PEUGEOT 3008 2020 Instructieboekje (in Dutch)

Page 151 of 308

149
Rijden
6Inschakelen/onderbreken

► Draai rolwiel 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).


► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.


Laat het gaspedaal los.

► Druk nogmaals op toets 4 om de werking van
de functie tijdelijk te onderbreken (Pause).


Druk nogmaals op toets 4

om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON).
De werking van de snelheidsregelaar kan
ook tijdelijk worden onderbroken
(Pause):


door het rempedaal in te trappen.
– automatisch, als het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP) in werking treedt.
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:


In stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets

2 of 3.


Continu, in stappen van +/- 5
km/h: houd de
toets
2 of 3 ingedrukt.
Tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de snelheid van de auto
zeer snel veranderen.
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de
actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto te sterk accelereert of vaart mindert.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden en het
touchscreen:


druk op de toets
5 om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.


Druk op de touchscreen-toets voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid. U kunt de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar aanpassen aan
de snelheid die wordt voorgesteld
door het snelheidslimietherkennings-
en snelheidsadviessysteem op het
instrumentenpaneel:



Druk één keer op toets
5; er wordt een
melding weergegeven om het verzoek tot
opslaan te bevestigen.

Druk nogmaals op toets
5
om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
De snelheid verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Uitschakelen
► Draai rolknop 1 in de stand "OFF”: de
informatie over de snelheidsregelaar wordt niet
meer weergegeven.
Storing

De weergave van streepjes (eerst knipperend
en dan permanent) wijst op een storing in de
snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.

Page 152 of 308

150
Rijden
3.Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u
liggen.
Drive Assist Plus
Alleen beschikbaar op uitvoeringen met een elektrische automatische transmissie (hybride).
Dit systeem past automatisch de snelheid
aan en corrigeert de koers van de auto, met
behulp van de adaptieve cruise control met
Stop
& Go-functie en de Lane Positioning Assist.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Dit systeem is vooral geschikt voor gebruik op
snelwegen en autowegen.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer
informatie over de adaptieve cruise control en
de Lane Positioning Assist.
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het besturen, accelereren en remmen
van de auto binnen de natuurkundige grenzen
en de mogelijkheden van de auto. Bepaalde
elementen van de infrastructuur en sommige
voertuigen op de weg kunnen niet goed
worden gedetecteerd of slecht worden
geïnterpreteerd door de camera en de radar.
Dit kan leiden tot onverwachtse
koersveranderingen, het uitblijven van een
stuurcorrectie en/of het onjuist regelen van
het accelereren of remmen.
adaptieve cruise control
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
gedeelte Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen.
Met behulp van dit systeem wordt automatisch
de door de bestuurder ingestelde snelheid
aangehouden (snelheidsinstelling), terwijl
voldoende afstand tot de voorligger wordt
gehouden. Dit systeem regelt automatisch het
accelereren en decelereren van de auto.
Met de Stopfunctie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen.
Met de Stop&Go-functie regelt het systeem het
remmen totdat de auto volledig tot stilstand is
gekomen en wordt de motor opnieuw gestart.
De remlichten gaan branden als de auto
langzamer gaat rijden omdat het systeem
ingrijpt.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als
de remlichten niet goed werken.


Hiervoor is de auto voorzien van een camera
boven aan de voorruit en een radar in de
voorbumper.
Dit systeem is vooral bedoeld voor
gebruik op snelwegen en autowegen.
Het werkt alleen bij bewegende voertuigen
die in dezelfde richting als uw auto rijden.
Als de bestuurder een richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een
langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen te
vergemakkelijken; de ingestelde snelheid
wordt hierbij niet overschreden.
Sommige voertuigen op de weg worden
mogelijk niet goed gedetecteerd of
verkeerd geïnterpreteerd door de camera en/
of radar (bijvoorbeeld een vrachtwagen), wat
kan leiden tot een slechte inschatting van de
afstanden en het onjuist versnellen of
afremmen van de auto.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF (stand 0)
2. Activeren van de snelheidsregelaar met de
actuele rijsnelheid/verlagen van de ingestelde
snelheid

