Peugeot 307 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 206

6INDELINGEN
87
1. Hoedenplank
Verwijderen van de hoedenplank:
- maak de twee koorden los,
- til de hoedenplank iets op en ver-wijder hem.
Er zijn meerdere mogelijkheden om
de hoedenplank op te bergen:
- achter de voorstoelen,
- of achter de achterbank.
2. Haken
3. Sjorogen 4. Bagagenet

Het bagagenet is bevestigd aan de
sjorogen en biedt de mogelijkheid uw
bagage vast te zetten.
5. Open opbergbakken
6. 12 V-aansluiting (max. 100 W)
Deze aansluiting is van het type aan-
steker en bevindt zich op de steun
van de hoedenplank aan de linker-
zijde.
De aansluiting kan worden gebruikt
als het contact is aangezet.
INDELING BAGAGERUIMTE
(3-/5-DEURS)

Page 102 of 206

6INDELINGEN
88

Page 103 of 206

6INDELINGEN
89
INDELING BAGAGERUIMTE
(BREAK)
4. Sjorogen vloer en achterstijlen
5. Sjorogen achterbank
6. Bagagenet
Bevestig de haken van het bagage-
net aan de sjorogen op de vloer of de
neergeklapte achterbank (twee hori-
zontale posities) of bevestig ze aan
de sjorogen op de achterstijlen en de
achterste sjorogen op de vloer (een
verticale positie).
7. 12 V-aansluiting (max. 100 W)
Deze aansluiting is van het type aan-
steker en bevindt zich op de linker-
steun van de bagageafdekking.
De 12 V-aansluiting kan worden ge-
bruikt als het contact is aangezet. 8. Bevestigingspunten
bagagenet voor hoge
belading
Het bagagenet voor hoge belading
kan achter de voorstoelen of achter
de achterbank worden bevestigd.
Open de afdekplaatjes van de des-
betreffende bovenste bevestigingen.
Plaats de uiteinden van de metalen
staaf in deze bevestigingen.
Bevestigen van het bagagenet voor
hoge belading:
- achter de voorstoelen: klap de ach- terbankzitting naar voren, bevestig
de riemen van het bagagenet aan
de haken en klap de rugleuning
neer;
- achter de achterbank: bevestig de riemen van het bagagenet aan de
sjorogen op de vloer.
Deze sjorogen bevinden zich lood-
recht onder de desbetreffende bo-
venste bevestigingen.
Trek de twee riemen aan.
9. Handgrepen en kledinghanger
1. Bagageafdekking
Plaatsen:
- plaats de voorste uiteinden van de
bagageafdekking in de steunen en
druk ze voorzichtig in de juiste po-
sitie.
- rol de bagageafdekking volledig uit.
- plaats de achterste uiteinden van de bagageafdekking in de steunen
en druk ze voorzichtig in de juiste
positie.
Verwijderen:
- maak de uiteinden aan de achter- zijde los.
- rol de bagageafdekking helemaal op.
- maak de uiteinden aan de voorzijde los en verwijder de bagageafdek-
king.
Opbergen: schuif de bagageafdekking
onder de achterstoelen (locatie A).
2. Opbergvakken vloer (2/3 - 1/3)
3. Open opbergvakken
In een van deze opbergvakken be-
vindt zich het bagagenet.

Page 104 of 206

7VEILIGHEID
90
Druk de knop in, de richtingaanwij-
zers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Automatische ontsteking van
de alarmknipperlichten*
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk van
de remvertraging die optreedt, auto-
matisch in. De alarmknipperlichten
blijven knipperen totdat er opnieuw
gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
* Volgens land van bestemming.
CLAXON ALARMKNIPPERLICHTEN

Page 105 of 206

7VEILIGHEID
91
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die tijdens het rijden de bandenspanning
controleert en een waarschuwingssig-
naal uitzendt als de bandenspanning te
laag is (snelheid hoger dan 20 km/h).
Het pictogram service ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multi-functi-
onele display die aangeeft
welke band(en) het betreft.
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning. Dit dient te worden uit-
gevoerd bij koude banden. Lekke band
Het pictogram
STOP verschijnt op
het instrumentenpaneel in combina-
tie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele dis-
play die aangeeft welke band(en) het
betreft.
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Het pictogram service ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display die aangeeft van welk(e)
wiel(en) de bandenspanning niet
meer gecontroleerd wordt of duidt op
een storing in het systeem.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om de defecte sensor(en) te
vervangen. Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uit-
gerust en het vervangen
van een band moeten wor-
den uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is
gemonteerd dat niet door uw auto wordt
gedetecteerd (voorbeeld: montage van
winterbanden), dient het systeem door
een PEUGEOT-servicepunt opnieuw
geïnitialiseerd te worden.
Het detectiesysteem te lage ban-
denspanning is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder niet door het
systeem kunnen worden vervangen.
Ondanks dit systeem moet de banden-
spanning (zie de sticker op de middenstijl
in de opening van het bestuurdersportier)
nog regelmatig worden gecontroleerd.
De bandenspanning heeft een belang-
rijke invloed op het weggedrag van de
auto en de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden (zware
lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd te
worden, bij koude banden. Denk eraan
ook de bandenspanning van het reser-
vewiel te controleren.
Het detectiesysteem te lage banden-
spanning kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde
frequen-
tiegebied.
Te lage bandenspanning
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Opmerkingen:
Deze melding wordt ook weergegeven
als één van de wielen niet op de auto
aanwezig is (bij reparatie) of als er één
of meerdere wielen zonder sensor op
de auto worden gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING

Page 106 of 206

7VEILIGHEID
92
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld
als de snelheid waarmee het rem-
pedaal wordt ingedrukt groot is en
zorgt ervoor dat de benodigde be-
dieningskracht minder wordt en dat
de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersys-
teem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multi-
functionele display, duidt dit
op een storing in het ABS systeem,
waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen
verliezen. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
de verklikkerlampjes ver-
plicht stoppen
STOP en
ABS , een geluidssignaal
en een melding op het mul-
tifunctionele display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukre-
gelaar. Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen een
PEUGEOT-servicepunt.
De normale werking van het anti-
blokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in
en laat het niet los.

