Peugeot 307 Break 2005 Handleiding (in Dutch)

Page 51 of 197

48 -
01-06-2005
49
-
01-06-2005
6. Achterruitverwarming en
verwarming buitenspiegels
Druk de schakelaar in om
de achterruitverwarmin en
de verwarming buitenspie-
gels in te schakelen.
De achterruitverwarming en
de verwarming buitenspiegels gaat
automatisch uit om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen.
Druk nogmaals op de schakelaar
om de achterruitverwarming en de
verwarming buitenspiegels opnieuw
in te schakelen.
Het is mogelijk deze verwarming uit
te schakelen voordat dit automatisch
gebeurt door de schakelaar nog-
maals in te drukken. Zet de airconditioning 1
tot 2 keer per maand 5 tot
10 minuten aan om het
systeem in perfecte staat te
houden.
Laat het systeem regelmatig contro-
leren om de goede werking van de
airconditioning te waarborgen.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem
in dat geval door een PEUGEOT-ser-
vicepunt controleren.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt, dit
is een normaal verschijnsel.
5. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van de
knop 5 wordt de lucht in het
interieur gerecirculeerd.
Het verklikkerlampje gaat
branden.
Druk, zodra de omstandigheden
dit toelaten, nogmaals op de knop
5 voor de toevoer van buitenlucht,
om het beslaan van de ruiten te
voorkomen. Hierbij gaat het verklik-
kerlampje uit.
De luchtrecirculatie dient om de
toevoer van buitenlucht bij stank en
stofoverlast af te sluiten.
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en de
zijruiten.
Als de luchtrecirculatiestand gebruikt
wordt terwijl de airco is ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de airco ver-
groot.
Als de luchtrecirculatiestand bij voch-
tig weer wordt gebruikt, bestaat het
risico dat de ruiten beslaan.
Comfort

Page 52 of 197

50 -
01-06-2005
51
-
01-06-2005
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN REGELING
De airconditioning werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam de
temperatuur links en rechts zo in te stellen dat
het verschil niet meer dan 3 bedraagt.
Om het interieur maximaal te koelen of te
verwarmen kan de temperatuur lager dan 15
worden ingesteld door de knop naar links te
draaien tot
"LO" wordt weergegeven of hoger
dan 27 worden ingesteld door de knop naar
rechts te draaien tot "HI" wordt weergegeven.
Druk op de toets "AUTO".
Het symbool "AUTO"
wordt weergegeven.
Het is raadzaam deze
stand te gebruiken: het
systeem regelt de temperatuur, de
luchtopbrengst, de luchtverdeling
naar de luchtroosters en de lucht-
recirculatie automatisch en optimaal
aan de hand van de door u inge-
stelde waarde. Het systeem kan tijdens alle seizoe-
nen effectief gebruikt worden, mits
de ruiten zijn gesloten.
4. Automatisch programma
"zicht"
In sommige gevallen kan
het programma "comfort"
niet toereikend blijken om
de ruiten condens- en ijsvrij
te houden (vocht, veel inzit-
tenden, vorst...).
Kies in dat geval het automatische
programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning, de luchtopbrengst,
de luchttoevoer en de luchtverdeling
naar de luchtroosters voor een opti-
male ontwaseming van de voorruit
en zijruiten.
Druk nogmaals op de toets 4 of op
de toets "AUTO" om dit programma
af te sluiten. Het verklikkerlampje in
de toets gaat uit en de aanduiding
"AUTO" verschijnt.
Automatische werking
1. Regeling bestuurderszijde
2. Regeling passagierszijde
De bestuurder en de voor-
passagier kunnen de tem-
peratuur afzonderlijk naar
wens instellen.
De op het display weerge-
geven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet
op de werkelijke temperatuur in gra-
den Celsius of Fahrenheit.
Draai de knop 1 of 2 naar links of
naar rechts om deze waarde te ver-
lagen of te verhogen (van 15 tot 27,
aanbevolen waarde voor optimaal
comfort = 21).
3. Automatisch programma "comfort" Om bij koude motor de
toevoer van koude lucht
te beperken, wordt de
ventilatie geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor het gewenste comfort de
ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch
en zo snel mogelijk het temperatuur-
verschil.
Comfort

