Peugeot 307 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 131 of 206

9CONTROLES
115
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast. 7.
Motoroliepeilstok.
8. Motoroliereservoir.
9. Handopvoerpomp.
1,6 LITER HDI 16V TURBODIESELMOTOR (90 pk/110 pk)

Page 132 of 206

9CONTROLES
116
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast.
7. Luchtfilter. 8.
Motoroliereservoir.
9. Motoroliepeilstok.
10. Handopvoerpomp.
11. Ontluchtnippel.
2 LITER HDI 16V TURBODIESELMOTOR (136 pk)

Page 133 of 206

9CONTROLES
117
NIVEAUS CONTROLEREN
2 merktekens op de peil-
stok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit
boven dit merkteken uit-
komen.
B = mini.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het on-
derhoudsboekje.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de
voorgeschreven kwaliteitsnormen te
voldoen. Opmerking:
de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Oliepeilstok
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilateur. De koelventi-
lateur kan nog (gaan) werken als het
contact is afgezet, bij auto’s met roet-
filter zelfs als de motor koud is.
Bovendien staat het koelsysteem
onder druk; wacht voor werkzaam-
heden aan het koelsysteem dan ook
ten minste 1 uur nadat de motor ge-
draaid heeft.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Als het verklikkerlampje service gaat
branden in combinatie met een mel-
ding en een geluidssignaal, duidt dit
erop dat het additiefreservoir moet
worden bijgevuld.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Remvloeistofniveau
* Volgens motoruitvoering.
Motorolieniveau
Voor het behoud van de bedrijfs-
zekerheid van de motoren en de
emissieregelsystemen mogen
in geen geval additieven aan de
motorolie worden toegevoegd.
Het niveau dient altijd boven
het MINI en dichtbij het MAXI
merkteken te staan.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Verwijder de afdekplaat* (zie § "Lam-
pen vervangen - koplampen").
Open het reservoir bij koude motor
(omgevingstemperatuur), het vloei-
stofniveau dient boven het MINI
en dichtbij het MAXI merkteken te
staan.
Gebruik voor een optimale
reiniging en voor uw eigen
veiligheid uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen pro-
ducten.
Regelmatig controleren en
tussen twee verversingen
eventueel olie bijvullen. (Maxi-
mum olieverbruik: 0,5 liter per
1 000 km.)
De controle dient bij koude motor en ho-
rizontaal geplaatste auto te geschieden,
met behulp van de olieniveaumeter in het
instrumentenpaneel of de oliepeilstok.
De vloeistof dient volgens de
door de constructeur voorge-
schreven intervallen te wor-
den ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.

Page 134 of 206

9CONTROLES
118
CONTROLES
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-servicepunt.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfilter moet
overeenkomstig het onderhouds-
schema van de constructeur worden
uitgevoerd door een PEUGEOT-ser-
vicepunt. De slijtage van de remblok-
ken is sterk afhankelijk van
de rijstijl, vooral bij stads-
verkeer en veel korte ritten.
Slijtage remschijven en -
trommels
Raadpleeg voor meer informatie
over de controle van uw remschijven
en -trommels een PEUGEOT-ser-
vicepunt.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen
producten of kwalitatief ge-
lijkwaardige producten.
Om de werking van belang-
rijke organen als de stuurbekrachtiging
en het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT speci-
fieke producten aan.
Om te voorkomen dat het elektrisch
systeem beschadigd raakt, is het
niet toegestaan met een hogedruk-
reiniger de motorruimte schoon te
maken.
Oliefilter
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de ge-
zondheid en is een erg bijtend middel. Opmerking:
als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms stoom uit de uit-
laat waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van de
auto en heeft geen gevolgen voor het
milieu.
Gooi afgewerkte olie, rem-
vloeistof en koelvloeistof
niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie
in de daarvoor bestemde containers
bij een PEUGEOT-servicepunt.
Accu
Laat uw accu voor de win-
ter door een PEUGEOT-
servicepunt controleren.
Laat de filters periodiek ver-
vangen. Als de omgeving
daartoe aanleiding geeft,
moeten de filters twee
keer zo vaak worden ver-
vangen.
Remblokken
Hierdoor kan het noodza-
kelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Handrem
Vervang het oliefilterele-
ment regelmatig, volgens
het onderhoudsschema.
Handgeschakelde versnellingsbak
Niet verversen. Laat het ni-
veau controleren volgens het
onderhoudsschema van de
constructeur.
Raadpleeg de bladzijden
in het onderhoudsboekje,
die betrekking hebben op
de motoruitvoering van
uw auto, voor het laten
controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen
volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.

