stop start Peugeot 208 2019 Handleiding (in Dutch)
Page 63 of 263
61
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
De normale remwerking blijft behouden. Rijd
wel voorzichtig en matig uw snelheid. Als deze lampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Werking
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip hebben of de auto de
opgelegde koers niet kan aanhouden. In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond
enz.) kan het nuttig zijn deze systemen uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel deze systemen weer in zodra er weer
voldoende grip is.
Uitschakelen van de ASR en DSC met de toets
F Druk op deze toets.
Het oranje lampje van de toets gaat branden.
De systemen ASR en DSC grijpen niet meer in
op de werking van de motor en het remsysteem
als de auto uit de koers raakt.
Uitschakelen van de ASR via het
touchscreenHet systeem kan worden
uitgeschakeld via het menu Rijden/
Auto.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
Opnieuw inschakelen
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Bij snelheden tot 50
km/h kunt u de systemen
handmatig weer inschakelen.
5
Veiligheid
Page 82 of 263
80
Adviezen
Houd u altijd aan de verkeersregels en let
o nder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuur wiel, zodat u
snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4
minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem –
Kans op over verhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u
uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of
in stand N of P , afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een
overstroomde weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.Bij het trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Bent u
genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
-
c
ontroleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers;
-
s
chakel de functie Stop & Start uit,
-
r
ijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
-
z
et de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 83 of 263
81
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F
P
as uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje STOP ,
stop dan zo snel mogelijk en zet de
motor af.
Nieuwe auto
Gebruik gedurende de eerste 1000 km de
auto niet om een aanhanger te trekken.
Remmen
Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te
voorkomen dat de remmen over verhit raken. In dat
geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen .
Sommige rijhulp- of parkeerhulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Starten-afzetten van de
motor
Contactslot
1. Stand Stop .
2. Stand Contact .
3. Stand Starten .
Hang geen zware voor werpen aan de
sleutel of de afstandsbediening: dit kan
namelijk storingen in het contactslot
veroorzaken.
Starten
Auto met handgeschakelde versnellingsbak :
zet de versnellingshendel in de neutraalstand
en trap het koppelingspedaal volledig in.
Auto met automatische transmissie : zet
de selectiehendel in stand P of N en trap het
rempedaal stevig in.
6
Rijden
Page 84 of 263
82
F Steek de sleutel in het contactslot.
Het systeem herkent de code van de startblokkering.
F
O
ntgrendel het stuurslot door tegelijkertijd aan
het stuur wiel en aan de contactsleutel te draaien.
In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als
de wielen tegen een trottoirband zijn
gedraaid) moet veel kracht worden gezet
bij het draaien aan het stuur wiel.
F
D
raai de sleutel rechtsom naar stand
3
(Star ten) .
F
L
aat de sleutel los zodra de motor draait.
Bij een benzinemotor kan, na een
koude start, het voor ver warmen van
de katalysator 2
minuten lang duidelijk
voelbare motortrillingen veroorzaken
wanneer de motor stationair draait (bij
verhoogd stationair toerental).
Elektronische startblokkering
In de originele sleutel is een gecodeerde chip aangebracht.
Als het contact wordt aangezet, kan alleen worden gestart
als de code van de chip wordt gedetecteerd en herkend.
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het
motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
Bij een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door dit lampje
op het instrumentenpaneel in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg
zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.
F D raai de sleutel maximaal linksom in stand
1
(Stop) .
F
V
er wijder de sleutel uit het contactslot.
F
D
raai om het stuurslot te vergrendelen aan
het stuur wiel tot het blokkeert.
Neutraalstand
Rijd uit veiligheidsover wegingen nooit met
de versnellingsbak in de neutraalstand.
Bepaalde functies van de auto kunnen
dan namelijk zijn uitgeschakeld. Zet de wielen in de rechtuitstand voordat
u
de motor afzet: dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Sleutel vergeten
Als de sleutel onbedoeld in stand
2
(Contact) van het contactslot blijft staan,
zal het contact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in stand 1
(Stop) en
ver volgens opnieuw in stand 2
(Contact)
om het contact weer aan te zetten.
