PEUGEOT 3008 2009.5. Instructieboekje (in Dutch)

Page 31 of 288

52
Monochroom display C
Display van het instrumentenpaneel -Peugeot Connect 3D Nav
Kleurendisplay 16x9 - Peugeot Connect Nav
BOORDCOMPUTER
De boordcomputer geeft tijdens het rij-
den verschillende informatie (actiera-
dius, brandstofverbruik ...).
Afhankelijk van de uitrusting
van uw auto verschijnt de in-
formatie van de boordcompu-
ter op het multifunctionele display, of
op het display op het instrumenten-
paneel.
Weergave van de informatie

 Druk op de knop op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillen-
de standen van de boordcomputer
weer te geven.
Met display op het instrumentenpaneel
(Peugeot Connect 3D Nav)

 Druk op de pijltjestoetsen omhoog
en omlaag van het bedieningspa-
neel van de Peugeot Connect 3D
Nav om achtereenvolgens de ver-
schillende standen van de boord-
computer weer te geven.

Met display C of kleurendisplay
( Peugeot Connect Nav )

Page 32 of 288

53
Traject resetten

Met display C of het kleurendisplay
(Peugeot Connect Nav)

 Druk de toets langer dan twee se-
conden in zodra het gewenste tra-
ject wordt aangegeven.
Met display op het instrumentenpaneel
( Peugeot Connect 3D Nav )

 Druk meer dan twee seconden op
de toets "OK" van het bedienings-
paneel van de Peugeot Connect 3D
Nav als het gewenste traject wordt
weergegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhan-
kelijk en hebben dezelfde eigenschap-
pen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik en
traject "2" voor een maandelijks ver-
bruik.
- Actuele informatie:


Page 33 of 288

54
Enkele definities...
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven als
deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk als tijdens het rijden
de streepjes continu worden
weergegeven. Deze functie wordt alleen
weergegeven bij snelheden
vanaf 30 km/h.
Het kan voorkomen dat u de
weergegeven waarde ziet
variëren door een gewijzigde
rijstijl of het afdalen van een helling,
waardoor het momentele brandstof-
verbruik aanzienlijk gunstiger wordt. Actieradius
(km of miles)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog met
de resterende hoeveelheid brandstof
kunt rijden, berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste af-
gelegde kilometers. Momenteel verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde brand-
stofverbruik over de laatste se-
conden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde ver-
bruik sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer. Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt bere-
kend sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van de
boordcomputer (contact aan). Nog af te leggen afstand
(km of miles)
Dit is de nog af te leggen af-
stand tot de eindbestemming.
Deze afstand wordt op elk moment tij-
dens het navigeren berekend of wordt
ingevoerd door de gebruiker.
Bij het ontbreken van de afstand verschij-
nen er streepjes in plaats van cijfers.

Page 34 of 288

55
VENTILATIE
De ventilatie zorgt voor een optimaal
comfort in het interieur.
Bedieningspaneel
De lucht kan afhankelijk van de instel-
lingen van de bestuurder via verschil-
lende circuits worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht
van de verschillende circuits wordt ge-
mengd om het gewenste comfortniveau
te bereiken.
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt
via de gewenste uitstroomopeningen
verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagers-
nelheid wordt verhoogd of verlaagd. De bedieningsschakelaars bevinden
zich op het paneel
A van de midden-
console. Volgens uitvoering zijn de vol-
gende functies aanwezig:
- temperatuurregeling,
- luchtopbrengstregeling,
- regeling luchtverdeling,
- ontdooien en ontwasemen,
- handbediende of automatische air- conditioning.
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefi lterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via
het luchtrooster onder de voorruit, of in
het interieur gerecirculeerd.
Luchtverdeling

1. Uitstroomopeningen voor het ontdooi-
en of ontwasemen van de voorruit.

2. Uitstroomopeningen voor het ontdooi-
en of ontwasemen van de zijruiten.

3. Afsluitbare en verstelbare zijventila-
tieroosters.

4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.

5. Uitstroomopeningen beenruimte voor-
passagiers.

6. Afsluitbare en verstelbare ventilatie-
roosters voor de achterpassagiers.

7. Uitstroomopeningen beenruimte ach-
terpassagiers.

Page 35 of 288

56
Het airconditioningssysteem
is chloorvrij en is niet schade-
lijk voor de ozonlaag. GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditio-
ning de volgende gebruiksadviezen in acht:

 Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft
gestaan, kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieu rlucht goed ver-
verst wordt.

 Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur
de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkan alen, ven-
tilatieroosters en overige uitstroomopeningen en de ventilati eopening in de
bagageruimte vrij blijven.

 Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht;
bij langdurig gebruik van de luchtrecirculatie in het interie ur kunnen de voor-
ruit en de zijruiten beslaan.

 Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt a fgedekt. Deze
sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioni ng.

 Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te houden.

 Controleer regelmatig de staat van het interieurfi lter en laat de fi lterelemen-
ten periodiek vervangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfi lter aan. Dankzij het speciale toe-
gevoegde actieve fi lter draagt het bij tot een gezuiverde l ucht voor de in-
zittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische re acties,
stank en vetaanslag).

 Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systee m in perfecte
staat te houden.

 Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en ra adpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhange r op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditio ning tijdelijk worden
uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel .

Page 36 of 288

57
2. Luchtopbrengstregeling
 Draai de knop in één van
de vijf standen om de ge-
wenste luchtopbrengst te
verkrijgen.

Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte inzittenden voor-
achter.
(als de ventilatieroosters geslo-
ten zijn, wordt de luchtopbrengst
naar de beenruimte vergroot)
Middelste, zij- en achterste
ventilatieroosters.

 Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm) om
de temperatuur naar be-
hoefte in te stellen.
Voorruit en zijruiten.
1. Temperatuurregeling
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een middenstand te zetten.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. 4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en zijruiten.
De recirculatiestand dient om de lucht-
toevoer af te sluiten bij stank en stof-
overlast.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer
van buitenlucht weer in om te voorko-
men dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.

 Wanneer de knop van de
luchtopbrengstregeling in
de stand 0 staat (uitscha-
keling van het systeem),
wordt het thermische com-
fort niet meer geregeld. Er
blijft door de rijwind echter
nog wel een kleine lucht-
stroom gehandhaafd.
3. Luchtverdeling
 Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te la-
ten recirculeren. Het lampje
brandt om aan te geven dat
de luchtrecirculatie is inge-
schakeld.

 Druk nogmaals op de toets om de
toevoer van buitenlucht weer in te
schakelen. Het lampje gaat uit. HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING

Page 37 of 288

58
Ontdooien - Ontwasemen
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de
toets op het bedieningspaneel
van de airconditioning.
ACHTERRUITVERWARMING

 Schakel, zodra de omstan-
digheden het toelaten, de
achterruit- en buitenspiegel-
verwarming uit omdat min-
der stroomverbruik leidt tot
een lager brandstofverbruik.
Aan
De achterruitverwarming werkt uitslui-
tend bij draaiende motor.

 Druk op deze toets om de achter-
ruit en de buitenspiegels te ontwa-
semen. Het verklikkerlampje van de
toets gaat branden.
Uit
De achterruitverwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld om onnodig brand-
stofverbruik te voorkomen.

 U kunt de achterruitverwarming ook
eerder uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken. Het verklik-
kerlampje van de toets gaat uit.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zo- mers te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 0°C beslagen ruiten snel te ontwa-
semen.
Aan

 Druk op de toets "A/C" . Het lampje
van de toets gaat branden.

De airconditioning werkt niet als
de aanjagerknop 2 in de stand "0"
staat.
Uit

 Druk nogmaals op de toets "A/C" .
Het lampje van de toets gaat uit.

 schakel de airconditioning in door
op de toets "A/C" te drukken.
De symbolen op het bedie-
ningspaneel geven aan in wel-
ke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en zijrui-
ten snel te kunnen ontdooien
en ontwasemen:

 zet de knop van de luchttoevoerre-
geling 4 in de stand "Toevoer van
buitenlucht" (verklikkerlampje uit),

 draai de knop van de luchtverdeling

3 in de stand "Voorruit",

 draai de knop van de luchtopbrengst

2 in de stand 5 (maximaal),

 draai de knop van de temperatuur-
regeling 1 in het rood (warm),

Page 38 of 288

58
Ontdooien - Ontwasemen
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de
toets op het bedieningspaneel
van de airconditioning.
ACHTERRUITVERWARMING

 Schakel, zodra de omstan-
digheden het toelaten, de
achterruit- en buitenspiegel-
verwarming uit omdat min-
der stroomverbruik leidt tot
een lager brandstofverbruik.
Aan
De achterruitverwarming werkt uitslui-
tend bij draaiende motor.

 Druk op deze toets om de achter-
ruit en de buitenspiegels te ontwa-
semen. Het verklikkerlampje van de
toets gaat branden.
Uit
De achterruitverwarming wordt automa-
tisch uitgeschakeld om onnodig brand-
stofverbruik te voorkomen.

 U kunt de achterruitverwarming ook
eerder uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken. Het verklik-
kerlampje van de toets gaat uit.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zo- mers te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 0°C beslagen ruiten snel te ontwa-
semen.
Aan

 Druk op de toets "A/C" . Het lampje
van de toets gaat branden.

