Peugeot 307 CC 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 181

8RIJDEN
84
Handmatige bediening
Handmatig schakelen in de vier ver-
snellingen:
 Selecteer de stand M in het scha-
kelpatroon.
 Duw de selectiehendel naar het
symbool + om op te schakelen.
 Trek de selectiehendel naar het
symbool - om terug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand)
naar de stand M (rijden in de handbe-
diende stand) worden geschakeld.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening Opmerkingen
Het schakelen naar een andere
stand kan alleen als de snelheid
van de auto en het toerental van de
motor dit toestaan, anders wordt er
tijdelijk overgegaan op de automati-
sche bediening.
Als het motortoerental te laag of te
hoog is, knippert de geselecteerde
versnelling enkele seconden en ver-
volgens wordt de werkelijk ingescha-
kelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie
automatisch de stand
M1.
De programma’s S (sport) en 
(sneeuw) kunnen niet worden inge-
schakeld in de handbediende stand.
Storing
Een storing wordt aange-
geven door dit pictogram,
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display.
In dit geval werkt de transmissie met
een noodprogramma (blokkering in
de 3
e versnelling). U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R vanuit de stand
P , of R vanuit de stand N, (zonder
gevaar voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhan-
kelijk van de geldende snelheidsli-
miet).
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Als de accu geen stroom
levert en de selectiehendel
in de stand P staat, is het
onmogelijk om naar een
andere stand te schakelen.
Forceer in geen geval de selectie-
hendel; hierdoor kan de automati-
sche transmissie beschadigd raken.
Verschijnt als een versnel-
ling niet goed is ingescha-
keld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee
standen in).

Page 102 of 181

8RIJDEN
85
Deze snelheidsbegrenzer is van de
nieuwste generatie, waarbij de inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op een display op het instrumenten-
paneel.
Met dit systeem kan de bestuurder
een maximumsnelheid instellen,
zodat deze niet wordt overschreden.
Als de maximumsnelheid is bereikt,
heeft het dieper intrappen van het
gaspedaal geen effect.
De begrenzer werkt met een inge-
stelde snelheid vanaf 30 km/h en
blijft ook bij bediening van het rem- of
koppelingspedaal geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend:
- bij stilstaande auto, met draai-
ende motor,
of
- tijdens het rijden. Druk, als de snelheidsbegrenzer
is geactiveerd, op deze knop om
de kilometerteller/dagteller weer te
geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsbegrenzer.Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets
2 of 3 kort wordt inge-
drukt, wordt de ingestelde snelheid
met 1 km/h verlaagd of verhoogd.
Druk lang op de toets om de inge-
stelde snelheid met 5 km/h te verla-
gen of verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de inge-
stelde snelheid in stappen van 5 km/h
te verlagen of verhogen.
Selecteren van de functie
 Draai de knop 1 in de stand
LIMIT . De begrenzer is dan nog
niet actief. Het display geeft het
volgende weer. Inschakelen/uitschakelen van de
begrenzer
Druk op de toets
4 om de begren-
zer in te schakelen. Druk nogmaals
op de toets om de begrenzer uit te
schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld, ver-
schijnt op het display (bijv. bij 110 km/h):
* Volgens land van bestemming.
SNELHEIDSBEGRENZER*Weergave op het
instrumentenpaneel

Page 103 of 181

8RIJDEN
86
Opmerking: ook als de begrenzer
(bijv. bij een steile afdaling) niet kan
voorkomen dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden, knippert
deze snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen het gaspedaal los om de
wagensnelheid te verlagen tot een
snelheid lager dan de ingestelde
snelheid. Uitschakelen van de functie

Draai de knop 1 in de stand 0 of
zet het contact af om het systeem
uit te schakelen. De laatst inge-
stelde snelheid blijft in het geheu-
gen opgeslagen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knippe-
ren de streepjes gedurende enkele
seconden:
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. Bij een steile afdaling of bij
het krachtig intrappen van
het gaspedaal, kan de snel-
heidsbegrenzer niet voorko-
men dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
De ingestelde snelheid kan indien
nodig op de volgende wijze tijdelijk
worden overschreden.
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter
met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
knippert de ingestelde snelheid op
het display (bijv. bij 110 km/h):

