Peugeot 307 CC 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 111 of 181

9CONTROLES
95
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.
2 LITER 16V BENZINEMOTOR

Page 112 of 181

9CONTROLES
96
2 LITER 16V BENZINEMOTOR (180 pk)
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast. 7.
Luchtfilter.
8. Motoroliepeilstok.
9. Motoroliereservoir.

Page 113 of 181

9CONTROLES
97
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en
koplampsproeiers.
3. Reservoir koelvloeistof. 4.
Reservoir remvloeistof.
5. Accu.
6. Zekeringenkast.
7. Luchtfilter. 8.
Motoroliereservoir.
9. Motoroliepeilstok.
10. Handopvoerpomp.
11. Ontluchtnippel.
2 LITER HDI 16V TURBODIESELMOTOR (136 pk)

Page 114 of 181

9CONTROLES
98
NIVEAUS CONTROLEREN
2 merktekens op de peil-
stok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit
boven dit merkteken uit-
komen.
B = mini.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het
onderhoudsboekje.
Vloeistofniveau
stuurbekrachtiging
Verwijder de afdekplaat* (zie §
"Lampen vervangen - koplampen").
Open het reservoir bij koude motor
(omgevingstemperatuur), het vloei-
stofniveau dient boven het MINI
en dichtbij het MAXI merkteken te
staan.
Oliepeilstok
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de construc-
teur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof gere-
geld door de koelventilateur. De koel-
ventilateur kan nog (gaan) werken
als het contact is afgezet, bij auto's
met roetfilter zelfs als de motor
koud is.
Bovendien staat het koelsysteem
onder druk; wacht voor werkzaam-
heden aan het koelsysteem dan
ook ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen
los om de druk te laten dalen en te
voorkomen dat de hete koelvloeistof
uit het koelsysteem spuit. Trek, als
de druk eenmaal gedaald is, de dop
los en vul het systeem bij.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Als het verklikkerlampje service gaat
branden in combinatie met een mel-
ding en een geluidssignaal, duidt dit
erop dat het additiefreservoir moet
worden bijgevuld.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Remvloeistofniveau
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de voor-
geschreven kwaliteitsnormen te voldoen. Voor het behoud van de
bedrijfszekerheid van de
motoren en de emissiere-
gelsystemen mogen in geen
geval additieven aan de
motorolie worden toegevoegd.
Motorolieniveau
* Volgens motoruitvoering.
Opmerking:
de koelvloeistof behoeft
niet te worden ververst.
Het niveau dient altijd boven
het MINI en dichtbij het MAXI
merkteken te staan.
De vloeistof dient volgens de
door de constructeur voorge-
schreven intervallen te wor-
den ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en
aan de DOT4-normen voldoet.
Regelmatig controleren en
tussen twee verversingen
eventueel olie bijvullen.
(Maximum olieverbruik: 0,5
liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor
en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de olie-
niveaumeter in het instrumentenpa-
neel of de oliepeilstok.
Gebruik voor een optimale
reiniging en voor uw eigen
veiligheid uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen pro-
ducten.

Page 115 of 181

9CONTROLES
99
CONTROLES
Als de handrem een te
grote slag heeft of als het
systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tus-
sen twee onderhoudscon-
troles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfilter moet
overeenkomstig het onderhouds-
schema van de constructeur worden
uitgevoerd door een PEUGEOT-ser-
vicepunt. De slijtage van de remblok-
ken is sterk afhankelijk van
de rijstijl, vooral bij stads-
verkeer en veel korte ritten.
Slijtage remschijven en -
trommels
Raadpleeg voor meer informatie
over de controle van uw remschijven
en -trommels een PEUGEOT-ser-
vicepunt.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen
producten of kwalitatief
gelijkwaardige producten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als de stuurbekrachtiging en het
remsysteem te optimaliseren, selec-
teert en biedt PEUGEOT specifieke
producten aan.
Om te voorkomen dat het elektrisch
systeem beschadigd raakt, is het
niet toegestaan met een hogedruk-
reiniger de motorruimte schoon te
maken.
Oliefilter
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend middel. Opmerking:
als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms stoom uit de uit-
laat waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van de
auto en heeft geen gevolgen voor het
milieu.
Gooi afgewerkte olie, rem-
vloeistof en koelvloeistof
niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie
in de daarvoor bestemde contai-
ners bij een PEUGEOT-service-
punt.
Accu
Laat uw accu voor de win-
ter door een PEUGEOT-
servicepunt controleren.
Laat de filters periodiek ver-
vangen. Als de omgeving
daartoe aanleiding geeft,
moeten de filters twee keer
zo vaak worden vervangen.
Remblokken
Hierdoor kan het noodza-
kelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Handrem
Vervang het oliefilterele-
ment regelmatig, volgens
het onderhoudsschema.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het
niveau controleren volgens
het onderhoudsschema
van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden
in het onderhoudsboekje,
die betrekking hebben op
de motoruitvoering van
uw auto, voor het laten
controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen
volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.