Page 135 of 206

9CONTROLES
118
CONTROLES
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-servicepunt.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfilter moet
overeenkomstig het onderhouds-
schema van de constructeur worden
uitgevoerd door een PEUGEOT-ser-
vicepunt. De slijtage van de remblok-
ken is sterk afhankelijk van
de rijstijl, vooral bij stads-
verkeer en veel korte ritten.
Slijtage remschijven en -
trommels
Raadpleeg voor meer informatie
over de controle van uw remschijven
en -trommels een PEUGEOT-ser-
vicepunt.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen
producten of kwalitatief ge-
lijkwaardige producten.
Om de werking van belang-
rijke organen als de stuurbekrachtiging
en het remsysteem te optimaliseren,
selecteert en biedt PEUGEOT speci-
fieke producten aan.
Om te voorkomen dat het elektrisch
systeem beschadigd raakt, is het
niet toegestaan met een hogedruk-
reiniger de motorruimte schoon te
maken.
Oliefilter
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de ge-
zondheid en is een erg bijtend middel. Opmerking:
als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms stoom uit de uit-
laat waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van de
auto en heeft geen gevolgen voor het
milieu.
Gooi afgewerkte olie, rem-
vloeistof en koelvloeistof
niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie
in de daarvoor bestemde containers
bij een PEUGEOT-servicepunt.
Accu
Laat uw accu voor de win-
ter door een PEUGEOT-
servicepunt controleren.
Laat de filters periodiek ver-
vangen. Als de omgeving
daartoe aanleiding geeft,
moeten de filters twee
keer zo vaak worden ver-
vangen.
Remblokken
Hierdoor kan het noodza-
kelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Handrem
Vervang het oliefilterele-
ment regelmatig, volgens
het onderhoudsschema.
Handgeschakelde versnellingsbak
Niet verversen. Laat het ni-
veau controleren volgens het
onderhoudsschema van de
constructeur.
Raadpleeg de bladzijden
in het onderhoudsboekje,
die betrekking hebben op
de motoruitvoering van
uw auto, voor het laten
controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen
volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.

Page 136 of 206

10PRAKTISCHE INFORMATIE
119
1. Wielsleutel.
2. Krik met slinger.
3. Centreerpen.
4. Dop voor slotbouten. 5.
Afneembaar sleepoog.
6. Gereedschap voor lichtmetalen
velgen.
7. Gereedschap om sierdop
van lichtmetalen velgen te
verwijderen.
Plaatsen van de auto

Zet de auto voor zover mogelijk
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
 Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in (bij
automatische transmissie de
stand P).
Til, om bij het reservewiel en de krik
in de bagageruimte te komen, de
vloerplaat met de handgreep op.
WIEL VERWISSELEN (3-/5-DEURS)
of
Beschikbaar gereedschap
Het volgende gereedschap bevindt zich in een houder in het hart van het reser-
vewiel:
Symbolen op de houder geven de plaats van het gereedschap aan .

Page 137 of 206

10PRAKTISCHE INFORMATIE
120
Wiel demonteren
 Blokkeer indien nodig het wiel
kruislings tegenover het te verwis-
selen wiel met een wielblok.
 Verwijder de wieldop door de wiel-
sleutel 1 in de opening voor het
ventiel te steken en de wieldop los
te trekken.
 Draai de wielbouten iets los (ver-
wijder bij lichtmetalen velgen eerst
de sierdoppen; zie paragraaf "Bij-
zonderheden lichtmetalen vel-
gen").
 Plaats de kop van de krik 2 in één
van de vier steunpunten A aan de
onderzijde bij het te verwisselen
wiel.
 Vouw de krik 2 uit tot het voetstuk
op de grond staat. Zorg ervoor dat
het voetstuk zich loodrecht onder
het steunpunt A bevindt. 
Krik de auto op.
 Verwijder de wielbouten en het
wiel.
Terugplaatsen van het wiel
 Plaats het wiel met behulp van de
centreerpen 3.
 Draai de wielbouten met de hand
vast en verwijder de centreerpen.
 Draai de wielbouten met de sleu-
tel 1 enigszins vast.
 Laat de krik 2 zakken en verwijder
deze vervolgens.
 Draai de wielbouten met de sleu-
tel 1 vast.
 Plaats de wieldop, begin bij de
opening voor het ventiel en druk
de wieldop rondom met de hand
vast.
Verwijderen van het reservewiel
Met bevestigingsriem
 Verwijder de bevestigingsriem
van het reservewiel.
 Verwijder de houder van het ge-
reedschap.
 Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
Met centrale bout*
 Draai de gele centrale bout een
kwart omwenteling los.
 Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
 Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
* In de loop van het jaar.

