Peugeot 307 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 81 of 206

4TOEGANG TOT DE AUTO
71
Achterklep gelijktijdig met de
portieren ver- of ontgrendelen
De achterklep wordt vergrendeld of
ontgrendeld met de afstandsbedie-
ning of het portierslot aan bestuur-
derszijde.
Trek om de achterklep te openen
aan de handgreep A en trek de ach-
terklep open.
Opmerking: De achterklep wordt
automatisch vergrendeld zodra snel-
ler wordt gereden dan 10 km/h. De
achterklep wordt weer ontgrendeld
zodra een portier wordt geopend of
op de knop van de centrale vergren-
deling wordt gedrukt (snelheid lager
dan 10 km/h).BAGAGERUIMTE
3-/5-deursHiermee kan bij een eventuele stor-
ing in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden.
 Klap de achterbank naar voren
om bij het slot in de bagageruimte
te komen,
 Steek een kleine schroevendraai-
er in de opening B van het slot om
de achterklep te ontgrendelen.
Break
Waarschuwingsmelding
"achterklep open"
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- wordt u bij draaiende motor ge-
durende enkele seconden gewaar-
schuwd door een afbeelding en een
melding op het multifunctionele dis-
play,
- gaat tijdens het rijden (snelheid
hoger dan 10 km/h) het verklikker-
lampje service branden, in combi-
natie met een geluidssignaal, een
afbeelding en een melding op het
multifunctionele display.
Noodbediening

Page 82 of 206

4TOEGANG TOT DE AUTO
72
Opmerkingen:
U moet bij een storing nadat de ac-
cukabels zijn losgenomen, de bevei-
liging tegen beknellen resetten:
- draai de knop in de stand voor maximaal kantelen (3
e stand naar
rechts).
- wacht totdat het dak volledig is ge- kanteld.
- druk minstens één seconde op de schakelaar.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet
wil sluiten, moet u zodra het dak ge-
stopt is:
- de schakelaar in de positie "O"
zetten en meteen op de schakelaar
drukken.
- de schakelaar ingedrukt houden totdat het dak volledig is gesloten.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uitge-
schakeld.
-
Kantelen: draai de knop naar
rechts (drie standen mogelijk).
- Openen: draai de knop naar links
(zes standen mogelijk).
- Sluiten: zet de knop in de stand
"O" .
- Beveiliging tegen beknellen: als
het dak bij het sluiten tegen een
obstakel stuit, stopt het dak auto-
matisch en gaat gedeeltelijk weer
open.
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend. Neem bij het verlaten van de
auto, zelfs voor een korte pe-
riode, altijd de sleutel uit het
contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
het dak iets tussen het dak en de
sponning bekneld raakt, moet het
dak weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende scha-
kelaar.
Wanneer de bestuurder het dak be-
dient, moet deze ervan verzekerd
zijn dat niets het correcte sluiten van
het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de dak-
bediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van het dak niet kun-
nen bezeren.
SCHUIF-/KANTELDAK

Page 83 of 206

4TOEGANG TOT DE AUTO
73
Het tanken dient met afgezette mo-
tor te geschieden.
 Open de brandstofvulklep
 Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
 Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Op een label aan de binnenzijde van
de vulklep staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen op-
treden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.
 Vergrendel na het tanken de vul-
dop en sluit de vulklep.
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofni-
veau te laag is, gaat
op het instrumenten-
paneel dit verklikker-
lampje branden.
U kunt nog ongeveer 50 km met de
resterende hoeveelheid brandstof
rijden. Storing
Als bij aangezet contact de wijzer
van de brandstofniveaumeter in de
ruststand (onder de 0) blijft staan of
teruggaat naar deze stand, duidt dit
op een storing in de brandstofniveau-
meter.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.BRANDSTOF TANKEN

Page 84 of 206

5ZICHT
74
Verlichting vóór en achter (ring A)
 Draai de ring A in de gewenste
stand.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
 Trek de hendel naar u toe. Auto’s met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Lichten uit
Parkeerlichten Dim-/grootlicht Mistachterlicht Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring 2 standen
naar voren).
Opmerking: draai de ring twee standen
naar achteren om achtereenvolgens
het mistachterlicht en de mistlampen
vóór te doven.
Auto’s met mistachterlicht
(ring B)
Het mistachterlicht werkt in combina-
tie met het dimlicht en het grootlicht.
Opmerking:
wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden. Draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen. Het dimlicht wordt dan
automatisch uitgeschakeld. De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht.
Mistlampen vóór/mistachterlicht

Draai de ring B of C naar voren om
de mistlampen en het mistachter-
licht in te schakelen en naar ach-
teren om ze uit te schakelen. Het
branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikker-
lampje op het instrumentenpaneel.
Geluidssignaal vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de func-
tie automatisch inschakelen van de
verlichting niet is geactiveerd en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Bij het trekken van een aan-
hanger of de montage van een
fietsendrager met mistachter-
licht wordt het mistachterlicht
automatisch uitgeschakeld.
LICHTSCHAKELAAR
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als ‘s
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zet-
ten zodra ze niet meer nodig zijn.

