Peugeot 208 2020 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 260

11 9
Rijden
64.Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met de eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Gebruik de snelheid die door de
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem wordt voorgesteld
((MEM-display)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u liggen.
Bij een automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch) moet de snelheid van
de auto tussen 0 en 180 km/u liggen.► Druk op toets 2 of 3: de huidige snelheid wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30 km/u) en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).
► Druk op 3 voor het verhogen of op 2 voor
het verlagen van de ingestelde snelheid (in
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregelaar wilt onderbreken, kunt u
dat als volgt doen:
• schakel van stand D naar N;• houd het koppelingspedaal langer dan 10 seconden ingetrapt;• druk op de hendel van de elektrische parkeerrem.► Druk op 4 om de snelheidsregelaar weer
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken:
• wanneer de snelheid van de auto lager is dan 30 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak.
• wanneer het toerental van de auto lager is dan 1100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.
• door ingrijpen van het ESP .Wanneer een auto met een automatische
transmissie EAT8 of de selectiehendel
(elektrisch) door het systeem tot stilstand is
gebracht en de auto door de verkeerssituatie niet
binnen 3 seconden weer kan wegrijden, druk
dan op toets 4 of trap het gaspedaal in om weg
te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer
5 minuten aangetrokken.
De snelheidsregelaar blijft actief na het
schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de
snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer in te schakelen
(niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
aanpassen met de functie
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen, is het
raadzaam een snelheid te selecteren die dicht
bij de actuele snelheid van uw auto ligt.

Page 122 of 260

120
Rijden
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van
de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal" of
"Dichtb.") weer te geven en druk nog een
keer op de toets om een drempelwaarde te
selecteren.
Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in. De afstandsregeling en snelheidsregeling
worden uitgeschakeld zolang u gas geeft.
“Snelheidsregelaar onderbroken” wordt
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai rolknop 1 omhoog in de stand OFF.
Informatie op het
instrumentenpaneel


7.Voertuig waargenomen door het systeem
(symbool vol)
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs)
9. Ingestelde snelheid
10. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
11 . Auto op zijn plaats gehouden (uitvoeringen
met automatische transmissie of
selectiehendel (elektrisch))


12.Instelling afstand tot voorligger
13. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Meldingen en
waarschuwingen
Meldingen en waarschuwingen worden
niet achter elkaar weergegeven.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd” of
“Snelheidsregelaar onderbroken”, na een
korte acceleratie door de bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief”, geen voertuig
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”, voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief”, voertuig gedetecteerd."Neem de controle over de auto over" (oranje).► Remmen of accelereren, afhankelijk van de situatie."Neem de controle over de auto over" (rood).► Neem onmiddellijk de controle over
de auto over: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt". Het systeem weigert om de
snelheidsregelaar in te schakelen omdat er niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.
Stop & Go-functie
"Trap het gaspedaal in of druk op
toets II om weg te rijden" (toets 4).
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen
3 seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen of op toets
4 drukken om weg te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat,
wordt aanbevolen:
– Niet de portieren te openen.– Geen passagiers in of uit te laten stappen.– Niet de achteruitversnelling in te schakelen.

Page 123 of 260

121
Rijden
6Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan
op eventuele fietsers, voetgangers of
dieren die mogelijk niet goed worden
gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, ook bij mist en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Het systeem detecteert geen:
– Voetgangers, sommige fietsers, dieren.– Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).

– Kruisende voertuigen.– Tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:


– Bij het rijden op een bochtige weg.– Bij het naderen van een rotonde.

– Bij het rijden achter een smal voertuig.Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
– De voorligger remt zeer sterk af.

– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto en de voorligger.
Let vooral op:– Bij de aanwezigheid van motorfietsen en bij het invoegen van voertuigen.– Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:– Na een schok tegen de voorruit ter hoogte van de camera of een schok tegen de
voorbumper (uitvoeringen met radar).
– Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt: – Als lange voorwerpen op dakdragers worden vervoerd.– Als de auto een aanhanger trekt of wordt gesleept.– Als de voorkant van de auto is aangepast (bijvoorbeeld door de montage van verstralers
of het overspuiten van de voorbumper).
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.


Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt het de auto op de
door de bestuurder gekozen positie binnen de
rijstrook.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.

Page 124 of 260

122
Rijden
– Rijstrook gemarkeerd met lijnen aan beide zijden.– ESP in werkende staat.– ASR-systeem ingeschakeld.– Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.– Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.– De auto wordt niet blootgesteld aan hoge, zijdelingse g-krachten.– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen


► Druk terwijl de adaptieve cruise control met Stop & Go-functie is ingeschakeld op deze toets.
Dit wordt bevestigd door:
– Het lampje in de toets gaat groen branden.– Het volgende symbool wordt op het instrumentenpaneel weergegeven.
De kleur van het symbool op het
instrumentenpaneel is afhankelijk van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
(groen)Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.
(oranje)Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet
wil gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje in de toets gaat uit en het symbool op
het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
begeleidt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze in de door de
bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Deze
positie hoeft niet het midden van de rijstrook te
zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
positie van de auto wijzigen door het stuurwiel te
draaien. Als de bestuurder van mening is dat de
positie van de auto correct is en hij beide handen
op het stuurwiel houdt, moet hij de druk op het
stuurwiel laten afnemen om het systeem de
besturing te laten overnemen. De auto wordt dan
niet automatisch binnen de rijstrook gecentreerd.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt, wordt de snelheidsregeling
onderbroken en wordt ook het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatische pauzering
– Ingrijpen van het ESP .

Page 125 of 260

123
Rijden
6– Langere tijd geen detectie van een van de rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie Active Lane Departure Warning de
controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.In reactie op de acties van de bestuurder:
onderbreking
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.– Te stevig vasthouden van het stuurwiel of dynamische stuurmanoeuvre.
– Intrappen van het rempedaal (met een pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar
weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
(onderbreking zolang het pedaal wordt
ingetrapt).
– Pauzeren van de snelheidsregelaar.– Uitschakelen van het ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
Lampje van de toets Rolknop
snelheidsregelaar Symbolen
WeergaveAanwijzingen
Uit CRUISE


(grijs)


(grijs)Snelheidsregelaar gepauzeerd; Lane
Positioning Assist niet actief.
Uit CRUISE

(groen)


(grijs)Snelheidsregelaar actief; Lane Positioning
Assist niet actief.
Groen CRUISE

(groen)


(groen)Drive Assist Plus actief, werkt normaal
(correctie wordt uitgevoerd op het
stuurwiel).
Groen CRUISE 70

(grijs)


(grijs)Drive Assist Plus gepauzeerd.

Page 126 of 260

124
Rijden
Lampje van de toetsRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
WeergaveAanwijzingen
Groen CRUISE


(groen)/(grijs)


(grijs)Drive Assist Plus actief; er is niet aan alle
voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen OFF of LIMIT

(grijs)


(grijs)Snelheidsregelaar niet actief; er is niet aan
alle voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen CRUISE

(groen)/(grijs)


(grijs)Drive Assist Plus onderbroken:
snelheidsregelaar en Lane Positioning
Assist zijn onderbroken.
Meldingen
Rijsituaties
"Activeer de snelheidsregelaar om het Lane Positioning Assist- systeem te gebruiken" Activering van de Lane Positioning Assist terwijl de snelheidsregelaar niet actief
is.
"Omstandigheden ongeschikt, activering in stand-by" Activering van Lane Positioning Assist terwijl er niet aan alle voorwaarden is
voldaan.
"Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel
verkeerd of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
"Houd het stuurwiel vast" Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
"Neem de controle over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven. Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:

Page 127 of 260

125
Rijden
6– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist),– verblinding (verlichting van een tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
– gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
– wegmarkeringen beschadigd, deels niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
– bij het rijden in een scherpe bocht,– bij het rijden op bochtige wegen,– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:– bij het rijden met een noodreservewiel,– bij het trekken van een aanhanger, met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
– bij slechte weersomstandigheden,– bij het rijden op een glad wegdek (kans op aquaplanning, sneeuw, ijzel),– bij het rijden op een circuit,– op een testbank.
Storing
Een systeemstoring wordt aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
combinatie met een waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden (afhankelijk
van de uitvoering), corrigeert de koers van
de auto en waarschuwt de bestuurder zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.


Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.– Weg voorzien van een middenstreep.– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.– ESP ingeschakeld en in werkende staat.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten Het regelt niet het
aanhouden van een veilige afstand of het
aanhouden van een rijsnelheid, en het grijpt
ook niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer de middenstreep
ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem herkent dat de auto op
het punt staat om ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of (berm)
randen van de weg te overschrijden, corrigeert
het systeem de koers van de auto totdat deze
weer netjes binnen de rijstrook rijdt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.

Page 128 of 260

126
Rijden

Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Maar als de dodehoekbewaking is ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen
terwijl er een ander voertuig in de dode hoek
wordt gedetecteerd, voert het systeem ondanks
het inschakelen van de richtingaanwijzers toch
een koerscorrectie uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het
dodehoekbewaking .
Als het systeem detecteert dat de
bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig
vast heeft, onderbreekt het systeem deze
correctie. Er wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder erop te
attenderen dat hij de controle over de auto
moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die afhankelijk van de rijomstandigheden kunnen worden
weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de functie VerklikkerlampjeWeergave en/of
bijbehorende melding Aanwijzingen
UIT




(grijs) Functie uitgeschakeld.
AAN

(grijs) Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
– snelheid lager dan 65
km/u;– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het ESP;– "sportieve" rijstijl.

Page 129 of 260

127
Rijden
6Status van de functieVerklikkerlampjeWeergave en/of
bijbehorende melding Aanwijzingen
AAN




(grijs) Systeem automatisch uitgeschakeld/in stand-by
(bijvoorbeeld door detectie van een aanhanger of gebruik
van het noodreservewiel dat bij de auto is geleverd).
AAN

(groen) Rijstrookmarkeringen gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/u.
AAN



(oranje)/(groen) Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van
de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
AAN




(oranje)/(groen)
"Houd het stuurwiel vast"
– Als het systeem tijdens het corrigeren van de koers detecteert dat de correctie onvoldoende is en dat er een
doorgetrokken streep zal worden overschreden (oranje
lijn), dan wordt de bestuurder gewaarschuwd dat hij ter
aanvulling op de actie van het systeem zelf de koers zal
moeten corrigeren.
– Als het stuurwiel niet goed wordt vastgehouden, klinkt er een waarschuwingssignaal en wordt er een
melding weergegeven, totdat de correctie van de koers
is uitgevoerd of de bestuurder het stuur weer goed
vasthoudt.
Hoe meer koerscorrecties er worden uitgevoerd, hoe
langer het desbetreffende waarschuwingssignaal klinkt. De
melding zal uiteindelijk permanent worden weergegeven,
totdat de bestuurder reageert.

Page 130 of 260

128
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
– ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep,– de snelheid is lager dan 65 km/h of hoger dan 180 km/h,– er is een aanhanger aangekoppeld,– detectie van het gebruik van een noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
– detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het rempedaal of gaspedaal,– er wordt gereden op een weg zonder wegmarkeringen,– de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,– in een bocht wordt de binnenste rijstrookmarkering overschreden,– in een scherpe bocht,– wanneer de bestuurder niet reageert op een correctie.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– onvoldoende contrast tussen het wegdek en de bermrand (bijv. schaduw),– versleten wegmarkeringen, wegmarkeringen die niet zichtbaar zijn
door sneeuw of modder, of meerdere
wegmarkeringen aanwezig (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
– te weinig afstand tot de voorligger (waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
– smalle of bochtige weg.
Kans op ongewenst activeren
Bij de volgende rijomstandigheden is het
raadzaam om het systeem uit te schakelen:
– rijden op slecht, instabiel of zeer glad (ijzel) wegdek,– ongunstige weersomstandigheden,– rijden op een kombaan,– rijden op een rollenbank,
Uitschakelen/inschakelen


► Met deze toets kunt u het systeem op elk moment uit- of inschakelen. Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Een systeemstoring wordt aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.


Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 260 next >