Page 53 of 197

50 -
01-06-2005
51
-
01-06-2005
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u
de automatische bediening van het
systeem handmatig aanpassen. De
overige functies worden automatisch
geregeld. Bij het indrukken van de
toets
"AUTO" zal het systeem weer
volledig automatisch functioneren.
Bij het indrukken van deze
toets wordt de luchtverver-
sing uitgeschakeld.
Druk de toets nogmaals in
om de automatische wer-
king van de airconditioning te hervat-
ten. De aanduiding " A/C" verschijnt
op het display.
6. Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde
malen in om de luchtstroom
te verdelen naar:
- de voorruit en de zijruiten (ontwa- semen of ontdooien).
- de voorruit, de zijruiten en de been- ruimte.
- de beenruimte.
- de linker, rechter en middelste ven- tilatieroosters en de beenruimte.
- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters. 7. Regeling luchtopbrengst
De luchtopbrengst kan vergroot of
verkleind worden door respectieve-
lijk de toets
"kleine propeller" of
"grote propeller" in te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst,
de propeller, wordt afhankelijk van de
ingestelde waarde geleidelijk voller.
8. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie
9. Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels De verwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om onnodig stroom-
verbruik te voorkomen. Het is mo-
gelijk om de achterruitverwarming
eerder uit te schakelen door de toets
nogmaals in te drukken.
10. Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets
"kleine propeller" van
de luchtopbrengstregeling 7 tot het sym-
bool van de propeller is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld, behalve
de achterruitverwarming 9.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine
luchtstroom gehandhaafd om het be-
slaan van de ruiten te voorkomen en
de lucht te verversen.
Druk op de toets "grote propeller" van
de luchtopbrengstregeling 7, de toets 4
of de toets AUTO om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden in te
schakelen.
Zet de airconditioning 1 tot
2 keer per maand 5 tot 10 mi-
nuten aan om het systeem in
perfecte staat te houden.
Laat het systeem regelmatig
controleren om de goede werking van
de airconditioning te waarborgen.
Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en laat het systeem in dat
geval door een PEUGEOT-servicepunt
controleren.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de auto vormt, dit is
een normaal verschijnsel.
Bij het indrukken van deze
toets wordt de lucht in het
interieur gerecirculeerd. Het
symbool van de luchtrecircu-
latie
8 wordt weergegeven.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit
echt nodig is (om te voorkomen dat de
ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het
interieur achteruitgaat).
Druk de toets zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten en
het beslaan van de ruiten te voorkomen.
5. Airconditioning aan/uit
Druk op deze toets om de
achterruitverwarming en de
verwarming van de buiten-
spiegels in te schakelen.
Het verklikkerlampje in de
toets 9 gaat branden.
Comfort

Page 54 of 197

52 -
01-06-2005
53
-
01-06-2005
SPIEGELS
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels
Verstellen
F
Zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te
selecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen
om de spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het mid-
den.
Handmatig verstelbare
buitenspiegels
Stel de spiegel met behulp van de
hendel in de gewenste stand.
Tijdens het parkeren kunnen de
buitenspiegels handmatig ingeklapt
worden.
Het uiteinde van het glas
van de buitenspiegel aan
bestuurderszijde is asfe-
risch (dit gedeelte is door
middel van een stippellijn
afgetekend) om de "dode hoek" op
te heffen.
Bovendien lijken de weergegeven
objecten in de spiegels aan bestuur-
ders- en passagierszijde verder af
dan ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden ge-
houden om de afstand ten opzichte
van achteropkomend verkeer goed
in te schatten.
Inklappen
- vanuit het interieur:
F
trek bij aangezet contact de scha-
kelaar A naar achteren.
- van buitenaf:F vergrendel de auto met de af-
standsbediening of de sleutel.
Opmerking: als de buitenspiegels
zijn ingeklapt met behulp van de scha-
kelaar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ontgren-
deld met de afstandsbediening of de
sleutel. Trek hiervoor de schakelaar A
nogmaals naar achteren.
Uitklappen
- vanuit het interieur:
F trek bij aangezet contact de scha-
kelaar A naar achteren.
- van buitenaf:F ontgrendel de auto met de
afstandsbediening of de sleutel.
Het automatisch in- en
uitklappen van de bui-
tenspiegels kan worden
uitgeschakeld door een
PEUGEOT-servicepunt.
Comfort