Page 85 of 206

5ZICHT
75
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is en als de ruitenwissers
wissen. De verlichting wordt uitge-
schakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het
wissen is gestopt.
Opmerking: bij mist of sneeuwval
kan de lichtsensor voldoende licht
waarnemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingeschakeld. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de lichtschake-
laar wordt bediend.
Follow me home (handmatig)
Als de functie
automatisch inscha-
kelen van de verlichting niet actief
is, blijven de parkeer- en dimlichten
gedurende de ingestelde tijdsduur
van de automatische follow me home
branden.
Bij auto’s zonder de functie automa-
tisch inschakelen van de verlich-
ting blijven de parkeer- en dimlichten
als u de auto verlaat nog 30 secon-
den branden.
Richtingaanwijzers
Links: omlaag.
Rechts: omhoog.
Opmerking: indien u bij een wagen-
snelheid hoger dan 80 km/h vergeet
de richtingaanwijzers af te zetten,
wordt automatisch het knippergeluid
versterkt.
Follow me home (automatisch)
Als het contact is afgezet en de func-
tie automatisch inschakelen van
de verlichting actief is, blijven de
parkeer- en dimlichten gedurende
een geselecteerde tijdsduur branden
als u de auto verlaat. Inschakelen:

zet de motor af,
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Uitschakelen:
 geef nogmaals een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
multifunctionele display.
De tijdsduur kan eveneens
worden ingesteld (15, 30 of 60 s) via
het configuratiemenu van het multi-
functionele display, behalve bij het
monochroom display A waarbij de
tijdsduur voorgeprogrammeerd is.
Uitschakelen:
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto. De functie kan worden in-
of uitgeschakeld via het
configuratiemenu
van het
multifunctionele display.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie is actief als de lichtscha-
kelaar in de stand 0 staat.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden en wordt
het pictogram service weergegeven
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Dek de lichtsensor, die aan
de regensensor is gekoppeld
en zich in het midden van de
voorruit, achter de binnen-
spiegel bevindt, niet af. Deze sensor
regelt de automatische verlichting.

Page 86 of 206

5ZICHT
75
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving on-
voldoende is en als de ruitenwissers
wissen. De verlichting wordt uitge-
schakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het
wissen is gestopt.
Opmerking: bij mist of sneeuwval
kan de lichtsensor voldoende licht
waarnemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingeschakeld. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de lichtschake-
laar wordt bediend.
Follow me home (handmatig)
Als de functie
automatisch inscha-
kelen van de verlichting niet actief
is, blijven de parkeer- en dimlichten
gedurende de ingestelde tijdsduur
van de automatische follow me home
branden.
Bij auto’s zonder de functie automa-
tisch inschakelen van de verlich-
ting blijven de parkeer- en dimlichten
als u de auto verlaat nog 30 secon-
den branden.
Richtingaanwijzers
Links: omlaag.
Rechts: omhoog.
Opmerking: indien u bij een wagen-
snelheid hoger dan 80 km/h vergeet
de richtingaanwijzers af te zetten,
wordt automatisch het knippergeluid
versterkt.
Follow me home (automatisch)
Als het contact is afgezet en de func-
tie automatisch inschakelen van
de verlichting actief is, blijven de
parkeer- en dimlichten gedurende
een geselecteerde tijdsduur branden
als u de auto verlaat. Inschakelen:

zet de motor af,
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Uitschakelen:
 geef nogmaals een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
multifunctionele display.
De tijdsduur kan eveneens
worden ingesteld (15, 30 of 60 s) via
het configuratiemenu van het multi-
functionele display, behalve bij het
monochroom display A waarbij de
tijdsduur voorgeprogrammeerd is.
Uitschakelen:
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto. De functie kan worden in-
of uitgeschakeld via het
configuratiemenu
van het
multifunctionele display.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie is actief als de lichtscha-
kelaar in de stand 0 staat.
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden en wordt
het pictogram service weergegeven
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Dek de lichtsensor, die aan
de regensensor is gekoppeld
en zich in het midden van de
voorruit, achter de binnen-
spiegel bevindt, niet af. Deze sensor
regelt de automatische verlichting.

