PEUGEOT 3008 2018 Instructieboekje (in Dutch)

Page 181 of 360

179
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).9. De door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid (afhankelijk van
de uitvoering).
F

D
raai de rolknop 1 in de stand CRUISE : de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid zeer
snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onver wacht gaat accelereren of vaart
minderen. De ingestelde snelheid wijzigen met behulp van
de geprogrammeerde snelheidsinstellingen via
het touchscreen:
F

d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F
d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F d e snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F

d
ruk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F

d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
6
Rijden

Page 182 of 360

180
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40


km/h.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand 0 : de informatie
over de snelheidsregelaar wordt niet meer
weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz. Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- g ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Adaptieve
snelheidsregelaar
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld
en de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Dit systeem heeft de volgende
functies:
-

a
utomatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
-
bij

een handgeschakelde
versnellingsbak, automatische
regeling van de afstand tussen
uw auto en de voorligger.
-

b
ij een automatische
transmissie, automatische
regeling van de afstand tussen
uw auto en de voorligger, wat
ertoe kan leiden dat uw auto
volledig tot stilstand kan worden
gebracht.
Rijden

Page 183 of 360

181
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen (uitvoeringen met een
automatische transmissie).De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen
die in
dezelfde richting als uw auto rijden. Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
Bij het gebruik van de adaptieve
snelheidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet en een veilige
afstand tot de voorligger in acht nemen en
de aandacht op het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment direct
de controle over de auto kunnen overnemen
met het rempedaal of het gaspedaal,
afhankelijk van de situatie.
Stuurkolomschakelaars
1.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
2. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
3. De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
4. Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
5. Gebruiken van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid (MEM).
6. Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning .
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Hier voor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en een radar in de
vo o r b u m p e r.
6
Rijden

Page 184 of 360

182
Weergave op het instrumentenpaneel
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De snelheid van de auto moet liggen tussen 30
en 180 km/h.
Zet bij een automatische transmissie de
selectiehendel in stand D of M .
Onderbreken
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
-

d
oor bediening door de bestuurder:


V
an toets 4 (Pause).


V
an het rempedaal.


V
an de hendel van de elektrische
parkeerrem.


B
ij het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-

a
utomatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het ESP-systeem wordt
geactiveerd.
7.
Voorligger aanwezig/afwezig.
8. Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden.
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid. 12 .
Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door
de radar.
Deze gegevens zijn zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus "RIJDEN".
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd, wordt
het symbool 8 groen weergegeven. Standaard
wordt het symbool 8 grijs weergegeven. F

Z
et, bij een draaiende motor, knop 1 in de
stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar
te selecteren, de functie is nog niet
ingeschakeld (weergegeven in grijs).
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(weergegeven in groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op " Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Door het contact uit te schakelen wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd.
Rijden

Page 185 of 360

183
Als de snelheidsregelaar automatisch
wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als weer aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is
om de adaptieve snelheidsregelaar weer
te activeren.
Om de functie opnieuw in te schakelen
moet de bestuurder het gaspedaal
intrappen, harder gaan rijden dan 30 km/h
en ver volgens op toets 2, 3 of 4 drukken.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
heeft bereikt voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4 .
Uitvoeringen met een automatische
transmissie
Na het afremmen van de auto waardoor
deze tot stilstand is gebracht, zorgt het
systeem dat de auto blijft stilstaan; de
snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weg te rijden en ver volgens
het systeem heractiveren door harder te
rijden dan 30 km/h en toets 2 , 3 of 4 in te
drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt
nadat de auto tot stilstand is gekomen,
wordt na enkele minuten automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.Wijzigen van de ingestelde
snelheid
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Door herhaaldelijk kort indrukken van
toets 2 of 3 kunt u de snelheid verhogen of
verlagen in stappen van 1 km/h.
F

D
oor toets 2 of 3 langer ingedrukt te houden
kunt u de snelheid verhogen of verlagen in
stappen van 5 km/h.
Wees voorzichtig: als de toets 2 of 3
langdurig ingedrukt wordt gehouden,
wordt de snelheid van uw auto zeer snel
gewijzigd.
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
F

D
ruk één keer op de toets 5 ; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F
Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning .
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
6
Rijden