Page 138 of 206

10PRAKTISCHE INFORMATIE
121
Terugplaatsen van het reservewiel
Met bevestigingsriem
 Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
 Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel.
 Bevestig het reservewiel met be-
hulp van de riem om trillingen te
voorkomen en voor uw veiligheid
in geval van een botsing.
Met centrale bout*
 Plaats het reservewiel terug.
 Draai de centrale gele bout een aan-
tal omwentelingen los en plaats de
bout in het hart van het reservewiel.
 Draai de centrale bout vast tot
deze klikt en het reservewiel goed
vastzit. 
Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel en maak deze vast.
 Plaats de vloerplaat terug.
Wielen uitgerust met het
detectiesysteem te lage
bandenspanning
Zie "Detectie te lage bandenspan-
ning" in het gedeelte veiligheid voor
meer informatie.
* In de loop van het jaar.
** Volgens uitvoering en land van be- stemming.
Leg het reservewiel zorgvul-
dig plat in het midden van de
reservewielbak. Verwissel een wiel uit
veiligheidsoverwegingen
alleen:
- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
- met aangetrokken handrem en contact uitgezet.
- met de eerste versnelling of de achteruit ingeschakeld (bij automa-
tische transmissie stand P).
- als de auto is geblokkeerd met het wielblok.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken).
Na het verwisselen van een wiel:
- laat zo snel mogelijk het aanhaal- moment van de wielbouten en de
bandenspanning van het reserve-
wiel door een PEUGEOT-service-
punt controleren.
- laat de lekke band zo spoedig mo- gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van het noodreservewiel**
Uw auto kan zijn voorzien van een
reservewiel waarvan de velg anders
is dan van het standaard wiel.
Zorg ervoor dat dit reservewiel na ge-
bruik zo snel mogelijk wordt vervangen.
Volg de volgende voorschriften op
om het rijgedrag van uw auto niet te
veranderen:
- rijd niet harder dan 80 km/h,
- monteer geen wieldop,
- rijd voorzichtig,
- controleer de op de sticker aange- geven bandenspanning.

Page 139 of 206

10PRAKTISCHE INFORMATIE
124
Wiel monteren
 Plaats het wiel met behulp van de
centreerpen 5.
 Draai de wielbouten met de hand
vast en verwijder de centreerpen 5.
 Draai de wielbouten met de wiel-
sleutel 1 enigszins vast.
 Laat de krik 4 zakken en verwijder
deze vervolgens.
 Draai de wielbouten met de wiel-
sleutel 1 vast.
 Plaats de wieldop, begin bij de
opening voor het ventiel en druk
de wieldop rondom met de hand
vast.
 Berg het desbetreffende gereed-
schap op in de kist en sluit het
deksel.
 Zet de kist op de grond en cen-
treer het reservewiel op de kist.
 Plaats de gekartelde haak in het
deksel van de kist.
 Monteer het wiel onder de auto
door de bout van de reservewiel-
houder aan te draaien met de
wielsleutel 1.
 Draai de bout aan en controleer
of het wiel goed vlak tegen de
bodem van de bagageruimte
aan ligt .
 Sluit het luik met de lus om de
haspel te vergrendelen.
 Berg het overige gereedschap op
in het rechter zijpaneel van de ba-
gageruimte. Verwissel een wiel uit
veiligheidsoverwegingen
alleen:
- op een horizontale, stabiele en vlakke ondergrond.
- met aangetrokken handrem.
- met de 1
e versnelling of de achter-
uit ingeschakeld (bij een automati-
sche transmissie de stand P).
- als de auto geblokkeerd is met een wielblok.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken).
Monteer de gereedschapskist nooit
zonder het reservewiel onder de
auto.
Gebruik nooit ander gereedschap
dan de wielsleutel om de haspel te
bedienen. Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van het noodreservewiel*
Uw auto kan zijn voorzien van een
reservewiel waarvan de velg anders
is dan van het standaard wiel.
Zorg ervoor dat dit reservewiel na
gebruik zo snel mogelijk wordt ver-
vangen.
Volg de volgende voorschriften op
om het rijgedrag van uw auto niet te
veranderen:
- rijd niet harder dan
80 km/h,
- monteer geen wieldop,
- rijd voorzichtig,
- controleer de op de sticker aange- geven bandenspanning.
* Volgens uitvoering en land van be- stemming.
Na het verwisselen van het wiel:
- laat zo snel mogelijk de montage
van het wiel met de lekke band on-
der de auto, het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspan-
ning van het reservewiel controleren
door een PEUGEOT-servicepunt.
- laat de lekke band zo spoedig mo- gelijk repareren en verwissel hem
met het reservewiel.
- laat de montage van het reserve- wiel onder de auto controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Wielen uitgerust met het
detectiesysteem te lage
bandenspanning
Zie "Detectie te lage bandenspan-
ning" in het gedeelte veiligheid voor
meer informatie.

Page 140 of 206

10PRAKTISCHE INFORMATIE
122
Plaatsen van de auto
 Zet de auto voor zover mogelijk
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
 Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in (bij
automatische transmissie in de
stand P). Toegang tot het reservewiel

Open de bagageruimte.
 Open het luik met de lus om de
haspel los te maken en bij de bout
van de reservewielhouder te ko-
men.
 Draai de bout volledig los met de
wielsleutel 1 om de houder met
het reservewiel te laten zakken.
Beschikbaar gereedschap
Het volgende gereedschap bevindt
zich:
- in het rechter zijpaneel van de ba-
gageruimte,
1. Wielsleutel.
2. Afneembaar sleepoog.
3. Gereedschap voor verwijderen
slotbouten.
- in de kist in het hart van het reser- vewiel,
4. Krik met verlengstuk wielsleutel
5. Centreerpen.
6. Gereedschap voor verwijderen
sierdop.
WIEL VERWISSELEN (BREAK)

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 210 next >