Page 55 of 197

52 -
01-06-2005
53
-
01-06-2005
Automatische binnenspiegel
De binnenspiegel verstelt geleide-
lijk en automatisch van de dag- in
de nachtstand. Om verblinding te
voorkomen, wordt de spiegel au-
tomatisch donker, afhankelijk van
de hoeveelheid licht die vanaf de
achterzijde van de auto op de spie-
gel valt. Zodra de hoeveelheid licht
(bijvoorbeeld zonneschijn, verlichting
van achteropkomend verkeer) ver-
mindert, wordt het spiegelbeeld weer
helder voor een optimaal zicht.
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nacht-
stand gezet worden met behulp van
het hendeltje aan de onderzijde.
Werking
Zet het contact aan en druk op
schakelaar
1:
- Verklikkerlampje 2 aan (schakelaar
ingedrukt): automatische werking.
- Verklikkerlampje 2 uit: automati-
sche werking uitgeschakeld. De
spiegel blijft in de dagstand staan.
Bijzonderheden
Zodra de achteruit wordt ingescha-
keld, wordt de spiegel in de dagstand
gezet voor een maximaal zicht naar
achteren.
STUURWIEL IN HOOGTE EN
DIEPTE VERSTELLEN
Zorg dat de auto stil staat en
ontgrendel het stuurwiel door aan
hendel A te trekken.
Verstel het stuurwiel in hoogte en
diepte.
Vergrendel het stuurwiel door de
hendel A volledig in te drukken.
Comfort

Page 56 of 197

54 -
01-06-2005
55
-
01-06-2005
VOORSTOELEN
1. Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
2. Hoogteverstelling
bestuurders- en
passagiersstoel
Trek de hendel omhoog of duw deze
omlaag totdat de gewenste stand
bereikt is.
3. Rugleuningverstelling
Duw de handgreep naar achteren.
4. Toegang tot de achterbank
(3-deurs)
Trek aan de handgreep om de
rugleuning naar voren te klappen
en schuif de stoel vooruit. Als de
stoel wordt teruggeduwd, komt
deze automatisch weer in de
oorspronkelijke stand terug.
Opmerking: het is ook mogelijk de
handgreep 3 te gebruiken. Verstel
vervolgens de rugleuning.
Zorg ervoor dat het terug-
schuiven in de oorspron-
kelijke stand niet wordt
verhinderd; deze stand is
noodzakelijk om de stoel te
vergrendelen in de lengterichting.
Comfort

Page 57 of 197

54 -
01-06-2005
55
-
01-06-2005
5. Hoogte- en hoekverstelling
hoofdsteun
Trek de hoofdsteun omhoog om hem
hoger te zetten.
Druk op de nok A en trek de hoofdsteun
omhoog om hem te verwijderen.
Steek om de hoofdsteun terug te
zetten de pennen in de openingen
van de rugleuning tot de hoofdsteun
op zijn plaats blijft.
Druk op de nok A en duw de
hoofdsteun gelijktijdig omlaag om
hem lager te zetten.
Voor de veiligheid is het frame van
de hoofdsteun gekarteld om te
voorkomen dat de hoofdsteun zakt in
het geval van een aanrijding.
Kantel het onderste gedeelte van de hoofdsteun naar voren of
naar achteren om de hoek van de hoofdsteun af te st ellen.
8. Schakelaars stoelverwarming
Ga nooit rijden als de
hoofdsteunen zijn verwijderd;
de hoofdsteunen moeten
zijn geplaatst en correct zijn
afgesteld.
HOOFDSTEUNEN ACHTER
Zet de hoofdsteunen omhoog om
hem te gebruiken en omlaag als de
desbetreffende zitplaats niet gebruikt
wordt.
De hoofdsteunen kunnen ook
worden verwijderd.
Verwijderen: Trek de hoofdsteun
omhoog tot aan de aanslag en druk
de blokkeerpal in.
6. Armsteunen
Deze zijn neerklapbaar en
uitneembaar.
Druk, om de armsteun te verwijderen,
op de knop tussen de armsteun en
de rand van de zitting en trek de
armsteun omhoog.
7. Opbergladen
Onder beide voorstoelen heeft u de
beschikking over een opberglade.
- Openen: til de opberglade iets op
en trek hem naar voren.
- Verwijderen: trek de lade geheel open, druk de uiteinden van de
geleiders in en til de lade op;
trek hem vervolgens geheel naar
buiten.
- Zet om de opberglade terug te plaatsen de achterzijde in de
geleider en druk op de bovenzijde
om de lade vast te klikken.
Onder de passagiersstoel voor
kunnen in de vloer een verbanddoos
en een gevarendriehoek (klein
model) worden opgeborgen.
De juiste stand van de hoofdsteun
is als de bovenzijde van de
hoofdsteun zich ter hoogte van de
bovenzijde van het hoofd bevindt.
Plaats geen zware voorwerpen
in de opbergladen.
Druk, bij draaiende motor, de
schakelaar in. De temperatuur wordt
automatisch geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar
om de verwarming weer uit te
schakelen.
Opmerking: de geselecteerde stand
van de stoelverwarming blijft nadat
het contact is afgezet nog twee
minuten in het geheugen.
Comfort