Page 87 of 206

5ZICHT
76
Afhankelijk van de belading van de
auto wordt bij auto’s met halogeen-
lampen aanbevolen de koplampen te
verstellen.
0. 1 of 2 personen voorin.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tusseninstelling.
2. 5 personen + maximaal
toegestane belading.
-. Tusseninstelling.
3. Bestuurder + maximaal
toegestane belading.
Stand 0: basisinstelling. Bij auto’s met xenonlampen
stelt het
systeem bij stilstaande auto auto-
matisch de hoogte van de lichtbun-
del af, ongeacht de belading van
de auto. De bestuurder is dus ver-
zekerd van een optimale verlichting
en kan andere weggebruikers niet
verblinden.
Als er een storing optreedt ,
verschijnt het pictogram ser-
vice op het instrumentenpa-
neel in combinatie met een
geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Het systeem zet de koplampen in de
lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan. Raad-
pleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Verlichting overdag*
Bij uitvoeringen met verlichting over-
dag wordt het dimlicht ingeschakeld
als de auto wordt gestart.
* Volgens land van bestemming. De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, multi-
functioneel display, bedienings-
paneel airconditioning, ...) gaat
niet branden, behalve wanneer de au-
tomatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de
verlichting handmatig wordt inge-
schakeld. Dit verklikkerlampje gaat
branden op het instrumen-
tenpaneel.
KOPLAMPEN HANDMATIG
VERSTELLEN
AUTOMATISCHE
KOPLAMPVERSTELLING

Page 88 of 206

5ZICHT
77
Speciale stand van
de ruitenwissers voor
Als de ruitenwisserschakelaar bin-
nen één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar het midden van
de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor’s
winters parkeren en het vervangen of
het reinigen van de ruitenwisserbla-
den (Zie het hoofdstuk "Praktische
informatie - § Ruitenwisserblad ver-
vangen").
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruiten-
wissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden,
worden tegelijk ook de koplamp-
sproeiers geactiveerd.RUITENWISSERSCHAKELAAR
2 Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
AUTO  Automatisch wissen of
één keer wissen (omlaag
duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid.
In de stand AUTO wordt de snel-
heid van de wissers aangepast aan
de hoeveelheid neerslag. Duw de
schakelaar één keer omlaag om de
automatische werking van de ruiten-
wissers in te schakelen.
Duw de schakelaar nogmaals om-
laag om de ruitenwissers één keer te
laten wissen.
Ruitenwissers vóór met
intervalstand
2
Hoge snelheid
(hevige neerslag).
1 Normale snelheid
(matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
 Eén keer wissen (omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid. Ruitenwissers vóór met
automatische stand

Page 89 of 206

5ZICHT
78
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast .Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat.
Wacht ‘s winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Ruitenwisser achter
Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
multifunctionele display.
Schakel de automatische
werking van de ruitenwisser achter
uit bij sneeuwval of strenge vorst en
bij montage van een fietsendrager op
de achterklep (Break). Dit kan worden
uitgevoerd via het configuratiemenu
van het multifunctionele display.
Ruitensproeier achter
Uitschakelen
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het multi-
functionele display.
De functie wordt uitgeschakeld als
de schakelaar in de stand
I, 1 of 2
wordt gezet.
In het geval van een storing in de
werking van de automatische ruiten-
wissers werken de ruitenwissers in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om het systeem te laten controleren. Draai de ring
A voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de rui-
tenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Draai de ring
A in de eerste
stand voor de intervalscha-
keling.
Als de ruitenwissers zijn in-
geschakeld op het moment
dat de achteruitversnelling wordt in-
geschakeld, wordt de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is ge-
weest, moet de automa-
tische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden ge-
activeerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.

Page 90 of 206

5ZICHT
78
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast .Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat.
Wacht ‘s winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Ruitenwisser achter
Deze functie kan worden
in- of uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
multifunctionele display.
Schakel de automatische
werking van de ruitenwisser achter
uit bij sneeuwval of strenge vorst en
bij montage van een fietsendrager op
de achterklep (Break). Dit kan worden
uitgevoerd via het configuratiemenu
van het multifunctionele display.
Ruitensproeier achter
Uitschakelen
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het multi-
functionele display.
De functie wordt uitgeschakeld als
de schakelaar in de stand
I, 1 of 2
wordt gezet.
In het geval van een storing in de
werking van de automatische ruiten-
wissers werken de ruitenwissers in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om het systeem te laten controleren. Draai de ring
A voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de rui-
tenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Draai de ring
A in de eerste
stand voor de intervalscha-
keling.
Als de ruitenwissers zijn in-
geschakeld op het moment
dat de achteruitversnelling wordt in-
geschakeld, wordt de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is ge-
weest, moet de automa-
tische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden ge-
activeerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 210 next >