display Peugeot 207 CC 2010 Handleiding (in Dutch)

Page 4 of 207

!
i
!
IN EEN OOGOPSLAG
Bewegingen van het wegklapbare dak
Openen van het dak
 Trek aan deze schakelaar
tot het dak volledig is ge-
opend.
Sluiten van het dak
 Druk op deze schakelaar
tot het dak volledig is ge-
sloten.
Het einde van deze beweging wordt be-
vestigd door een geluidssig naal en een
melding op het multifunctionele display.
Laat de schakelaar niet los als het
dak nog niet geheel geopend of
gesloten is.
Laat de schakelaar bij gevaar ech-
ter los; het dak stopt direct met
bewegen. Als het gevaar is gewe-
ken, kan de bediening van het dak
worden voltooid.
Als de beweging nog niet helemaal
is beëindigd, wordt u gewaarschuwd
door een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display
die bij het bereiken van bepaalde
snelheden zullen worden herhaald. Overgang naar de stand "cabriolet":
- de vier ruiten worden geopend,
- het kofferdeksel gaat open,
- het dak wordt opgevouwen in de ba-
gageruimte,
- het kofferdeksel gaat dicht.
Door de schakelaar na het openen
of sluiten te blijven bedienen, worden
de vier ruiten gesloten.
De schakelaars van de ruitbediening
en de schakelaar voor het gelijktijdig
openen van de vier ruiten zijn tijdens
het bedienen van het dak geblok-
keerd.

De elektronische eenheid van de
dakbediening kan de beweging van
het dak uit voorzorg onderbreken (bij-
voorbeeld: snel achter elkaar openen
en sluiten van de portieren en het
dak). Laat in dat geval de schakelaar
los en bedien de schakelaar vervol-
gens opnieuw om de gewenste be-
weging van het dak te beëindigen. Storing
Trek in het geval van een storing
van het dak de handrem aan, zet
het contact af, start de motor op-
nieuw en probeer het dak nog-
maals te openen of sluiten.
Raadpleeg het PEUGEOT-net-
werk als het probleem zich blijft
voordoen. Overgang naar de stand "coupé":
- de vier ruiten worden geopend,
- het kofferdeksel gaat open,
- het dak vouwt zich uit en wordt auto-
matisch vergrendeld,
- het kofferdeksel gaat dicht.
Het einde van deze beweging wordt be-
vestigd door een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display.

Page 5 of 207

IN EEN OOGOPSLAG
Airconditioning met gescheiden
regeling
Deze functie maakt het mogelijk de air-
conditioning voor de bestuurders- en
passagierszijde afzonderlijk in te stel-
len. Aan de hand van deze instellingen
en de weersomstandigheden wordt de
airconditioning vervolgens automatisch
geregeld.

 48
Automatische transmissie
Deze uitvoering combineert de voorde-
len van zowel een volautomatische func-
tie, met twee specifi eke programma's,
als een handgeschakelde functie.

 104 Audio- en
communicatiesystemen
Deze uitvoeringen kunnen zijn voorzien
van de nieuwste technologie: de MP3-
compatible Peugeot Connect Sound,
Peugeot Connect USB met Bluetooth
handsfree-set, of Peugeot Connect Nav
met kleurendisplay 16x9, JBL audiosy-
steem, extra aansluitingen.
Peugeot Connect Nav

 149

Peugeot Connect Sound

 179

Peugeot Connect USB

 186
Ruitbediening
Aan bestuurderszijdse worden
de ruiten automatisch elektrisch
geopend en gesloten.

 69

Page 7 of 207

IN EEN OOGOPSLAG

1. Contact-/stuurslot.

2. Stuurkolomschakelaar autoradio.

3. Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer.

4. Schakelaar alarmknipperlichten.

5. Multifunctioneel display.
Verklikkerlampjes veiligheidsgordels.

6. Zonnesensor.

7. Airbag passagier.

8. Dashboardkastje/Uitschakeling
airbag aan passagierszijde/
Aansluitingen audio/video.

9. Schakelaar stoelverwarming.

10. 12V-aansluiting.

11. USB-aansluiting.

12. Schakelaar elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).
Schakelaar centrale vergrendeling.
Schakelaar alarm.