Page 153 of 308

151
Rijden
63.Activeren van de snelheidsregelaar met
de actuele rijsnelheid/verhogen van de
ingestelde snelheid
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
Bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (uitvoeringen met
de Stop & Go-functie)
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen
snelheidslimieten met de functie Opslaan van
de snelheden
of
Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem ( MEM)
6. Weergeven en instellen van de
afstandsinstelling tot de voorligger
Gebruik
Activeren van het systeem (pauze)
► Draai rolknop 1 omlaag in de stand CRUISE
terwijl de motor draait. De snelheidsregelaar is
gebruiksklaar (grijze weergave).
Inschakelen van de snelheidsregelaar en
instellen van een snelheid
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de snelheid van de auto tussen 30 en 180 km/u
liggen.
Bij een automatische transmissie moet stand D
of M zijn geselecteerd en moet de snelheid van
de auto tussen 30 en 180
km/u liggen.
Bij een elektrische automatische transmissie
(hybride) moet de snelheid van de auto tussen 0
en 180 km/u liggen.


Druk op toets
2 of 3: de huidige snelheid
wordt de ingestelde snelheid (minimaal 30
km/u)
en de snelheidsregelaar wordt direct geactiveerd
(weergegeven in het groen).


Druk op
3 voor het verhogen of op 2 voor
het verlagen van de ingestelde snelheid (in
stappen van 5 km/h als de toets ingedrukt wordt
gehouden).
Wanneer toets 2 of 3 ingedrukt wordt
gehouden, kan de snelheid van de auto
snel veranderen.
De snelheidsregelaar onderbreken/
hervatten
► Druk op 4 of trap het rempedaal in. Wanneer
u de snelheidsregelaar wilt onderbreken, kunt u
dat als volgt doen: •

schakel van stand D

naar N;


houd het koppelingspedaal langer dan 10
seconden ingetrapt;



druk op de hendel van de elektrische
parkeerrem.



Druk op
4 om de snelheidsregelaar weer
in te schakelen. De snelheidsregelaar kan
automatisch zijn onderbroken: •

wanneer de snelheid van de auto lager
is dan 30
km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak.

wanneer het toerental van de auto lager is
dan 1
100 t/min bij een handgeschakelde
versnellingsbak.

door ingrijpen van het ESP
.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet
de bestuurder het gaspedaal intrappen om weg
te rijden en vervolgens het systeem opnieuw
inschakelen door harder dan 30 km/h te rijden en
toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met een automatische
transmissie door het systeem tot stilstand is
gebracht, dan houdt het systeem de auto op zijn
plaats; de snelheidsregelaar wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en vervolgens het systeem
opnieuw inschakelen door harder dan 30 km/h te
rijden en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Wanneer een auto met elektrische automatische
transmissie (hybride) door het systeem tot
stilstand is gebracht en de auto door de
verkeerssituatie niet binnen 3
seconden weer
kan wegrijden, druk dan op toets 4 of trap het
gaspedaal in om weg te rijden.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gebracht, dan wordt de
elektrische parkeerrem automatisch na ongeveer
5 minuten aangetrokken.

Page 154 of 308

152
Rijden
De snelheidsregelaar blijft actief na het
schakelen, ongeacht het type
versnellingsbak.
Wanneer de bestuurder de
snelheidsregelaar weer probeert in te
schakelen nadat deze is onderbroken, dan
wordt de melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" kort
weergegeven zolang het niet mogelijk is om
de snelheidsregelaar weer in te schakelen
(niet voldaan aan de veiligheidsvoorwaarden).
De geprogrammeerde snelheid
wijzigen met de functie
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
► Druk op 5 om de op het instrumentenpaneel
voorgestelde snelheid te accepteren en druk
vervolgens nog een keer op de toets om te
bevestigen.
Om plotseling accelereren of decelereren
van de auto te voorkomen, is het
raadzaam een snelheid te selecteren die dicht
bij de actuele snelheid van uw auto ligt.
De afstand tot de voorligger wijzigen
► Druk op 6 om de drempelwaarden van
de afstandsinstelling ("Veraf", "Normaal" of
"Dichtb.") weer te geven en druk nog een
keer op de toets om een drempelwaarde te
selecteren. Na enkele seconden wordt de instelling
geaccepteerd en in het geheugen opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde
snelheid
► Druk het gaspedaal volledig in. De
afstandsregeling en snelheidsregeling
worden uitgeschakeld zolang u gas geeft.
“Snelheidsregelaar onderbroken” wordt
weergegeven.
Uitschakelen van het systeem
► Draai rolknop 1 omhoog in de stand OFF.
Weergave op het
instrumentenpaneel
De volgende informatie is zichtbaar op het
instrumentenpaneel in de weergavemodus
"RIJDEN".