Parkeerrem
Vrijzetten
Rijden
Page 85 of 263
83
F Trek de parkeerremhefboom licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de
hefboom geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit lampje en het
lampje STOP branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Zorg er voor dat u
de hendel van de
parkeerrem volledig omlaag zet.
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeerrem aan om uw auto stil te zetten. Draai bij het parkeren van de auto op een
steile helling de wielen vast tegen het
trottoir, trek de parkeerrem aan, schakel
een versnelling in (de achteruitversnelling
als de auto bergafwaarts is geparkeerd)
en zet het contact af.
Vergeet bij vertrek voordat u
de auto start
niet dat de auto in de versnelling staat.
Als de parkeerrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de parkeerrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.
Laat dit veiligheidssysteem controleren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Handgeschakelde
versnellingsbak
5 versnellingen
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e versnelling in
te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling
F Beweeg de versnellingshendel naar rechts en vervolgens naar achteren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
6 versnellingen
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of 6e
versnelling in te schakelen.
Inschakelen van de achteruitversnelling
6
Rijden
Page 89 of 263
87
Hill Start Assist
De Hill Start Assist zorgt er voor dat uw auto
ongeveer 2 seconden op zijn plaats wordt
gehouden als u
het rempedaal loslaat, zodat
u
de tijd heeft om uw voet naar het gaspedaal
te verplaatsen zonder dat de auto in beweging
komt.
De Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken. De Hill Start Assist werkt alleen als:
-
d
e auto volledig stil wordt gehouden met het
rempedaal ingetrapt,
-
a
an bepaalde hellingcondities is voldaan,
-
he
t bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
de Hill Start Assist in werking is.
Trek de parkeerrem handmatig aan als
u
de auto moet verlaten ter wijl de motor
draait. Controleer dan of het lampje van
de parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent brandt.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
lampjes branden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om
het systeem te laten controleren.
Als de auto bergopwaar ts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u
het rempedaal loslaat.
Bij een auto met automatische transmissie: als
stand D is geselecteerd. Als de auto bergafwaar ts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als
u
het rempedaal loslaat.
Stop & Start
Dit systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-
stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen
enz.). De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u
weer verder wilt rijden. Het
starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
STOP- stand
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en de motor wordt afgezet.
Auto met BlueHDi-dieselmotor en
handgeschakelde versnellingsbak :
-
Z
odra de auto tot stilstand komt of de snelheid
lager wordt dan 3
km/h (met 1.5 BlueHDi-motor).
-
V
ersnellingshendel in de neutraalstand en
koppelingspedaal niet ingetrapt.
6
Rijden
Page 90 of 263
88
Auto met PureTech-benzinemotor en
handgeschakelde versnellingsbak of
automatische transmissie:
-
Z
odra de auto tot stilstand komt of
de snelheid lager wordt dan 3
km/h
(handgeschakelde versnellingsbak en
afhankelijk van de uitvoering).
-
V
ersnellingshendel in de neutraalstand
en koppelingspedaal niet ingetrapt
(handgeschakelde versnellingsbak).
-
R
empedaal ingetrapt of selectiehendel in
stand N (automatische transmissie).
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- he t bestuurdersportier is geopend,
-
d
e veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
niet sneller dan 10
km/h heeft gereden,
-
h
et draaien van de motor nodig is om het
interieur op een aangename temperatuur te
houden,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
b
epaalde tijdelijke omstandigheden
(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dit niet toelaten.
Dit lampje knippert enkele seconden
en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal. Een teller registreert hoe lang de
STOP-stand tijdens een traject
is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u
het contact met de
sleutel aanzet, weer op nul gezet.
Voor uw comfort tijdens
parkeermanoeuvres is de STOP-stand
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet beschikbaar.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op andere componenten, zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging; deze
blijven normaal functioneren.Als u bij een auto met een handgeschakelde
v ersnellingsbak in de STOP-stand een versnelling
inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet
volledig intrapt, wordt er een melding weergegeven
met het verzoek het koppelingspedaal volledig in te
trappen om de motor opnieuw te starten.
S TA R T- s t a n d
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
gestart. Met een handgeschakelde versnellingsbak
:
-
K
oppelingspedaal ingetrapt.
Met een automatische transmissie:
-
S
electiehendel in stand D of M
.
-
R
empedaal niet ingetrapt.
of
-
S
electiehendel in stand N
.
-
R
empedaal niet ingetrapt.
-
V
ervolgens selectiehendel in stand D of M
.
of
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden: automatische
activering van de START-stand
Uit veiligheids- en comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurdersportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning,
enz.) die vereisen dat de motor draait.
Dit lampje knippert enkele seconden
en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Tank nooit ter wijl de motor door het Stop &
Start-systeem in de STOP-stand is gezet;
zet in dat geval altijd het contact af met de
sleutel.
Rijden
Page 91 of 263
89
Uitschakelen/weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Start-
systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet in de STOP-stand, wordt
hij onmiddellijk weer gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.Motorkap openen
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen , met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Storing
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden
aan deze accu uitsluitend uitvoeren
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12V-accu .
F
U k
unt het systeem uit- of inschakelen door
op deze toets te drukken.
Het verklikkerlampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld.
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te voorkomen.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de toets ECO OFF
knipperen en vervolgens permanent branden.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de motor afslaan. Alle lampjes op het
instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat
geval het contact af en start de motor met
behulp van de sleutel.
6
Rijden
Page 96 of 263
94
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Het is mogelijk door gas te geven tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangenomen.
Onderbreken (OFF)
- Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in (afhankelijk van de uitvoering).
Bij uitvoeringen met de 1.2 PureTech 82- of
1 10 -motor (Euro 6.2), of de 1.5 BlueHDi-
motor (Euro 6.2), een handgeschakelde
versnellingsbak en het Stop & Start-systeem
wordt de snelheidsregelaar niet onderbroken
als het koppelingspedaal wordt ingetrapt, maar
blijft de regelaar na het schakelen werken.
Her vatten
F Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is onderbroken.
Uw auto neemt de voor de onderbreking
ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook een nieuwe snelheid instellen met
de procedure "Opslaan van een snelheid".
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan op twee manieren
worden verhoogd .
Zonder het gaspedaal te bedienen
F Druk op toets SET + .
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
H oud de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van
5
km/h te verhogen.
Met behulp van het gaspedaal
F Overschrijd de ingestelde snelheid en accelereer tot de gewenste snelheid is bereikt.
F Druk op toets SET – of SET + .
Om de ingestelde snelheid te verlagen :
F
D
ruk op toets SET - .
Rijden
Page 103 of 263
101
Het systeem meet bij het fileparkeren
geen parkeerruimtes op waar van de
afmetingen aanmerkelijk groter of kleiner
zijn dan het formaat van de auto.
De functie "Parkeerhulp" wordt tijdens de
manoeuvres automatisch geactiveerd.
Het is dus mogelijk dat in combinatie met
een geluidssignaal een pictogram op het
scherm verschijnt, wat geen gevolgen
heeft voor de parkeermanoeuvre.
Als de gemonteerde banden een andere maat
hebben dan de originele banden (extra brede
banden, winterbanden enz.), kan de werking van
het parkeerhulpsysteem negatief worden beïnvloed.
Als het Park Assist-systeem actief is, gaat het
Stop & Start-systeem niet over op de STOP-
stand. In de STOP-stand wordt bij het activeren
van het Park Assist-systeem de motor gestart.
Fileparkeren – inparkeren
F Verminder als u een lege parkeerplek ziet
uw snelheid tot maximaal 20 km/h.
Het systeem assisteert u
bij het fileparkeren,
zowel bij inparkeren als bij uitparkeren.
F
Z
et uw auto stil vóór de lege parkeerplek.
Activeren van het Park Assist-systeem:
F
D
ruk op deze toets.
Het lampje van de toets blijft uit.
Er verschijnt een melding op het scherm. F
S
electeer de functie voor het inparkeren in
een fileparkeervak.
Het lampje van de toets gaat branden.
F
S
chakel de richtingaanwijzer in om aan te
geven aan welke zijde u
gaat parkeren.
F
R
ijd langs de parkeerplek met een snelheid
lager dan 20
km/h om de beschikbare
ruimte te meten en zorg er daarbij voor
dat u
een afstand van 0,5 tot 1,5 meter
tussen de geparkeerde auto's en uw auto
aanhoudt.
6
Rijden