Page 107 of 206

7VEILIGHEID
93
ANTISPIN REGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITS PROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvul-
ling op.
Het ASR-systeem past de aandrijf-
kracht aan om het doorspinnen van
de wielen te voorkomen via de rem-
men van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accele-
reren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor
als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste
richting. In extreme situaties kan het
systeem de auto echter niet altijd on-
der controle houden.In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.

Druk op de schakelaar "ESP
OFF" , die zich in het midden van
het dashboard bevindt. Controle van werking
De systemen ASR en ESP
zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuur-
der mag zich echter nooit la-
ten verleiden tot het nemen van meer
risico’s of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd onder voorwaarde
dat de voorschriften van de con-
structeur op het gebied van wielen
(banden en velgen), onderdelen van
het remsysteem en elektronische on-
derdelen worden nageleefd en dat
de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door
het PEUGEOT-netwerk worden op-
gevolgd.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Het verklikkerlampje van
de schakelaar en het pic-
togram gaan branden: de
systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
 Automatisch als het contact wordt
afgezet.
 Automatisch vanaf 50 km/h (be-
halve uitvoeringen met de 2 liter
16V 180 pk benzinemotor).
 Handmatig door nogmaals op de
schakelaar te drukken. Bij een storing in de syste-
men zal het verklikkerlamp-
je van de schakelaar gaan
knipperen en het pictogram
verschijnen in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om de systemen te laten con-
troleren.
Als het ASR- of ESP-sys-
teem is ingeschakeld, knip-
pert het desbetreffende
pictogram. Uitschakelen

Page 108 of 206

7VEILIGHEID
94
Hoogteverstelling van de
veiligheidsgordels vóór

Druk de knop 1 in om het bovenste
bevestigingspunt omlaag te schuiven.
 Schuif de knop 1 omhoog om het bo-
venste bevestigingspunt omhoog te
schuiven.
Veiligheidsgordels omdoen
 Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
 Trek aan de gordel om de vergren-
deling van de gesp te controleren. Veiligheidsgordels losmaken
Als het contact wordt aangezet, gaat het lampje
branden als de bestuurder en/of de passagier
voor zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Bij draaiende motor en gesloten portieren gaat het
verklikkerlampje na 30 seconden automatisch uit.
Als de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt:
- blijft het verklikkerlampje branden bij een wa-
gensnelheid lager dan 20 km/h,
- knippert het lampje bij een wagensnelheid
hoger dan 20 km/h gedurende 2 minuten in
combinatie met een steeds sterker wordend
geluidssignaal. Als deze twee minuten zijn
verstreken, blijft het verklikkerlampje branden
zolang de bestuurder en/of de passagier voor
zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepuntsgordels met oprol-
automaat. De gordels van de buiten-
ste zitplaatsen zijn voorzien van een
gordelkrachtbegrenzer.
VEILIGHEIDSGORDELSVerklikkerlampje veiligheidsgordel
niet vastgemaakt
 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting en verwijder de gesp
uit de gordelsluiting.
Veiligheidsgordels vóór
met pyrotechnische
gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers
Dankzij de toepassing van veiligheids-
gordels met gordelspanners en gor-
delkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de voorste inzittenden bij frontale
aanrijdingen nog verder verbeterd. De
gordelspanners dienen om, afhanke-
lijk van de kracht van de aanrijding, de
veiligheidsgordels stevig tegen de li-
chamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspan-
ners werken alleen als het contact is
aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittende getrokk
en
wordt.

Page 109 of 206

7VEILIGHEID
95
Zorg ervoor dat alle inzitten-
den tijdens het rijden hun vei-
ligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden gedra-
gen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende bewe- ging naar voren worden getrokken,
om te voorkomen dat de gordel ge-
draaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt, die tevens
voor de garantie zorgt en de werk-
zaamheden volgens de voorschriften
uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig op beschadigingen
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij een
PEUGEOT-servicepunt.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider* wan- neer een kinderzitje is geïnstal-
leerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden,
- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door een PEUGEOT-servicepunt.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen*, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door wor-
den geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding of een noodstop. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten.
* Volgens uitvoering.

Page 110 of 206

7VEILIGHEID
96
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensors re-
gistreren een plotselinge vertraging
van de auto: als de drempelwaarde
voor het in werking treden wordt
overschreden, worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen en bescher-
men ze de inzittenden van de auto.
Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
De airbags treden niet in werking bij
lichte aanrijdingen waarbij de vei-
ligheidsgordels zorgen voor een af-
doende bescherming; de kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Opmerking: Het uit de airbags ont-
snappende gas kan enigszins irriteren.
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht. Ze worden tegelijkertijd ge-
activeerd, behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld. Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.

Zet het contact uit , steek de
sleutel in de schakelaar voor uit-
schakelen van de airbag aan
passagierszijde 1, draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Als dit pictogram verschijnt
op het instrumentenpaneel
in combinatie met een ge-
luidssignaal en een mel-
ding
op het multifunctionele
display, laat het systeem dan contro-
leren door een PEUGEOT-service-
punt.
Storing airbag voor
* Volgens land van bestemming.
AIRBAGS VOORUitschakelen airbag aan
passagierszijde*

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 210 next >