Peugeot 307 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 206

8RIJDEN
104
Deze snelheidsregelaar van de nieu-
we generatie is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer. De ingestelde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4
e versnelling bij auto’s met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto’s met automatische trans-
missie moet de selectiehendel in de
stand D staan of moet in de sequen-
tiële stand minimaal de tweede ver-
snelling zijn ingeschakeld. Druk, als de snelheidsregelaar is ge-
activeerd, op deze knop om de kilo-
meterteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar.Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt. De snel-
heid is nu in het geheugen opgesla-
gen en op het display verschijnt (bijv.
bij 110 km/h):
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop 1 in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld. Op het
display verschijnt: Opmerking:
het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
* Volgens land van bestemming
SNELHEIDSREGELAAR*Weergave op het
instrumentenpaneel

Page 122 of 206

8RIJDEN
105
Ingestelde snelheid annuleren
 Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestel-
de snelheid gewist.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden verhoogd
of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidsregelaar opnieuw
activeren
Druk
, na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op de toets 4. De
auto neemt de laatst ingestelde snel-
heid weer aan. Op het display ver-
schijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
 Druk op de toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Als de toets lang wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 5 km/h ver-
hoogd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 Geef gas tot de gewenste snel-
heid is bereikt,
 Druk op de toets 2 of 3. Uitschakelen van de functie

Draai de knop 1 in de stand 0 om
het systeem uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
gedurende enkele seconden:
Ingestelde snelheid verlagen:

Druk op de toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verlaagd.
Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt
de snelheid in stappen van 5 km/h verlaagd.

Page 123 of 206

8RIJDEN
106
De ingestelde snelheid van deze
snelheidsregelaar wordt weergege-
ven op het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4e versnelling bij auto’s met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto’s met automatische trans-
missie moet de selectiehendel in de
stand D staan, of minimaal de twee-
de versnelling zijn ingeschakeld in de
sequentiële stand. Druk, als de snelheidsregelaar is ge-
activeerd, op deze knop om de kilo-
meterteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar.Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de ge-
wenste snelheid is bereikt. De snel-
heid is nu in het geheugen opgeslagen
en op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop 1 in de stand
ON . De snelheidsregelaar is nog
niet geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld. Op het display
verschijnt: Opmerking:
het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
* Volgens land van bestemming.
Weergave op het instrumentenpaneelSNELHEIDSREGELAAR*

Page 124 of 206

8RIJDEN
107
Snelheidsregelaar opnieuw
activeren
Druk, na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op de toets 4. De
auto neemt de laatst ingestelde snel-
heid weer aan. Op het display ver-
schijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid annuleren
 Als het contact wordt afgezet,
wordt de ingestelde snelheid uit
het geheugen gewist.
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
 druk op toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verhogen.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 geef gas tot de gewenste snelheid
is bereikt,
 druk op de toets 2 of 3. Uitschakelen van de functie

Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF om het systeem uit te scha-
kelen.
Storing
In het geval van een storing van de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
gedurende enkele seconden:
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden verhoogd
of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Ingestelde snelheid verlagen:

druk op toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Druk lang op de toets om de ingestel-
de snelheid met 5 km/h te verlagen.
Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt
de snelheid in stappen van 5 km/h verlaagd.

Page 125 of 206

8RIJDEN
108
PARKEERHULP MET
GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier ultra-
soonsensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, …) dat zich achter de
auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor ob-
jecten die zich direct onder de bum-
per bevinden. Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.
Opmerking: deze functie zal auto-
matisch worden uitgeschakeld bij het
trekken van een aanhangwagen of de
montage van een fietsendrager (auto
uitgerust met een door PEUGEOT aan-
bevolen trekhaak of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de win-
ter of bij slecht weer niet bedekt zijn met
modder, ijs en sneeuw. Bij het inscha-
kelen van de achteruitversnelling is een
langere piep te horen om aan te geven
dat de sensoren vervuild kunnen zijn.
De afstand tot het obstakel wordt aangege-
ven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller opvol- gen naarmate de auto dichter bij het ob-
stakel komt,
- een grafische weergave op het multifuncti- onele display, met blokjes die steeds dich-
ter bij de auto komen.
Afhankelijk van het type multifunctioneel display
worden de geluidssignalen weergegeven door
een zoemer of door de luidsprekers achter, die
de geluidssignalen als volgt weergeven:
- een signaal uit de rechter luidspreker bij een obstakel aan de rechterzijde,
- een signaal uit de linker luidspreker bij een obstakel aan de linkerzijde,
- een signaal uit de rechter en linker luid- spreker bij een obstakel in het midden.
Als de auto minder dan ongeveer 30 cen-
timeter van het obstakel verwijderd is, is
het geluidssignaal continu hoorbaar en ver-
schijnt het symbool "Gevaar" afhankelijk van
het multifunctionele display.
 Het systeem wordt onderbroken als
de achteruit wordt uitgeschakeld.
Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het inschakelen
van de achteruitversnelling het
pictogram service verschijnen
in combinatie met een geluidssignaal
(kort piepje) en een melding op het
multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Activeren/Deactiveren
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zo-
dra de achteruitversnelling wordt in-
geschakeld
Dit wordt aangegeven door een geluids-
signaal en de weergave van de auto af-
hankelijk van het multifunctionele display. Het systeem kan worden ge-
activeerd of gedeactiveerd
via het configuratiemenu van
het multifunctionele display.
Deze instelling blijft opge-
slagen na het afzetten van het con-
tact.
Onderbreken van het systeem

Page 126 of 206

9CONTROLES
110
Druk op de knop links onder het
dashboard.Druk de veiligheidshaak omhoog en
til de motorkap op.
Bevestig de mo-
torkapsteun om de
motorkap geopend
te houden.
Plaats de motor-
kapsteun in de
houder alvorens
de motorkap te
sluiten.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten.
De ontluchtpomp, de ontluchtnippel
en de transparante slang bevinden
zich onder de motorkap (zie de des-
betreffende afbeelding):
Beweeg de hendel links onder het
dashboard naar rechts*.
MOTORKAP OPENEN
BinnenzijdeBuitenzijde
of
* In de loop van het jaar.
Motorkapsteun
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is.
1,6 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,
- maak de afdekplaat los om bij de handopvoerpomp te komen,
- bedien de handpomp van de ontluch- ting tot u brandstof in de transparante
slang met de groene aansluiting ziet
komen,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
2 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- maak de afdekplaat los om bij de handopvoerpomp te komen,
- draai de ontluchtnippel los,
- bedien de handpomp van de ont- luchting tot u brandstof via de ont-
luchtnippel ziet weglopen,
- draai de ontluchtnippel vast,
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.

Page 127 of 206

9CONTROLES
111
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistofreservoir. 4.
Reservoir remvloeistofreservoir.
5. Accu.
6. Zekeringkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
1,4 LITER 16V BENZINEMOTOR

Page 128 of 206

9CONTROLES
112
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
1,6 LITER 16V BENZINEMOTOR

Page 129 of 206

9CONTROLES
113
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
2 LITER 16V BENZINEMOTOR

Page 130 of 206

9CONTROLES
114
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
2 LITER 16V BENZINEMOTOR (180 pk)

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 210 next >