Page 116 of 181

9CONTROLES
99
CONTROLES
Als de handrem een te
grote slag heeft of als het
systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tus-
sen twee onderhoudscon-
troles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door
een PEUGEOT-servicepunt.
Luchtfilter en interieurfilter
Roetfilter (diesel)
Het onderhoud van het roetfilter moet
overeenkomstig het onderhouds-
schema van de constructeur worden
uitgevoerd door een PEUGEOT-ser-
vicepunt. De slijtage van de remblok-
ken is sterk afhankelijk van
de rijstijl, vooral bij stads-
verkeer en veel korte ritten.
Slijtage remschijven en -
trommels
Raadpleeg voor meer informatie
over de controle van uw remschijven
en -trommels een PEUGEOT-ser-
vicepunt.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen
producten of kwalitatief
gelijkwaardige producten.
Om de werking van belangrijke orga-
nen als de stuurbekrachtiging en het
remsysteem te optimaliseren, selec-
teert en biedt PEUGEOT specifieke
producten aan.
Om te voorkomen dat het elektrisch
systeem beschadigd raakt, is het
niet toegestaan met een hogedruk-
reiniger de motorruimte schoon te
maken.
Oliefilter
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid en is een erg bijtend middel. Opmerking:
als langdurig met zeer
lage snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait, kan
bij gasgeven soms stoom uit de uit-
laat waargenomen worden. Dit heeft
geen invloed op de prestaties van de
auto en heeft geen gevolgen voor het
milieu.
Gooi afgewerkte olie, rem-
vloeistof en koelvloeistof
niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie
in de daarvoor bestemde contai-
ners bij een PEUGEOT-service-
punt.
Accu
Laat uw accu voor de win-
ter door een PEUGEOT-
servicepunt controleren.
Laat de filters periodiek ver-
vangen. Als de omgeving
daartoe aanleiding geeft,
moeten de filters twee keer
zo vaak worden vervangen.
Remblokken
Hierdoor kan het noodza-
kelijk blijken om de rem-
blokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Handrem
Vervang het oliefilterele-
ment regelmatig, volgens
het onderhoudsschema.
Handgeschakelde
versnellingsbak
Niet verversen. Laat het
niveau controleren volgens
het onderhoudsschema
van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden
in het onderhoudsboekje,
die betrekking hebben op
de motoruitvoering van
uw auto, voor het laten
controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen
volgens het onderhoudsschema
van de constructeur.

Page 117 of 181

10PRAKTISCHE INFORMATIE
100
Toegang tot het reservewiel en de
krik in de bagageruimte
 Zet het dak in de stand coupé.
 Maak het bagagenet los.
 Til de vloermat van de bagage-
ruimte met de handgreep op. Beschikbaar gereedschap
Het volgende gereedschap bevindt
zich in een houder in het hart van het
reservewiel:
1.
Wielsleutel.
2. Krik met slinger.
3. Centreerpen.
4. Dop voor slotbouten.
5. Afneembaar sleepoog.
6. Gereedschap voor lichtmetalen
velgen.
Symbolen op de houder geven de
plaats van het gereedschap aan.
of
Plaatsen van de auto
 Zet de auto voor zover mogelijk
op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond.
 Trek de handrem aan, zet het
contact af en schakel de eer-
ste versnelling of de achteruit in
(bij automatische transmissie de
stand P).
WIEL VERWISSELEN

Page 118 of 181

10PRAKTISCHE INFORMATIE
101
Verwijderen van het reservewiel
Met bevestigingsriem
 Verwijder de bevestigingsriem
van het reservewiel.
 Verwijder de houder van het
gereedschap.
 Verwijder het wiel uit de bagaga-
ruimte.
Wiel demonteren
 Blokkeer indien nodig het wiel
kruislings tegenover het te verwis-
selen wiel met een wielblok.
 Verwijder de wieldop door de wiel-
sleutel 1 in de opening voor het
ventiel te steken en de wieldop los
te trekken.
 Draai de wielbouten iets los (ver-
wijder bij lichtmetalen velgen eerst
de sierdoppen; zie paragraaf
"Bijzonderheden lichtmetalen vel-
gen").
 Plaats de kop van de krik 2 in één
van de vier steunpunten A aan de
onderzijde bij het te verwisselen
wiel.
 Vouw de krik 2 uit tot het voetstuk
op de grond staat. Zorg ervoor dat
het voetstuk zich loodrecht onder
het steunpunt A bevindt. Terugplaatsen van het wiel