De airconditioning werkt niet als
de aanjagerknop 2 in de stand "0"
staat.
Uit

 Druk nogmaals op de toets "A/C" .
Het lampje van de toets gaat uit.

 schakel de airconditioning in door
op de toets "A/C" te drukken.
De symbolen op het bedie-
ningspaneel geven aan in wel-
ke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en zijrui-
ten snel te kunnen ontdooien
en ontwasemen:

 zet de knop van de luchttoevoerre-
geling 4 in de stand "Toevoer van
buitenlucht" (verklikkerlampje uit),

 draai de knop van de luchtverdeling

3 in de stand "Voorruit",

 draai de knop van de luchtopbrengst

2 in de stand 5 (maximaal),

 draai de knop van de temperatuur-
regeling 1 in het rood (warm),

Page 39 of 288

59
Dankzij de luchtkwaliteitssen-
sor zorgt het systeem voor
een optimale luchtkwaliteit. Als de temperatuur in de auto
bij het instappen veel lager
of hoger is dan de ingestelde
waarde, heeft het geen zin om voor
het gewenste comfort de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem
compenseert automatisch en zo snel
mogelijk het temperatuurverschil.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor. De bestuurder en de voorpas-
sagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instel-
len.

 Draai de knop 2 of 3 naar links of
naar rechts om deze waarde te ver-
lagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de
waarde 21 aanbevolen. Niettemin is af-
hankelijk van uw wensen een afstelling
tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raad-
zaam dat het verschil in instelling links
en rechts niet meer dan 3 bedraagt. 4. Automatisch programma "zicht"
In sommige gevallen kan het
programma "comfort" niet
toereikend blijken om de rui-
ten condens- en ijsvrij te hou-
den (vocht, veel inzittenden,
vorst...).

 Kies in dat geval het automatische
programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst, de
luchttoevoer en de luchtverdeling naar
de luchtroosters voor een optimale ont-
waseming van de voorruit en zijruiten.
Automatische werking

 Druk op de toets "AUTO" .
Het lampje van de toets
gaat branden. 2. Regeling bestuurderszijde
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Het is raadzaam deze stand te gebrui-
ken: het systeem regelt de temperatuur,
de luchtopbrengst, de luchtverdeling
naar de luchtroosters en de luchtrecir-
culatie automatisch en optimaal aan de
hand van de door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten. De op het display weergegeven waar-
de heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of Fah-
renheit.

 Druk nogmaals op de toets "zicht"
of op de toets "AUTO" om dit pro-
gramma af te sluiten. Het lampje van
de toets "zicht" gaat uit of dat van de
toets "AUTO" gaat branden.
1. Automatisch programma
"comfort" 3. Regeling passagierszijde Om bij koude motor de toevoer
van koude lucht te beperken,
wordt de aanjagerregeling ge-
leidelijk op het optimale niveau ge-
bracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht
uitsluitend naar de voorruit, de zijrui-
ten en de beenruimte van de passa-
giers verdeeld.

Page 40 of 288

60
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u de au-
tomatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige func-
ties worden automatisch geregeld.

 Druk op de toets "AUTO" om het
systeem weer volledig automatisch
te laten functioneren.
 Druk op deze toets om de
airconditioning uit te scha-
kelen. 6. Regeling luchtverdeling

 Druk op één of meer toet-
sen om de luchtstroom te
verdelen naar:
7. Regeling luchtopbrengst
 Draai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts
om deze te verhogen.
5. Airconditioning aan/uit
- de voorruit en de zijruiten (ontwa-semen of ontdooien),
- de voorruit, de zijruiten en de ven- tilatieroosters,
- de voorruit, de zijruiten, de ven- tilatieroosters en de beenruimte
van de passagiers,
- de ventilatieroosters en de been- ruimte van de passagiers,
- de ventilatieroosters,
- de beenruimte van de passagiers,
- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers.
De lampjes van de luchtopbrengst, tus-
sen de twee propellers, gaan afhanke-
lijk van de ingestelde waarde geleidelijk
branden.
Om het interieur maximaal te
verkoelen of te verwarmen
is het mogelijk de minimale
waarde 14 of de maximale waarde
28 te overschrijden.

 Draai de knop 2 of 3 naar links
totdat "LO" (low) verschijnt of
naar rechts totdat "HI" (high) ver-
schijnt. Als de airconditioning wordt uitgescha-
keld, wordt het thermische comfort niet
meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).

 Druk de toets nogmaals in zodra
dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te
hervatten. Het lampje van de toets

"A/C" gaat branden

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 290 next >