13. Bedieningspaneel verwarming/
airconditioning.

14. Opbergvak.

15. Audio-en telematicasysteem.

16. Middelste verstelbare en afsluitbare
ventilatieroosters.

Page 15 of 207

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
18
INSTRUMENTENPANELEN BENZINE - DIESEL MET HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK OF AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
De klokken en verklikkerlampjes op het
instrumentenpaneel geven informatie
over de werking van de auto.
5. Display.

6. Knop nulstelling.
Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagtellerof
onderhoudsindicator).

7. Dimmer dashboardverlichting.
Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de
dashboardverlichting.

8. Automatische transmissie.
Geeft het geselecteerde programma en de ingeschakelde
versnelling aan.
Klokken

1. Toerenteller.
Geeft het motortoerental aan (x 1.000/min).

2. Brandstofniveaumeter.
Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.

3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Geeft de koelvloeistoftemperatuur aan (°Celsius).

4. Snelheidsmeter.
Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).
A. Snelheidsbegrenzer
of
Snelheidsregelaar.
(km/h of mph)

B. Dagteller.
(km of miles)

C. Onderhoudsindicator.
(km of miles), vervolgens:
Motorolieniveaumeter.
vervolgens:
Kilometerteller.
(km of miles)
Deze drie functies worden achtereenvolgens weergegeven als
het contact wordt aangezet.
Raadpleeg voor meer informatie over
de werking en de weergave van een
bepaalde functie het desbetreffende
hoofdstuk.
Display

Page 16 of 207

!
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
19
Controlelampjes
De controlelampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een sy-
steem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval
van een storing (waarschuwingslampje).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingsl ampjes enkele se-
conden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaa n.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige controlelampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multifunctionele display. Controlelampjes kunnen constant
branden of knipperen.
Een aantal controlelampjes heeft
beide mogelijkheden. Of het con-
stant branden of knipperen van
een controlelampje duidt op een
storing, is afhankelijk van de wer-
kingsfase van de auto.
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffend e functie is inge-
schakeld.

Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen

Richtingaanwijzer
links knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.


Richtingaanwijzer
rechts knippert, met
geluidssignaal. Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.


Dimlicht permanent. De lichtschakelaar staat in
de stand "Dimlicht". Draai de schakelaar in de gewenste stand.

Grootlicht permanent. Als u de lichtschakelaar
naar u toe trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te
schakelen naar dimlicht.

Page 19 of 207

!
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
22
Waarschuwingslampjes
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een
van de volgende verklikkerlampjes gaat branden,
wijst dit op een storing in het desbetreffende sy-
steem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat
branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctio-
nele display wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk.

Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen

STOP permanent in
combinatie
met een ander
controlelampje en een
geluidssignaal. Dit controlelampje brandt bij
een storing met betrekking
tot het remsysteem
of bij een te hoge
koelvloeistoftemperatuur.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige
plaats.
Zet het contact af en neem contact op met het
PEUGEOT-netwerk.

Service tijdelijk.
Er is een kleine storing
opgetreden waarbij geen
specifi ek controlelampje
gaat branden. Identifi ceer de storing met behulp van de melding
op het display zoals bijvoorbeeld:
- het motorolieniveau,
- het niveau van de ruitensproeiervloeistof,
- de batterij van de afstandsbediening,
- vervuiling van het roetfi lter (diesel).
Raadpleeg in andere gevallen het
PEUGEOT-netwerk.
permanent.
Er is een ernstige storing
opgetreden waarbij geen specifi ek
controlelampje gaat branden. Identifi ceer de storing met behulp van de melding
op het display en raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.


Remsysteem permanent.
Het remvloeistofniveau is
te laag. Vul het niveau bij met een vloeistof voorzien van
een
artikelnummer van PEUGEOT.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren bij het PEUGEOT-netwerk.
+
permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje ABS.

Er is een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (REF). Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.

Page 23 of 207

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
26
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator geeft aan hoe-
veel kilometer u nog verwijderd bent
van het eerstvolgende onderhoud vol-
gens het onderhoudsschema van de
fabrikant.
Deze afstand wordt berekend vanaf de
laatste nulstelling van de onderhoudsin-
dicator op basis van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds het laatste onderhoud. De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 1.000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende 5 seconden de onderhouds-
sleutel branden. De kilometerteller geeft
de resterende kilometers tot het eerst-
volgende onderhoud aan.

