Peugeot 307 CC 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 71 of 181

4TOEGANG TOT DE AUTO
62
Sluiten van het dak
 Voer de op de vorige bladzijde
aangegeven voorbereidende
maatregelen uit.
 Druk op de knop 4 tot het geluids-
signaal en een melding op het
multifunctionele display aangeven
dat het dak volledig is gesloten.
Tijdens het bedienen van het dak
worden de vier ruiten geopend, wordt
het kofferdeksel geopend, worden de
hoedenplank en het dak opgevou-
wen in de bagageruimte, worden de
scharnierende afdekplaten weer uit-
gevouwen en wordt het kofferdeksel
weer gesloten.Wanneer u aan het eind van de
beweging van het dak de knop
4 in dezelfde stand houdt, wor-
den de vier ruiten gesloten.
Let erop dat er zich, tijdens
het openen of sluiten van het
dak, geen personen in de
buurt van het bedieningsme-
chanisme bevinden; hiermee wordt
risico op letsel voorkomen.
De bediening van het dak is volledig
voor eigen risico van de bestuurder.
Open en sluit het dak minstens één
keer per maand volledig om het
systeem in perfecte staat te houden.
Wacht na regen of het wassen van
de auto tot het dak is opgedroogd
alvorens het te openen.
Laat voor een goede werking van
het systeem de knop 4 niet los als
het dak nog niet volledig gesloten
of geopend is. Laat bij gevaar ech-
ter de bedieningsknop los; het dak
stopt direct met bewegen.
Als het gevaar is geweken, kan de
bediening van het dak worden vol-
tooid.
Na het sluiten van het dak kunnen de
ruiten weer bediend worden.
Zet bij een eventuele elektrische of
hydraulische storing het contact af,
start de motor weer en bedien het
dak opnieuw.
Indien de storing nog aanwezig is,
kan het dak met de hand gesloten
worden.
Raadpleeg in dat geval de nood-
procedures achter in dit boekje
(noodbediening dak).

Page 72 of 181

4TOEGANG TOT DE AUTO
63
Het tanken dient met afgezette
motor te geschieden.
 Open de brandstofvulklep
 Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
 Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Op een label aan de binnenzijde van
de vulklep staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.
 Vergrendel na het tanken de vul-
dop en sluit de vulklep.
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofni-
veau te laag is, gaat
op het instrumenten-
paneel dit verklikker-
lampje branden.
U kunt nog ongeveer 50 km met de
resterende hoeveelheid brandstof
rijden. Storing
Als bij aangezet contact de wijzer
van de brandstofniveaumeter in de
ruststand (onder de 0) blijft staan of
teruggaat naar deze stand, duidt dit
op een storing in de brandstofniveau-
meter.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.BRANDSTOF TANKEN

Page 73 of 181

5ZICHT
64
Verlichting vóór en achter
(ring A)
Draai de ring A in de gewenste
stand. Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Lichten uit
Parkeerlichten Dim-/grootlicht Mistlampen vóór (draai de
ring één stand naar voren).
De mistlampen vóór werken in com-
binatie met de parkeerlichten en het
dimlicht. