Peugeot 307 Break 2005 Handleiding (in Dutch)

Page 71 of 197

66 -
01-06-2005
67
-
01-06-2005
ALARMSYSTEEM
Het alarmsysteem bestaat uit twee
soorten beveiliging:
- de
omtrekbeveiliging treedt in wer-
king als een portier, de bagageruimte
of de motorkap wordt geopend.
- de interieurbeveiliging treedt in wer-
king als er beweging in het interieur
wordt waargenomen (breken van een
ruit, iets of iemand in het interieur). F
Druk binnen tien seconden op de
knop A totdat het lampje continu
blijft branden.
F Verlaat de auto.
F Schakel het alarmsysteem in door
de auto te vergrendelen of de su-
pervergrendeling in te schakelen
met behulp van de afstandsbedie-
ning (het lampje van de knop A zal
één keer per seconde knipperen).
De functie werkt alleen als deze
procedure wordt uitgevoerd telkens
nadat het contact is afgezet.
Inschakelen
F Zet het contact uit en verlaat de
auto.
F Schakel het alarmsysteem in door
de auto te vergrendelen of de su-
pervergrendeling in te schakelen
met behulp van de afstandsbedie-
ning (het lampje van de knop A zal
één keer per seconde knipperen).
Opmerking: als u de auto wilt ver-
grendelen zonder het alarmsysteem
in te schakelen, maak dan gebruik
van de sleutel in het slot.
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaan-
wijzers gedurende dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, wordt het
opnieuw ingeschakeld.Uitschakelen
Ontgrendel de auto met behulp van
de afstandsbediening (het lampje
van de knop A gaat uit).
Opmerking: als het alarm tijdens
uw afwezigheid is afgegaan, zal het
lampje na het aanzetten van het con-
tact stoppen met knipperen.
Afstandsbediening werkt niet
F Ontgrendel de portieren met de
sleutel en open het portier. Het
alarm zal afgaan.
F Zet het contact aan. Het alarm
stopt.
Storing
Als, bij het aanzetten van het contact,
het lampje van de knop A gedurende
tien seconden gaat branden, duidt dit
op een storing in de verbinding met
de sirene.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te controleren.
* Volgens land van bestemming.
Als het alarm tien keer ach-
ter elkaar is afgegaan, zal
het bij de elfde keer worden
uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop A snel
knippert, betekent dit dat het alarm
tijdens uw afwezigheid is afgegaan.
45 seconden nadat de vergrendel-
toets van de afstandsbediening is
ingedrukt, wordt het alarm ingescha-
keld, ongeacht de toestand van de
portieren en de achterklep.
Om bij het wassen van uw auto te
voorkomen dat het alarm afgaat:
- vergrendel de portieren met de sleutel,
of
- schakel alleen de omtrekbeveili- ging in.
Alleen de omtrekbeveiliging
inschakelen
Schakel alleen de omtrekbeveiliging
in als u tijdens uw afwezigheid een
ruit een stukje open wilt laten of als
er een huisdier in de auto achter-
blijft.
F Zet het contact af.
Automatisch inschakelen*
Het alarmsysteem wordt twee minuten
nadat het laatste portier of de achterklep
is gesloten, automatisch ingeschakeld.
Om het laten afgaan van het alarm
bij het openen van een portier of de
achterklep te voorkomen, moet nog-
maals op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening worden gedrukt.
Toegang tot de auto

Page 72 of 197

68 -
01-06-2005
69
-
01-06-2005
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde.
2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde.
3. Schakelaar ruitbediening rechts achter.
4. Schakelaar ruitbediening links achter.
5. Blokkeerschakelaar elektrisch bedienbare ruiten achter
(kinderslot).
De bestuurder beschikt over twee
mogelijkheden: Automatische bediening:

Duw of trek schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar
heeft losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de
schakelaar om het openen of sluiten
te stoppen.
Opmerking: Ongeveer 45 seconden
nadat de sleutel uit het contact is geno-
men, kunnen de ruiten niet meer wor-
den bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een kor-
te periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de spon-
ning bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op
de desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet deze
ervan verzekerd zijn dat niets het cor-
recte sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de elek-
trische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat deze ge-
deeltelijk weer open.
Opmerking:
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet
wil sluiten, druk dan op de schake-
laar om de ruit helemaal te openen
en trek vervolgens de schakelaar
omhoog tot de ruit volledig is geslo-
ten. Houd de schakelaar na het slui-
ten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uitge-
schakeld.
Blokkering van de ruitbediening
achter
Druk, voor de veiligheid van uw kin-
deren, op de schakelaar
5 om de
ruitbediening achter, ongeacht de
stand van de ruiten, te blokkeren.
Als de schakelaar omlaag staat, is
de ruitbediening geblokkeerd. Als de
schakelaar omhoog staat, is de ruit-
bediening niet geblokkeerd.
Resetten van de ruitbediening
Nadat de accukabels los zijn ge-
weest of na een storing:
- laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit vol-
ledig is gesloten,
- houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast,
- druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen,
- druk als de ruit volledig is geopend nogmaals op de schakelaar en
houd deze nog ongeveer 1 seconde
vast.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uitge-
schakeld.
Handbediening:
Duw of trek schakelaar tot het zware
punt. De ruit stopt zodra de schake-
laar wordt losgelaten.
Toegang tot de auto

Page 73 of 197

68 -
01-06-2005
69
-
01-06-2005
Openen van binnenuit
Met de portiergreep van de voor-
portieren kunnen gelijktijdig ook de
andere portieren en de achterklep
worden ontgrendeld.
Met de portiergreep van de achterpor-
tieren wordt daarentegen alleen het
desbetreffende portier ontgrendeld.
Opmerking:
De portieren kunnen
niet met de portiergrepen worden
geopend op het moment dat de su-
pervergrendeling is ingeschakeld. Vergrendelen/ontgrendelen van
binnenuit
Druk op de knop
A om: de auto te
vergrendelen of ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop licht op
bij het vergrendelen en gaat uit bij
het ontgrendelen.
Opmerking: Op het moment dat
de normale vergrendeling of super-
vergrendeling van buitenaf is inge-
schakeld, knippert het rode lampje
en kunnen de portieren niet worden
ontgrendeld met knop A. Gebruik
dan de sleutel of de afstandsbedie-
ning om te ontgrendelen.
PORTIEREN
Openen van buitenaf
ZIJRUITEN ACHTER
Kantel de hendel en druk deze he-
lemaal naar buiten om de geopende
ruit vast te zetten.
Toegang tot de auto

Page 74 of 197

68 -
01-06-2005
69
-
01-06-2005
Openen van binnenuit
Met de portiergreep van de voor-
portieren kunnen gelijktijdig ook de
andere portieren en de achterklep
worden ontgrendeld.
Met de portiergreep van de achterpor-
tieren wordt daarentegen alleen het
desbetreffende portier ontgrendeld.
Opmerking:
De portieren kunnen
niet met de portiergrepen worden
geopend op het moment dat de su-
pervergrendeling is ingeschakeld. Vergrendelen/ontgrendelen van
binnenuit
Druk op de knop
A om: de auto te
vergrendelen of ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop licht op
bij het vergrendelen en gaat uit bij
het ontgrendelen.
Opmerking: Op het moment dat
de normale vergrendeling of super-
vergrendeling van buitenaf is inge-
schakeld, knippert het rode lampje
en kunnen de portieren niet worden
ontgrendeld met knop A. Gebruik
dan de sleutel of de afstandsbedie-
ning om te ontgrendelen.
PORTIEREN
Openen van buitenaf
ZIJRUITEN ACHTER
Kantel de hendel en druk deze he-
lemaal naar buiten om de geopende
ruit vast te zetten.
Toegang tot de auto

Page 75 of 197

70 -
01-06-2005
71
-
01-06-2005
Inschakelen
Druk lang op de knop
A.
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Automatische centrale
portiervergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren auto-
matisch vergrendeld.
Druk om bij een snelheid hoger dan
10 km/h de portieren tijdelijk te ont-
grendelen kort op de knop
A.
U kunt deze functie desgewenst in-
schakelen of uitschakelen.
Uitschakelen
Druk lang op de knop A.
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display. Waarschuwing "portier open"
Als een portier niet goed is gesloten:
-
bij draaiende motor: er verschijnt
gedurende enkele seconden een
afbeelding en een melding op het
multifunctionele display,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h): het verklikkerlampje
service gaat branden, gedurende
enkele seconden in combinatie met
een geluidssignaal, een afbeelding
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Kindersloten
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen
van binnenuit te verhinderen.
F Draai de knop een kwart omwen-
teling met de contactsleutel.
Opmerkingen:
Als een van de portieren geopend
is, werken de vergrendeling van bin-
nenuit en de automatische centrale
vergrendeling niet.
Als de achterklep wordt geopend,
blijft de automatische centrale ver-
grendeling van de portieren actief.
Toegang tot de auto

Page 76 of 197

70 -
01-06-2005
71
-
01-06-2005
Inschakelen
Druk lang op de knop
A.
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Automatische centrale
portiervergrendeling
Zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h, worden de portieren auto-
matisch vergrendeld.
Druk om bij een snelheid hoger dan
10 km/h de portieren tijdelijk te ont-
grendelen kort op de knop
A.
U kunt deze functie desgewenst in-
schakelen of uitschakelen.
Uitschakelen
Druk lang op de knop A.
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display. Waarschuwing "portier open"
Als een portier niet goed is gesloten:
-
bij draaiende motor: er verschijnt
gedurende enkele seconden een
afbeelding en een melding op het
multifunctionele display,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h): het verklikkerlampje
service gaat branden, gedurende
enkele seconden in combinatie met
een geluidssignaal, een afbeelding
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Kindersloten
Beide achterportieren zijn voorzien
van een kinderslot om het openen
van binnenuit te verhinderen.
F Draai de knop een kwart omwen-
teling met de contactsleutel.
Opmerkingen:
Als een van de portieren geopend
is, werken de vergrendeling van bin-
nenuit en de automatische centrale
vergrendeling niet.
Als de achterklep wordt geopend,
blijft de automatische centrale ver-
grendeling van de portieren actief.
Toegang tot de auto

Page 77 of 197

70 -
01-06-2005
71
-
01-06-2005
Achterklep gelijktijdig met de
portieren ver- of ontgrendelen
De achterklep wordt vergrendeld of
ontgrendeld met de afstandsbedie-
ning of het portierslot aan bestuur-
derszijde.
Trek om de achterklep te openen
aan de handgreep
A en trek de ach-
terklep open.
Opmerking: De achterklep wordt au-
tomatisch vergrendeld zodra sneller
wordt gereden dan 10 km/h. De achter-
klep wordt weer ontgrendeld zodra een
portier wordt geopend of op de knop
van de centrale vergrendeling wordt
gedrukt (snelheid lager dan 10 km/h).BAGAGERUIMTE
3-/5-deurs NoodbedieningHiermee kan bij een eventuele stor-
ing in de centrale vergrendeling, de
achterklep ontgrendeld worden.
F
Klap de achterbank naar voren
om bij het slot in de bagageruimte
te komen,
F Steek een kleine schroevendraai-
er in de opening B van het slot om
de achterklep te ontgrendelen.
Break
Waarschuwingsmelding
"achterklep open"
Als de achterklep niet goed is gesloten:
-
wordt u bij draaiende motor geduren-
de enkele seconden gewaarschuwd
door een afbeelding en een melding
op het multifunctionele display,
- gaat tijdens het rijden (snelheid ho-
ger dan 10 km/h) het verklikkerlampje
service branden, in combinatie met een
geluidssignaal, een afbeelding en een
melding op het multifunctionele display.
Toegang tot de auto

Page 78 of 197

72 -
01-06-2005
73
-
01-06-2005
Opmerkingen:
U moet bij een storing nadat de ac-
cukabels zijn losgenomen, de bevei-
liging tegen beknellen resetten:
- draai de knop in de stand voor
maximaal kantelen (3e stand naar
rechts).
- wacht totdat het dak volledig is ge- kanteld.
- druk minstens één seconde op de schakelaar.
Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet
wil sluiten, moet u zodra het dak ge-
stopt is:
- de schakelaar in de positie "O"
zetten en meteen op de schakelaar
drukken.
- de schakelaar ingedrukt houden totdat het dak volledig is gesloten.
Als het dak volledig is opengekan-
teld, wordt het bij een snelheid hoger
dan 100 km/h automatisch gedeelte-
lijk gesloten.
Het dak wordt weer teruggezet in de
oorspronkelijke stand als:
-
de wagensnelheid lager is dan 5 km/h.- de schakelaar wordt ingedrukt.
Tijdens deze handelingen is de
beveiliging tegen beknellen uitge-
schakeld.
SCHUIF-/KANTELDAK
- Kantelen: Draai de knop naar
rechts (drie standen mogelijk).
- Openen: Draai de knop naar links
(zes standen mogelijk).
- Sluiten: Zet de knop in de stand
"O" .
- Beveiliging tegen beknellen: Als
het dak bij het sluiten tegen een
obstakel stuit, stopt het dak auto-
matisch en gaat gedeeltelijk weer
open.
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend. Neem bij het verlaten van
de auto, zelfs voor een kor-
te periode, altijd de sleutel
uit het contact.
Wanneer tijdens het bedienen van
het dak iets tussen het dak en de
sponning bekneld raakt, moet het
dak weer worden geopend. Druk
daarvoor op de desbetreffende scha-
kelaar.
Wanneer de bestuurder het dak be-
dient, moet deze ervan verzekerd
zijn dat niets het correcte sluiten van
het dak verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de dak-
bediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van het dak niet kun-
nen bezeren.
Toegang tot de auto

Page 79 of 197

72 -
01-06-2005
73
-
01-06-2005
Het tanken dient met
afgezette mo-
tor te geschieden.
F Open de brandstofvulklep
F Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
F Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Op een label aan de binnenzijde van
de vulklep staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.
F Vergrendel na het tanken de vul-
dop en sluit de vulklep.
BRANDSTOF
TANKEN
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofni-
veau te laag is, gaat
op het instrumenten-
paneel dit verklikker-
lampje branden.
U kunt nog ongeveer 50 km met de
resterende hoeveelheid brandstof
rijden. Storing
Als bij aangezet contact de wijzer
van de brandstofniveaumeter in de
ruststand (onder de 0) blijft staan
of teruggaat naar deze stand, duidt
dit op een storing in de brandstofni-
veaumeter.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Toegang tot de auto

Page 80 of 197

74 -
01-06-2005
75
-
01-06-2005
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
(ring A)
F
Draai de ring A in de gewenste
stand.
Overschakelen van dim- naar
grootlicht F Trek de hendel naar u toe. Auto's met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring C)
Lichten uit
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht Mistachterlicht
Mistlampen vóór (draai de
ring 1 stand naar voren). Mistlampen vóór
en mistachterlicht
(draai de ring 2 stan-
den naar voren).
Opmerking:
draai
de ring twee standen
naar achteren om achtereenvolgens
het mistachterlicht en de mistlampen
vóór te doven.
Opmerking: wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld of
het dimlicht met de lichtschakelaar
wordt uitgeschakeld, blijven de mist-
lampen vóór, het mistachterlicht en
de parkeerlichten branden.
Draai de ring naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
De parkeerlichten worden dan auto-
matisch uitgeschakeld (alleen als de
verlichting automatisch wordt uitge-
schakeld).
Auto's met mistachterlicht (ring B)
Het mistachterlicht werkt in combina-
tie met het dimlicht en het grootlicht.
Opmerking:
wanneer de verlichting
automatisch wordt uitgeschakeld,
blijven het mistachterlicht en het
dimlicht branden. Draai de ring naar
achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen. Het dimlicht wordt dan
automatisch uitgeschakeld.
De mistlampen vóór werken in combina-
tie met de parkeerlichten en het dimlicht.
Mistlampen vóór/mistachterlichtF Draai de ring B of C naar voren om
de mistlampen en het mistachter-
licht in te schakelen en naar ach-
teren om ze uit te schakelen. Het
branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikker-
lampje op het instrumentenpaneel.
Geluidssignaal vergeten verlichting
Als het contact is afgezet, de func-
tie automatisch inschakelen van de
verlichting niet is geactiveerd en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor mede-
weggebruikers en daarom niet toe-
gestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zet-
ten zodra ze niet meer nodig zijn.
Zicht

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 200 next >