Page 186 of 360

184
Deze instelling blijft ongeacht de systeemstatus
in het geheugen bewaard, ook na uitschakelen
van het contact.
Overschrijden van de
ingestelde snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
Voor de weergave van alle belangrijke
informatie op het instrumentenpaneel is het
noodzakelijk dat u eerst de weergavemodus
"RIJDEN" selecteert.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de, afhankelijk van de rijsituatie,
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
U kunt bij draaiende motor en als de
snelheidsregelaar is geselecteerd (grijs) de
ingestelde afstand tot de voorligger wijzigen:
F

d

ruk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F

d

ruk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
Hierna is de wijziging van kracht.
Wijzigen van de ingestelde
afstand tot de voorligger
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
-
"Ver " (3 streepjes).
-
"Normaal " (2 streepjes).
-
"Dichtbij" (1 streepje).
Rijden

Page 187 of 360

185
70
70
LampjeWeergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
"Regelaar gepauzeerd" Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger "Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
of "Regelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto
overgenomen door het gaspedaal in te trappen.
6
Rijden

Page 188 of 360

186
70
70
70
70
LampjeWeergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
+
(o r a n j e) "Neem de controle over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
+
(rood) "Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een kritische
situatie (noodstop van de voorligger, plotseling invoegen
van een ander voertuig tussen uw auto en uw voorligger).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle over de
auto overnemen.
of
(o r a n j e)"Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren
(snelheid niet binnen het werkingsbereik, bochtige
we g).
Uitvoeringen met een automatische transmissie Lampje Weergave Bijbehorende meldingAanwijzingen
of afhankelijk van de geselecteerde
en de werkelijke afstand tot de voorligger "Regelaar gepauzeerd"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze activeert bij een rijsnelheid van meer
dan 30 km/h.
Rijden

Page 189 of 360

187
Na het afremmen van de auto waardoor deze tot
stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de
auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt
onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weg
te rijden en vervolgens het systeem heractiveren
door harder te rijden dan 30 km/h en toets 2, 3 of 4
in te drukken. Als de bestuurder nadat de auto tot
stilstand is gekomen geen actie onderneemt, wordt
binnen enkele minuten automatisch de elektrische
parkeerrem aangetrokken.
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan en vereist de overname van de auto
door de bestuurder.
Het systeem detecteert geen:
-
v

oetgangers, fietsers, dieren.
-

s
tilstaande voertuigen (file, autopech enz.), In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
-

D
e voorligger remt zeer sterk af.Het systeem mag niet worden gebruikt:
-

A
ls het noodreser vewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
-
T
ijdens slepen of het trekken van een
aanhanger.
-
B
ij het ver voer van een lange lading op
dakdragers.
-
A
ls de voorruit ter hoogte van de camera
of de voorbumper ter hoogte van de radar
(uitvoeringen met radar) is beschadigd.
Wees vooral voorzichtig:
-
B
ij de aanwezigheid van motor fietsen
en bij het invoegen van voertuigen.
- W anneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
-
k

ruisende voertuigen,
-
t

egemoetkomende voertuigen. -

B
ij het rijden op een bochtige weg.
-
B
ij het naderen van een rotonde.
-
B
ij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
-

E
r voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
6
Rijden

Page 190 of 360

188
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als 's nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening met de
v erkeerssituatie, de weersomstandigheden
en de staat van het wegdek en pas uw
snelheid en afstand tot uw voorligger
daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen, bij sneeuw, als de
voorbumper of de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling. Het systeem mag niet worden gebruikt:
-

a
ls de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
-
b
ij het rijden op een circuit,
-
o
p een rollenbank,
-
b
ij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-

g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats. De camera werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-

s
lecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
e n z .),
-
v
erblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
-

d
e camera of de radar is afgedekt (met
modder, ijs, sneeuw of is beslagen
e n z .) .
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
De werking van de in de voorbumper
geplaatste radar kan verstoord raken
door een opeenhoping van vuil
(stof, modder enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (sneeuw, vorst
e n z .) .
Reinig de voorbumper regelmatig.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de detectiecamera, regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Rijden

Page:   < prev 1-10 ... 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 201-210 211-220 221-230 ... 360 next >