Peugeot 3008 Hybrid 4 2017 Handleiding (in Dutch)

Page 231 of 566

229
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Opslaan van de snelheidslimiet
als ingestelde snelheid
Deze geheugenfunctie vormt een
aanvulling op de weergave van de
snelheidslimietherkenning.
De bestuurder kan ervoor kiezen de
ingestelde snelheid af te stemmen op
de door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheidslimiet door op de knop
voor het opslaan van de schakelaar van de
snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar
of de adaptieve snelheidsregelaar met Stop-
functie te drukken.
Deze snelheid vervangt dan de ingestelde
snelheid voor de snelheidsbegrenzer en/of de
snelheidsregelaar. Zie de desbetreffende rubrieken voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer ,
de snelheidsregelaar of de Adaptieve
snelheidsregelaar met Stop-functie
met Stop-functie .
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar.2. opslaan van de ingestelde snelheid.
Grenzen van het systeem
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
-

s
lecht weer (regen, sneeuw),
-


luchtvervuiling,
-

t
rekken van een aanhangwagen of
caravan,
-

r
ijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen,
-

r
ijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
-
b

eginnende bestuurders,
-


...
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk niet of minder goed:
-

s
lecht zicht (onvoldoende verlichting van
de weg, sneeuwval, regen, mist),
-

g
edeelte van de voorruit vóór de camera
is vuil, beslagen, berijpt, beschadigd of
bedekt met een sticker,
-

s
toring van de camera,
-
v

erouderde of onjuiste kaartgegevens,
-

a
fgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
-

s
nelheidslimietborden die niet aan de
norm voldoen, of die beschadigd of
ver vormd


zijn.
Weergave op het instrumentenpaneel
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om opslaan van de snelheid.
5.
H

uidige ingestelde snelheid.
6
Rijden

Page 232 of 566

230
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven. Als een verkeersbord wordt gedetecteerd,
geeft het systeem de snelheidslimiet weer.
u
kunt dan deze snelheid als nieuwe ingestelde
snelheid opslaan.
De letters " MEM" knipperen enkele seconden
op het display. F
Druk eerst op deze toets om de
voorgestelde snelheidslimiet te kunnen
opslaan.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool MEM niet weergegeven.
F Druk nogmaals op deze toets om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen
en op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Rijden

Page 233 of 566

231
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
6. Snelheidsbegrenzing ingeschakeld / onderbroken.
7.
S

nelheidsbegrenzer geselecteerd.
8.
I

ngestelde snelheid.
9.
S

electie van een geprogrammeerde
snelheid of, volgens uitvoering,
D

e door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
Snelheidsbegrenzer
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer.2. Verlagen van de ingestelde snelheid.3. Verhogen van de ingestelde snelheid.4. Inschakelen / on derbreken van de
snelheidsbegrenzing.
5. Weergeven van de geprogrammeerde snelheden of, volgens uitvoering
P

rogrammeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid.
Bediening op het stuurwiel
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer is een rijhulpsysteem;
de bestuurder moet te allen tijde de
snelheidslimieten in acht nemen en zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld .
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over
het opslaan van snelheden of over de
snelheidslimietherkenning .
6
Rijden

Page 234 of 566

232
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem
opgeslagen snelheid) de door u gewenste
snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
F

D
ruk nogmaals op de toets 4 om
de werking van de functie tijdelijk te
onderbreken (Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de snelheidslimiet met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F

d
ruk op de toets 5 voor weergave van de
zes geprogrammeerde snelheden,
F

d
ruk op de toets van de door u gewenste
snelheid.
Deze snelheid wordt de nieuwe snelheidslimiet. Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F

d
e snelheid die u kunt opslaan verschijnt
op het instrumentenpaneel,
F

d
ruk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het
verzoek om de snelheid op te slaan.
F

d
ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Rijden

Page 235 of 566

233
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbegrenzer
niet voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.Het gebruik van matten die niet door
P
e

ugeot zijn goedgekeurd, kan de
werking van de snelheidsbegrenzer
hinderen.
om t
e voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
- c ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-

g
ebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheid tijdelijk wilt
overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt .
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Uitschakelen
Als het overschrijden van de ingestelde snelheid niet
wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het
gaspedaal, klinkt bovendien een geluidssignaal.
Zodra de wagensnelheid de ingestelde snelheid
weer heeft bereikt, wordt de snelheidsbegrenzer
ingeschakeld: de weergegeven ingestelde snelheid
knippert niet meer.
F Draai de knop 1 in de stand "0" : de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het P
e