7.Voertuig waargenomen door het systeem
(symbool vol)
8. Snelheidsregelaar actief (kleur niet grijs)
9. Ingestelde snelheid
10.Snelheid voorgesteld door
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
11 . Auto stilgehouden (uitvoeringen met een
automatische transmissie)


12.Instelling afstand tot voorligger
13. Door het systeem gedetecteerde positie van
het voertuig
Meldingen en
waarschuwingen
Selecteer de weergavemodus RIJDEN om te
kunnen profiteren van de volgende informatie op
het instrumentenpaneel.
De weergave van deze meldingen of
waarschuwingen is niet sequentieel.
"Snelheidsregelaar gepauzeerd” of
“Snelheidsregelaar onderbroken”, na een
korte acceleratie door de bestuurder.
"Snelheidsregelaar actief”, geen voertuig
gedetecteerd.
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”, voertuig
gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar actief”, voertuig
gedetecteerd.

Page 155 of 308

153
Rijden
6"Neem de controle over de auto
over" (oranje).


Remmen of accelereren, afhankelijk van de
situatie.
"Neem de controle over de auto
over" (rood).


Neem onmiddellijk de controle over
de auto over

: het systeem kan niet correct
reageren op de huidige rijsituatie.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt". Het systeem weigert om de
snelheidsregelaar in te schakelen omdat er niet
aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan.
Stop-functie
“Snelheidsregelaar gepauzeerd”
(gedurende enkele seconden).
Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand
gebracht en houdt de auto op zijn plaats: de
snelheidsregelaar is gepauzeerd.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om
weg te rijden en vervolgens de snelheidsregelaar
opnieuw activeren.
Stop & Go-functie
“Trap het gaspedaal in of druk op
de knop II (knop 4) om weg te
rijden.”
Het systeem heeft de auto volledig tot stilstand
gebracht.
Indien de situatie het toelaat, rijdt de auto binnen
3 seconden geleidelijk en automatisch weg.
Na deze periode van 3 seconden moet de
bestuurder het gaspedaal intrappen of op toets
4
drukken om weg te rijden.
Gedurende de fase dat de auto stilstaat
gelden de volgende aanbevelingen:


De bestuurder mag de auto niet verlaten.



De bagageruimte mag niet worden
geopend.



Laat geen passagiers in- of uitstappen.



Schakel de achteruitversnelling niet in.
Wanneer de auto weer wegrijdt, let dan
op eventuele fietsers, voetgangers of
dieren, omdat deze mogelijk niet goed
worden gedetecteerd.
Werkingslimieten
De snelheidsregelaar werkt zowel overdag als 's
nachts, ook bij mist en matige regen.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan; de bestuurder moet dan de controle
over de auto weer overnemen.
Het systeem detecteert geen:


V
oetgangers, sommige fietsers, dieren.


Stilstaande voertuigen (file, autopech enz.).

– Kruisende voertuigen.
– T egemoetkomende voertuigen.
Situaties waarin de bestuurder de
snelheidsregelaar moet onderbreken:


– Bij het rijden op een bochtige weg.
– Bij het naderen van een rotonde.

– Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder wordt
verzocht om meteen de controle over te
nemen:


De voorligger remt zeer sterk af.

Page 156 of 308

154
Rijden
(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet
wil gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje in de toets gaat uit en het symbool op
het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
maakt kleine stuurbewegingen om de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook te houden. Deze positie hoeft niet het
midden van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door aan
het stuurwiel te draaien, waardoor de functie
wordt gepauzeerd. De bestuurder stuurt de
auto naar de gewenste positie op de rijstrook.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
– Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw
auto en de voorligger .
Let vooral op:
– Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en bij het invoegen van voertuigen.