Page 104 of 181

8RIJDEN
87
Deze snelheidsregelaar van de
nieuwe generatie is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer. De ingestelde
snelheid wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto's met automatische trans-
missie moet de selectiehendel in de
stand D staan of moet in de sequen-
tiële stand minimaal de tweede ver-
snelling zijn ingeschakeld. Druk, als de snelheidsregelaar is
geactiveerd, op deze knop om de
kilometerteller/dagteller weer te
geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar.Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets
2 of 3 zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
snelheid is nu in het geheugen opge-
slagen en op het display verschijnt
(bijv. bij 110 km/h):
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop 1 in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
nog niet geactiveerd en er is nog
geen snelheid ingesteld. Op het
display verschijnt: Opmerking:
het is mogelijk even
gas te geven zonder dat de snel-
heidsregelaar wordt uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid zal dan knip-
peren. Als het gaspedaal wordt los-
gelaten, wordt de ingestelde snelheid
weer aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
* Volgens land van bestemming
SNELHEIDSREGELAAR*Weergave op het
instrumentenpaneel

Page 105 of 181

8RIJDEN
88
Ingestelde snelheid annuleren
 Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid gewist. Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden verhoogd
of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidsregelaar opnieuw
activeren
Druk
, na het onderbreken van de snel-
heidsregelaar, op de toets 4. De auto neemt
de laatst ingestelde snelheid weer aan. Op
het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
 Druk op de toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Als de toets lang wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 5 km/h ver-
hoogd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 Geef gas tot de gewenste snel-
heid is bereikt,
 Druk op de toets 2 of 3. Uitschakelen van de functie

Draai de knop 1 in de stand 0 om
het systeem uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knippe-
ren de streepjes gedurende enkele
seconden:
Ingestelde snelheid verlagen:

Druk op de toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 5 km/h verlaagd.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verlaagd.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren.

Page 106 of 181

8RIJDEN
89
Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid
Druk op de toets 2 of 3 zodra de
gewenste snelheid is bereikt. De
snelheid is nu in het geheugen opge-
slagen en op het display verschijnt
(bijv. bij 110 km/h):
De ingestelde snelheid van deze
snelheidsregelaar wordt weerge-
geven op het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4e versnelling bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto's met automatische trans-
missie moet de selectiehendel in
de stand D staan, of minimaal de
tweede versnelling zijn ingeschakeld
in de sequentiële stand. Druk, als de snelheidsregelaar is
geactiveerd, op deze knop om de
kilometerteller/dagteller weer te
geven.
Na enkele seconden, of door nog-
maals op de knop te drukken, keert
het display terug naar de weergave
van de snelheidsregelaar.
Selecteren van de functie

Zet de draaiknop 1 in de stand
ON . De snelheidsregelaar is nog
niet geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld. Op het display
verschijnt: Opmerking:
het is mogelijk even
gas te geven zonder dat de snel-
heidsregelaar wordt uitgeschakeld.
De ingestelde snelheid zal dan knip-
peren. Als het gaspedaal wordt los-
gelaten, wordt de ingestelde snelheid
weer aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-
gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij
110 km/h):
* Volgens land van bestemming.SNELHEIDSREGELAAR*Weergave op het
instrumentenpaneel

Page 107 of 181

8RIJDEN
90
Snelheidsregelaar opnieuw
activeren
Druk, na het onderbreken van de snel-
heidsregelaar, op de toets 4. De auto neemt
de laatst ingestelde snelheid weer aan. Op
het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid annuleren
 Als het contact wordt afgezet,
wordt de ingestelde snelheid uit
het geheugen gewist.
Ingestelde snelheid wijzigen

Voor het verhogen van de ingestelde
snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:

druk op toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt,
wordt de snelheid met 1 km/h ver-
hoogd.
Druk lang op de toets om de inge-
stelde snelheid met 5 km/h te verho-
gen.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 geef gas tot de gewenste snelheid
is bereikt,
 druk op de toets 2 of 3. Uitschakelen van de functie

Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF om het systeem uit te scha-
kelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knippe-
ren de streepjes gedurende enkele
seconden: Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden verhoogd
of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Ingestelde snelheid verlagen:

druk op toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt
de snelheid met 1 km/h verlaagd.
Druk lang op de toets om de ingestelde
snelheid met 5 km/h te verlagen.
Als de toets ingedrukt gehouden
wordt, wordt de snelheid in stappen
van 5 km/h verlaagd.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren.

Page 108 of 181

8RIJDEN
91
PARKEERHULP MET
GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier ultra-
soonsensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuur-
der voor elk obstakel (persoon, auto,
boom, hek, ...) dat zich achter de
auto bevindt.
Het waarschuwt u echter niet voor
objecten die zich direct onder de
bumper bevinden. Paaltjes, pionnen
bij wegwerkzaamheden of gelijksoor-
tige voorwerpen worden waargeno-
men bij aanvang van de aanrijma-
noeuvre, maar niet meer wanneer de
auto te dicht genaderd is.
Opmerking: deze functie zal auto-
matisch worden uitgeschakeld bij
het trekken van een aanhangwa-
gen (auto uitgerust met een door
PEUGEOT aanbevolen trekhaak).
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt
zijn met modder, ijs of sneeuw. Bij
het inschakelen van de achteruitver-
snelling is een langere piep te horen
om aan te geven dat de sensoren
vervuild kunnen zijn. De afstand tot het obstakel wordt
aangegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller
opvolgen naarmate de auto dichter
bij het obstakel komt,
- een grafische weergave op het multifunctionele display, met blok-
jes die steeds dichter bij de auto
komen.
De luidsprekers achter geven de
geluidssignalen als volgt weer:
- een signaal uit de rechter luidspre- ker bij een obstakel aan de rechter-
zijde,
- een signaal uit de linker luidspreker bij een obstakel aan de linkerzijde,
- een signaal uit de rechter en linker luidspreker bij een obstakel in het
midden.
Als de auto minder dan 25 centime-
ter van het obstakel verwijderd is, is
het geluidssignaal continu hoorbaar
en verschijnt het symbool "Gevaar"
op het multifunctionele display. 

Het systeem wordt onderbreken als
de achteruit wordt uitgeschakeld.
Als er een storing is opgetre-
den, zal bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
het pictogram service ver-
schijnen in combinatie met
een geluidssignaal (kort piepje) en
een melding op het multifunctionele
display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Activeren/Deactiveren
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Dit wordt aangegeven door een
geluidssignaal en de weergave van de
auto op het multifunctionele display.
Het systeem kan worden
geactiveerd of gedeacti-
veerd via het configuratie-
menu van het multifunctio-
nele display.
Deze instelling blijft opgeslagen na
het afzetten van het contact.
Onderbreken van het systeem

Page 109 of 181

9CONTROLES
93
Druk op de knop links onder het
dashboard.Druk de veiligheidshaak omhoog en
til de motorkap op.
Motorkapsteun
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstof-
tank is het noodzakelijk het brand-
stofsysteem te ontluchten.
De handopvoerpomp en de ontluch-
tingsnippel bevinden zich onder de
motorkap (zie de desbetreffende
afbeelding):
2 liter 16V HDI-motor
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- maak de afdekplaat los om bij de handopvoerpomp te komen,
- draai de ontluchtingsnippel los,
- bedien de handopvoerpomp tot u brandstof via de ontluchtingsnippel
ziet weglopen,
- draai de ontluchtingsnippel vast,
- houd de sleutel in de stand "D" (starten) tot de motor aanslaat.
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde
of
Beweeg de hendel links onder het
dashboard naar rechts*.
* In de loop van het jaar. Buitenzijde
Bevestig de
m o t o r k a p s t e u n
om de motorkap
geopend te hou-
den.
Plaats de motor-
kapsteun in de
houder alvorens
de motorkap te
sluiten.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed ver-
grendeld is.

Page 110 of 181

9CONTROLES
94
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
1,6 LITER 16V BENZINEMOTOR

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 190 next >