Voorbeeld: De afstand tot het eerstvol-
gende onderhoud bedraagt 4.800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact verdwijnt de sleutel ; de tel-
ler geeft weer de kilometerstand en de
stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1.000 km

Voorbeeld: de afstand tot het eerstvol-
gende onderhoud bedraagt 900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display gedurende 5 seconden het
volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer
in werking en blijft de sleutel branden
om aan te geven dat er binnenkort on-
derhoudswerkzaamheden uitgevoerd
moeten worden.

Page 24 of 207

i
i
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
27
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan de
auto en wacht minimaal 5 minuten.
Het op 0 zetten van de onderhouds-
indicator zal anders niet worden
opgeslagen.
Op 0 zetten van de
onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator moet na elke
onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.
Voer dit als volgt uit:

 zet het contact af,

 druk op de resetknop van de dagtel-
ler en houd deze ingedrukt,

 zet het contact aan; de kilometertel-
ler begint terug te tellen,

 laat de knop los als het display

"=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
De factor tijd kan worden mee-
gewogen bij de nog af te leggen
kilometers, afhankelijk van de rijge-
woonten van de bestuurder.
De sleutel kan ook gaan branden
als het interval van twee jaar is
overschreden.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende
5 seconden
de sleutel knipperen om aan te
geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo
spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.

Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudsbeurt met 300 km over-
schreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft het dis-
play gedurende 5 seconden het volgende aan:
5 seconden na het aanzetten van het
contact treedt de kilometerteller weer in
werking en blijft de sleutel branden .

Page 25 of 207

i
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
28
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de auto
op een vlakke, horizontale onder-
grond staat en de motor minstens
15 minuten niet heeft gedraaid.
Motorolieniveaumeter
De motorolieniveaumeter geeft aan of
het motoroliepeil in orde is.
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsindicator weerge-
geven en vervolgens gedurende enkele
seconden het motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Storing motorolieniveaumeter
Oliepeilstok
Als de aanduiding "OIL" knippert in
combinatie met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display, is
het motorolieniveau te laag.
Controleer het olieniveau met de peil-
stok. Als blijkt dat het olieniveau te laag
is, moet olie worden bijgevuld om te
voorkomen dat ernstige motorschade
ontstaat. Als de aanduiding
"OIL --" knippert,
duidt dit op een storing in de mo-
torolieniveaumeter. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg het hoofdstuk "Controles"
voor de plaats van de peilstok en het
bijvullen van motorolie voor het motor-
type van uw auto.
2 merktekens op de peil-
stok:
- A = maxi; het oliepeil
mag nooit boven het ni-
veau A uitkomen (kans
op schade aan de
motor),
- B = mini; als het oliepeil
niet boven het niveau B
uitkomt, moet het voor
de motor van uw auto
voorgeschreven type
motorolie worden bijge-
vuld via de vuldop.

Page 26 of 207

i
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
29
Koelvloeistoftemperatuurmeter
De koelvloeistoftemperatuurmeter geeft
de bestuurder tijdens het rijden informa-
tie over de koelvloeistoftemperatuur.
Als bij draaiende motor de wijzer zich
bevindt in:
- zone A , is de temperatuur in orde,
- zone B , is de temperatuur te hoog.
Het verklikkerlampje te hoge koel-
vloeistoftemperatuur 1 gaat branden
in combinatie met het verklikker-
lampje STOP , een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.

Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk. De temperatuur en de druk in het koel-
circuit beginnen na enkele minuten rij-
den te stijgen.
Alvorens koelvloeistof bij te vullen:

 wacht tot de motor is afgekoeld,

 draai de dop twee omwentelingen
los om de druk te laten dalen,

 verwijder vervolgens de dop,

 vul bij tot aan het merkteken "MAXI"
(cirkelvormig streepje). Bij de benzinemotoren wordt de
motorkoeling elektronisch aange-
stuurd om het brandstofverbruik te
verminderen. De koelvloeistoftem-
peratuur is dus niet meer alleen af-
hankelijk van de buitentemperatuur
en de gebruiksomstandigheden
van de auto.
Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de
koelvloeistoftemperatuur in stads-
verkeer bij koud weer iets hoger is
dan bij warm weer.

Page:   1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 ... 70 next >