W

anneer u een tunnel binnenrijdt of over
een brug rijdt.
Gebruik het systeem niet:
– Na een klap tegen de voorruit ter
hoogte van de camera of een klap tegen de
voorbumper
.


Als de remlichten niet werken.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– Bij lange voorwerpen op dakdragers.


Als de auto een aanhanger trekt of wordt
gesleept.



Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).



Als de voorkant van de auto is aangepast
(bijvoorbeeld door de montage van verstralers
of het overspuiten van de voorbumper).
Storing
Bij een storing van de
snelheidsregelaar worden
streepjes weergegeven in plaats
van de ingestelde snelheid van
de snelheidsregelaar.
Dit waarschuwingslampje gaat branden,
in combinatie met een
waarschuwingsmelding en een geluidssignaal,
om een systeemstoring aan te geven.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Lane Positioning Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.


Alleen beschikbaar op uitvoeringen met een
elektrische automatische transmissie (hybride).
Het systeem identificeert rijstrookmarkeringen
met behulp van een camera bovenaan aan
de voorruit en zorgt dat de auto op de door de
bestuurder gekozen positie binnen de rijstrook
blijft.
Deze functie is vooral geschikt voor het rijden op
snelwegen en autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Adaptieve snelheidsregelaar actief.
– Rijstrook gemarkeerd met lijnen aan beide
zijden.


ESP
in werkende staat. –

ASR-/DSC-systeem ingeschakeld.


Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.


Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.


De auto wordt niet blootgesteld aan hoge,
zijdelingse g-krachten.


Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.
Inschakelen/uitschakelen



► Druk terwijl de adaptieve cruise control met
Stop & Go-functie is ingeschakeld op deze toets.
Dit wordt bevestigd door:


Het lampje in de toets gaat groen branden.



Het volgende symbool wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
De kleur van het symbool op het
instrumentenpaneel is afhankelijk van de
werkingsstatus van het systeem:
(grijs)
Er is aan een of meerdere
werkingsvoorwaarden niet voldaan; het systeem
is gepauzeerd.
(groen)
Er is aan alle werkingsvoorwaarden
voldaan; het systeem is actief.

Page 157 of 308

155
Rijden
6(oranje)
Storing in het systeem.
Als de bestuurder het systeem langere tijd niet
wil gebruiken, kan hij het systeem uitschakelen
door nogmaals op de toets te drukken.
Het lampje in de toets gaat uit en het symbool op
het instrumentenpaneel verdwijnt.
De status van het systeem wordt
opgeslagen bij het uitzetten van het
contact.
Snelheidsregelaar
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
maakt kleine stuurbewegingen om de auto in
de door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook te houden. Deze positie hoeft niet het
midden van de rijstrook te zijn.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
De bestuurder kan op elk gewenst moment de
controle over de auto weer overnemen door aan
het stuurwiel te draaien, waardoor de functie
wordt gepauzeerd. De bestuurder stuurt de
auto naar de gewenste positie op de rijstrook.
Wanneer de bestuurder vindt dat de auto een
geschikte positie heeft, behoudt hij deze totdat
de functie opnieuw wordt geactiveerd. Het
systeem neemt de controle weer over door
regulering vanuit de nieuwe positie.
Het systeem pauzeren/
onderbreken
De bestuurder moet meteen actie
ondernemen als hij denkt dat de
verkeerssituatie of het wegoppervlak ingrijpen
vereist, door het stuurwiel te bewegen om de
werking van het systeem tijdelijk te
onderbreken. Wanneer het rempedaal wordt
ingetrapt, wordt de snelheidsregeling
onderbroken en wordt ook het systeem
onderbroken.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig
genoeg vast houdt, dan geeft het systeem
een aantal waarschuwingen die steeds
dringender worden. Als de bestuurder niet
reageert, wordt het systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig
genoeg wordt vastgehouden, moet u het
systeem weer inschakelen door opnieuw op
de toets te drukken.
Automatische pauzering
– Ingrijpen van het ESP .
– Langere tijd geen detectie van een van
de rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie
Active Lane Departure Warning de
controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
In reactie op de acties van de bestuurder:
onderbreking
– Inschakelen van de richtingaanwijzers.
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.