ugeot
-
n

etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden

Page 236 of 566

234
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.2. opslaan van de actuele snelheid als de ingestelde snelheid of voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3. opslaan van de actuele snelheid als de ingestelde snelheid of voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4. onderbreken / Hervatten van de snelheidsregeling.
5. Weergeven van de geprogrammeerde snelheden of, volgens uitvoering,
P

rogrammeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Sn elheidsregelaar geselecteerd.
8.
I

ngestelde snelheid.
9.
S

electie van een geprogrammeerde
snelheid of, volgens uitvoering,
D

e door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-

d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-

a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld
.
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
-
b
ij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
derde versnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de stand D
zijn geselecteerd of moet, in de
stand M , minimaal de tweede
versnelling zijn ingeschakeld.
De regeling blijft actief na het schakelen
bij uitvoeringen met handgeschakelde
versnellingsbak en Stop & Start-
systeem.
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over
het opslaan van snelheden
of over de
snelheidslimietherkenning .
Rijden

Page 237 of 566

235
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
wagensnelheid wordt de ingestelde
snelheid.


u kunt het gaspedaal nu loslaten.
F

D
raai de knop 1 in de stand "CRUISE"
: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause). F
D
ruk op de toets 4 om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (Pause).
F
D
ruk nogmaals op de toets 4 om
de snelheidsregelaar weer in te
schakelen

( o
N
).
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
De ingestelde snelheid wijzigen met behulp
van de geprogrammeerde snelheden via het
touchscreen:
F

d
ruk op de toets 5 om de zes
geprogrammeerde snelheden weer te
geven,
F

d
ruk op de toets van de snelheid die u wilt
instellen.
Deze snelheid wordt nu de nieuwe ingestelde
snelheid. Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de wagensnelheid
zeer snel veranderen.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F

i
n stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3 ,
F

c
ontinu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
6
Rijden

Page 238 of 566

236
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stel om veiligheidsredenen een
snelheid in die niet al te veel afwijkt
van de actuele wagensnelheid. Zo
voorkomt u dat de auto onver wacht gaat
accelereren of vaart minderen.
Tijdelijk overschrijden van
de ingestelde snelheid
op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de auto de ingestelde snelheid
overschrijdt.
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk bij een wagensnelheid van meer
dan 40 km/h op de toets 4 om de functie weer
in te schakelen.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "0" : de
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F

d

e snelheid die u kunt opslaan verschijnt
op het instrumentenpaneel,
F

d

ruk één keer op de toets 5
; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het
verzoek om de snelheid op te slaan.
F

d

ruk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Rijden

Page 239 of 566

237
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
gebruik de snelheidsregelaar
uitsluitend als u gedurende een zekere
tijd met een constante snelheid en met
een veilige afstand tot uw voorligger
kunt rijden.
ge
bruik de snelheidsregelaar niet
in de stad, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen of bij slecht zicht
(zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Het gebruik van matten die niet door
P
e

ugeot zijn goedgekeurd kan de
werking van de snelheidsregelaar
hinderen.
om t

e voorkomen dat de pedalen
blijven hangen:
-

c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
-

l
eg nooit meerdere matten op
elkaar.
Storing
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Laat het systeem controleren door het P
e

ugeot
-
n

etwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
6
Rijden

Page 240 of 566

238
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Adaptieve cruise control met Stop-functie
De adaptieve snelheidsregelaar is een
hulpmiddel voor de bestuurder die echter
te allen tijde de snelheidslimiet in acht
moet nemen, een veilige afstand tot zijn
voorligger moet bewaren en zijn aandacht
op het verkeer moet blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt van de
pedalen.
De bestuurder moet op elk moment
direct de controle over de auto kunnen
overnemen met het rempedaal of het
gaspedaal, afhankelijk van de situatie.
Dit systeem heeft twee functies:
-

a

utomatisch aanhouden van de door de
bestuurder ingestelde snelheid,
-
a

utomatisch aanhouden van een bepaalde
afstand tot uw voorligger.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Daarvoor beschikt het systeem over een in het
midden van de voorbumper geplaatste radar
die een bereik heeft van maximaal 150 meter.
Werking
Dit systeem komt in actie als het een voorligger
signaleert.
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan, zodat
de afstand tussen uw auto en uw voorligger
constant blijft.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en het
remsysteem te bedienen.
Zodra bij het verminderen van uw snelheid het
remsysteem wordt bediend, gaan de remlichten
branden.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de wagensnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt. Als de bestuurder de richtingaanwijzer
inschakelt om aan te geven dat hij een
langzamer voertuig gaat inhalen, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat hij de
voorligger dichter nadert om het inhalen
gemakkelijker te maken, zonder dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Rijden

Page:   < prev 1-10 ... 191-200 201-210 211-220 221-230 231-240 241-250 251-260 261-270 271-280 ... 570 next >