Plaats het wiel met behulp van de
centreerpen 3.
 Draai de wielbouten met de hand
vast en verwijder de centreerpen.
 Draai de wielbouten met de sleu-
tel 1 enigszins vast.
 Laat de krik 2 zakken en verwijder
deze vervolgens.
 Draai de wielbouten met de sleu-
tel 1 vast.
 Plaats de wieldop, begin bij de
opening voor het ventiel en druk
de wieldop rondom met de hand
vast.
Met centrale bout*
 Krik de auto op.
 Verwijder de wielbouten en het
wiel.
 Draai de gele centrale bout een
kwart omwenteling los.
 Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
 Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
* In de loop van het jaar.

Page 119 of 181

10PRAKTISCHE INFORMATIE
102
Terugplaatsen van het reservewiel
Met bevestigingsriem
 Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
 Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reservewiel.
 Bevestig het reservewiel met
behulp van de riem om trillingen
te voorkomen en voor uw veilig-
heid in geval van een botsing.
Met centrale bout*
 Plaats het reservewiel terug.
Leg het reservewiel zorg-
vuldig in het midden van de
reservewielbak.

Draai de centrale bout een aantal
omwentelingen los en plaats de bout ver-
volgens in het hart van het reservewiel.
 Draai de centrale bout vast tot
deze klikt en het reservewiel goed
vastzit. Verwissel een wiel uit
veiligheidsoverwegingen
alleen:
- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
- met aangetrokken handrem en contact uitgezet.
- met de eerste versnelling of de achteruit ingeschakeld (bij automa-
tische transmissie stand P).
- als de auto is geblokkeerd met het wielblok.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt (gebruik bokken).
Na het verwisselen van een wiel:
- laat zo snel mogelijk het aanhaal- moment van de wielbouten en de
bandenspanning van het reserve-
wiel door een PEUGEOT-service-
punt controleren.
- laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
Voorschriften bij het gebruik van
het tijdelijke reservewiel**
Uw auto kan voorzien zijn van een
reservewiel waarvan de velg anders is
dan de velg van het standaard wiel.
Zorg ervoor dat dit wiel, na gebruik,
zo snel mogelijk wordt vervangen.
Volg de onderstaande voorschriften
op om het rijgedrag van de auto niet
te veranderen:
- rijd niet harder dan 80 km/h,
- monteer geen wieldop,
- rijd voorzichtig,
- controleer of de bandenspanning juist is, zoals op de sticker staat aangegeven.
* In de loop van het jaar.
** Volgens uitvoering en land van
bestemming.
Wielen uitgerust met het
detectiesysteem te lage
bandenspanning
Zie "Detectie te lage bandenspan-
ning" in het gedeelte veiligheid voor
meer informatie.

Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel en maak deze vast.
 Plaats de vloerplaat terug.

Page 120 of 181

10PRAKTISCHE INFORMATIE
103
De wielbouten van de lichtmetalen
velgen zijn voorzien van chromen
sierdoppen.
Voordat de wielbouten worden los-
gedraaid dienen de sierdoppen met
behulp van het gele gereedschap 6
te worden verwijderd. Indien uw auto is voorzien van een
reservewiel met stalen velg, is het
normaal
dat bij het monteren de rin-
gen van de bouten de velg niet raken.
Als de bouten volledig zijn aange-
draaid zorgt het conische draagvlak
van de bouten voor de bevestiging
van het reservewiel.
Antidiefstalbouten
Als de velgen zijn voorzien van anti-
diefstalbouten (één per wiel), dient u
eerst de chromen dop te verwijderen
alvorens de bout los te draaien met
behulp van de dopsleutel en de
wielsleutel.
De dopsleutel is u overhandigd bij
aflevering van uw auto, gelijktijdig
met de reservesleutel en de code-
kaart.
Noteer de op de dopsleutel gegra-
veerde code nauwkeurig. Met deze
code kunt u bij uw PEUGEOT-ser-
vicepunt een nieuwe dopsleutel ver-
krijgen.
Monteren van winterbanden
Als u op uw auto winterbanden met
stalen velgen wilt monteren, dient
u speciale bouten te gebruiken, die
verkrijgbaar zijn bij uw PEUGEOT-
dealer.
Bijzonderheden lichtmetalen velgen
Sierdoppen Monteren van het reservewiel

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 190 next >