Page 58 of 197

56 -
01-06-2005
57
-
01-06-2005
ACHTERBANK (3-/5-DEURS)
Kantel om het linkerdeel (2/3) of het
rechterdeel (1/3) van de achterbank
neer te klappen
altijd eerst de zitting
omhoog alvorens de rugleuning
neer te klappen (om beschadiging
te voorkomen) :
- Schuif indien nodig de voorstoel(en) naar voren.
- Til de zitting 1 aan de voorzijde op.
- Klap de zitting 1 tegen de rugleu-
ning van de voorstoel(en).
- Controleer of de veiligheidsgordel langs de kant van de rugleuning
loopt.
- Trek aan de knop 2 om de rugleu-
ning 3 los te maken.
- Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
- Klap de rugleuning 3 neer.
Opmerking: De zitting 1 kan worden
verwijderd om de laadruimte te ver-
groten.
Knijp de bevestigingen van de zit-
ting in om deze uit de klemmen te
verwijderen. Terugplaatsen:
- Klap de rugleuning omhoog en
vergrendel deze (het rode vlak van
knop 2 mag niet meer zichtbaar
zijn).
- Klap de zitting neer.
Let erop dat de gordels niet wor-
den vastgeklemd en dat de gordel-
sluitingen goed zijn geplaatst.
Comfort

Page 59 of 197

56 -
01-06-2005
57
-
01-06-2005
Verwijderen van de zitting
(tegen de voorstoelen geklapt):
Trek de zitting
1 omlaag om deze uit
de bevestigingen te verwijderen en
trek de zitting omhoog.
- Trek de hendel 2 naar voren om de
rugleuning 3 te ontgrendelen.
- Zet de hoofdsteun in de laagste stand.
- Klap de rugleuning 3 neer.
Opmerking: De zitting 1 kan worden
verwijderd om de laadruimte te ver-
groten.
ACHTERBANK (BREAK)
Neerklappen van de
achterbank:
Klap bij het neerklappen van de
linker (2/3) of rechter (1/3 deel)
zitplaats altijd eerst de zitting om-
hoog alvorens de rugleuning neer
te klappen (om beschadiging te
voorkomen) :
- Zet de voorstoel(en) indien nodig naar voren.
- Trek de handgreep A tussen de
zitting 1 en de rugleuning 3 naar
voren en vervolgens omhoog om
de zitting tegen de voorstoel(en) te
klappen.
- Controleer of de gordel goed langs de zijkant van de rugleuning wordt
geleid.
Plaatsen van de zitting (tegen
de voorstoelen geklapt):
- Plaats de zitting 1 in de bevestigin-
gen.
- Druk op de bovenzijde van de zitting 1 om de zitting te vergrendelen.
Terugplaatsen van de
achterbank:
- Klap de rugleuning omhoog en ver-
grendel deze (het rode vlak van de
hendel 2 mag niet meer zichtbaar
zijn).
- Klap de zitting neer.
Let erop dat de gordels niet wor-
den vastgeklemd en dat de gordel-
sluitingen goed worden geplaatst.
Comfort

Page 60 of 197

58 -
01-06-2005
59
-
01-06-2005
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting
op de passagiersstoel
voor wordt geplaatst, moet de stoel van
de auto in de middelste stand met de
rugleuning rechtop worden gezet en
mag de airbag aan passagierszijde**
niet worden uitgeschakeld.
BEVESTIGEN VAN
EEN KINDERZITJE
MET EEN DRIEPUNTS
VEILIGHEIDSGORDEL
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiers-
stoel voor wordt geplaatst, moet de
airbag aan passagierszijde** zijn uit-
geschakeld. Anders kan het kind bij
het afgaan van de airbag levens-
gevaarlijk gewond raken .
ALGEMENE INFORMATIE
MET BETREKKING TOT
KINDERZITJES
Hoewel PEUGEOT bij het ontwerp
van uw auto veel aandacht heeft be-
steed aan veiligheidsvoorzieningen
voor uw kinderen, is hun veiligheid
natuurlijk ook afhankelijk van u zelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- sinds 1992, en conform Richtlijn
2000/3 dienen kinderen jonger
dan 12 jaar in gehomologeer-
de*, aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-be-
vestigingen** uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd,
- de veiligste plaats voor het ver-
voeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto ,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.
PEUGEOT beveelt u aan kinderen
op de achterzitplaatsen van uw
auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting tot
2 jaar,
- met het gezicht in de rijrichting
vanaf 2 jaar.
* Volgens de wettelijke bepalingen.
** Volgens uitvoering. Middelste stand
Comfort

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 ... 200 next >