en/of voorpassagier zijn vei-bestuurder* en/of voorpassagier zijn vei-
Losmaken
 Druk op de rode knop van de gordel-sluiting.
1. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links voor.Verklikkerlampje veiligheidsgordel Verklikkerlampje veiligheidsgordel
2. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts voor.Verklikkerlampje veiligheidsgordel Verklikkerlampje veiligheidsgordel
3. Verklikkerlampje veiligheidsgordel links achter.Verklikkerlampje veiligheidsgordel Verklikkerlampje veiligheidsgordel
4. Verklikkerlampje veiligheidsgordel rechts achter.Verklikkerlampje veiligheidsgordel Verklikkerlampje veiligheidsgordel
In de middelste rij gaat het verklikkerlampje 1In de middelste rij gaat het verklikkerlampje In de middelste rij gaat het verklikkerlampje of In de middelste rij gaat het verklikkerlampje In de middelste rij gaat het verklikkerlampje 2In de middelste rij gaat het verklikkerlampje In de middelste rij gaat het verklikkerlampje branden:In de middelste rij gaat het verklikkerlampje In de middelste rij gaat het verklikkerlampje
- rood: als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt of weer is losgemaakt,- rood: als de desbetreffende gordel niet is - rood: als de desbetreffende gordel niet is
- groen: als de desbetreffende gordel is vastgemaakt.- groen: als de desbetreffende gordel is - groen: als de desbetreffende gordel is
Rij verklikkerlampjes veiligheidsgordel
Veiligheidsgordels achter
De achterbank is voorzien van twee driepunts veiligheidsgordels met oprol-automaat en gordelkrachtbegrenzer.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Omdoen
 Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
 Controleer of de gordel goed is vast-gemaakt door even aan de riem te trekken.
Rij verklikkerlampjes veiligheidsgordel
Als het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes 3 en 4 ongeveer 30 seconden branden:
- rood: als de desbetreffende gordel niet is vastgemaakt.- groen: als de desbetreffende gordel is vastgemaakt.
Als het verklikkerlampje 3 of 4 bij draai-ende motor rood gaat branden in com-binatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is de gordel van de desbetreffende ach-terpassagier weer losgemaakt.
Losmaken
 Druk op de rode knop van de gordel-sluiting.
Als een achterpassagier zijn gordel losmaakt, gaat op het instrumentenpaneel dit verklik-kerlampje branden.

Page 102 of 194

i
98

Page 103 of 194

!
!
99
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzit-tenden bij ernstige aanrijdingen. Ze vor-men een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkracht-begrenzers.
De kracht van een aanrijding is afhan-kelijk van het soort obstakel en de snel-heid van de auto op dat moment.
De elektronische schoksensoren regi-streren in dat geval de plotselinge ver-traging van de auto:
- als de drempelwaarde voor het in wer-king treden wordt overschreden, wor-den de airbags onmiddellijk opgebla-zen en beschermen ze de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat de druk op de borstkas van de inzittende geleidelijk afneemt.- als de drempelwaarde niet wordt over-schreden, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen dan voor een afdoende bescherming.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen bij een frontale aanrijding het hoofd en de borst van de bestuurder en voorpassagier.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboard-kastje.
ActiveringDe airbags worden gelijktijdig opgebla-zen, behalve als de airbag aan passa-gierszijde is uitgeschakeld.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:
zet het contact af, steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1,
 draai deze in de stand "OFF",
 verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto brandt dit verklikkerlampje hetzij op het instrumentenpaneel hetzij in de rij drukschakelaars, bij aangezet contact zolang de air-bag is uitgeschakeld.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar 1 weer op "ON"om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Page 104 of 194

!
100
Storing
Als dit verklikkerlampje op het in-strumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluids-signaal en een melding op het multifunctionele display, laat het systeem dan controleren door een PEUGEOT-servicepunt.
Zij-airbags*
Systeem dat bij een aanrijding van opzij het hoofd, de borst, de buik en het bek-ken van de bestuurder en de voorpas-sagier beschermt.
Elke airbag is in het frame van de voor-stoel geïntegreerd, aan de zijde van het portier.
Activering
Alleen de airbag aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt, wordt geacti-veerd.
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat bran-den, in combinatie met een ge-luidssignaal en een melding op het multifunctionele display, neem dan contact op met een PEUGEOT-service-punt om het systeem te laten controleren.
* Volgens land van bestemming.
Storing in de werking
Knie-airbag*
De knie-airbag beschermt bij een fron-tale aanrijding de onderste ledematen van de bestuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-board, onder de stuurkolom.
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met de airbags vóór opgeblazen.