T
e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.


Intrappen van het rempedaal (met een
pauze tot gevolg totdat de snelheidsregelaar
weer wordt ingeschakeld) of het gaspedaal
(onderbreking zolang het pedaal wordt
ingetrapt).



Pauzeren van de snelheidsregelaar
.


Uitschakelen van het DSC-/ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.

Page 158 of 308

156
Rijden
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:
– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
Lampje van de toets Rolknop
snelheidsregelaar Symbolen
Weergave Aanwijzingen
Uit CRUISE


(grijs)


(grijs)Snelheidsregelaar gepauzeerd; Lane
Positioning Assist niet actief.
Uit CRUISE

(groen)


(grijs)Snelheidsregelaar actief; Lane Positioning
Assist niet actief.
Groen CRUISE

(groen)


(groen)Drive Assist Plus actief, werkt normaal
(correctie wordt uitgevoerd op het
stuurwiel).
Groen CRUISE 70

(grijs)


(grijs)Drive Assist Plus gepauzeerd.
Groen CRUISE

(groen)/(grijs)


(grijs)Drive Assist Plus actief; er is niet aan alle
voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.
Groen OFF of LIMIT

(grijs)


(grijs)Snelheidsregelaar niet actief; er is niet aan
alle voorwaarden voor de Lane Positioning
Assist voldaan.

Page 159 of 308

157
Rijden
6Lampje van de toetsRolknop
snelheidsregelaar Symbolen
Weergave Aanwijzingen
Groen CRUISE


(groen)/(grijs)


(grijs)Drive Assist Plus onderbroken:
snelheidsregelaar en Lane Positioning
Assist zijn onderbroken.
Meldingen
Rijsituaties
"Activeer de snelheidsregelaar om het Lane Positioning Assist- systeem te gebruiken" Activering van de Lane Positioning Assist terwijl de snelheidsregelaar niet actief
is.
"Omstandigheden ongeschikt, activering in stand-by" Activering van Lane Positioning Assist terwijl er niet aan alle voorwaarden is voldaan.
"Houd uw handen op het stuurwiel" Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel
verkeerd of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
"Houd het stuurwiel vast" Lane Positioning Assist wordt op dat moment of spoedig uitgeschakeld.
"Neem de controle over" Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het
Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt mogelijk niet of voert mogelijk
ongeschikte correcties van de besturing uit in de
volgende situaties:


slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw

, regen, mist), –

verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),


gedeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw

,
beschadigd of bedekt door een sticker,


wegmarkeringen beschadigd, deels
niet zichtbaar door sneeuw of modder

, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),


bij het rijden in een scherpe bocht,



bij het rijden op bochtige wegen,
– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op
de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
– bij het rijden met een noodreservewiel,


bij het trekken van een aanhanger
,
met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,


bij slechte weersomstandigheden,



bij het rijden op een glad wegdek (kans op
aquaplanning, sneeuw

, ijzel),


bij het rijden op een circuit,



op een testbank.

Page 160 of 308

158
Rijden
– Als de voorbumper is beschadigd (uitvoering
met radar).
– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel met een andere diameter of
een storing in de twee buitenste remlichten
wordt gedetecteerd.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden
als de remlichten niet goed werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op het verkeerde moment
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de
auto behouden zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met een voorligger of
een voetganger op de rijstrook.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
combinatie met een waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.


Dit systeem:

waarschuwt de bestuurder wanneer er
een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger
.


vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Dit systeem heeft drie functies:



Distance Alert.



Intelligente noodremassistentie.
– Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).


De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een
radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Deze functie wordt ingesteld via
het voertuigconfiguratiemenu.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESC-systeem werkt goed.
DSC/ASR-systemen ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle
passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op een weg zonder
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:


T
rekken van een aanhanger.


Bij lange voorwerpen op dakdragers.



Bij gemonteerde sneeuwkettingen.



V
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.


V
oordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.


Als de auto met draaiende motor wordt
gesleept.

Page:   < prev 1-10 ... 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 191-200 ... 310 next >