Page 105 of 194

!
101

Page 106 of 194

!
102
HANDREM
Mechanisch systeem om de auto veilig stil te zetten.
Aantrekken
 Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.
Als tijdens het rijden dit verklik-kerlampje en het verklikkerlamp-je STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een meldingop het multifunctionele display, geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken.
Loszetten
 Trek aan de hefboom, druk de knop A in en duw de handrem geheel omlaag.

Page 107 of 194

103
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE"*
Bij de automatische transmissie met vier versnellingen kunt u kiezen uit automa-tische bediening, aangevuld met de pro-gramma’s Sport en Sneeuw. U kunt met de selectiehendel ook handmatig schakelen.
Deze transmissie heeft vier gebruiks-mogelijkheden:- automatisch schakelen: het scha-kelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie,- programma Sport: dit schakelpro-gramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,- programma Sneeuw: dit schakelpro-gramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip,- handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de se-handmatig schakelen: handmatig schakelen:
lectiehendel mogelijk.* In de loop van het jaar.
Selectiehendel
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M. +/- Zelf schakelen tussen de vier versnellingen.
 Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen.
of
 Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instru-mentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand)
R. Reverse (achteruitversnelling)
N. Neutral (neutraalstand)
D. Drive (automatisch schakelen)
S. Programma Sport
. Programma Sneeuw
1, 2, 3, 4. Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen
-. Ongeldige waarde bij handmatig schakelen
Als dit pictogram op het in-strumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).
Schakelpatroon
1. Selectiehendel.2. Toets "S" (Sport).3. Toets ""(Sneeuw)"S" (Sport)"S" (Sport).
Intrappen van het rempedaal

Page 108 of 194

!
!
i
104
Wegrijden
 Trek de handrem aan.
 Selecteer de stand P of N.
 Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-waarden wordt voldaan, klinkt een ge-luidssignaal en verschijnt een melding op het multifunctionele display.
 Trap bij draaiende motor het rempe-daal in.
 Zet de handrem los.
 Selecteer de stand R, D of Mofof,
 Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzi-gen, moet het gaspedaal volledig wor-den ingetrapt (kickdown). De versnel-lingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-lingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotse-ling loslaat.
Automatisch schakelprogramma
 Selecteer de stand D om automa-tisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding .
Programma Sneeuw ""
 Druk op de toets "" als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een on-dergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S.
Programma Sport "S"
 Druk op de toets "S" als de motor is gestart.
Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.
Programma’s Sport en Sneeuw
Deze twee specifieke programma’s vul-len de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.
Terugkeren naar het automatische programma
 Om terug te keren naar het automati-sche programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst mo-ment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.

Page 109 of 194

!i
105
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-lectiehendel in de stand P of N bewe-gen om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.
Storing
Als bij aangezet contact dit ver-klikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluids-signaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de transmissie.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3eIn dit geval werkt de transmissie met In dit geval werkt de transmissie met ver-snelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het selec-teren van R vanuit de stand P, of R van-uit de stand N. Dit heeft geen gevaar voor de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhanke-lijk van de geldende snelheidslimiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.
Handmatig schakelen
Selecteer de stand M om sequentieelte schakelen in de vier versnellingen.
 Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.
 Trek de selectiehendel naar het symbool - om één versnelling terug te schakelen.
Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellin-gen.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnel-ling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde ver-snelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D (ri-jden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automa-tisch de stand M1.
De programma’s Sport en Sneeuw kun-nen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.
Het schakelen naar een andere versnel-ling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk over-gegaan op de automatische bediening.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is inge-schakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee stan-den in).

Page 110 of 194

i
106
SNELHEIDSBEGRENZER
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de wagensnelheid de door de bestuur-der ingestelde maximumsnelheid over-schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbe-grenzer geschiedt handmatig: de inges-telde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-grenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
Door het gaspedaal tot voorbij het zwa-re punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens gelei-delijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snel-heidsbegrenzer weer geactiveerd.
De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opges-lagen in het geheugen.
De bediening van de snelheidsbegren-zer is ondergebracht in de hendel A.
1. Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid
3. Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid
4. Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer
De informatie van de snelheidsbegren-zer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.
5. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT
6. Snelheidsbegrenzer geselecteerd
7. Ingestelde snelheid
StuurkolomschakelaarsWeergave op het display

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 200 next >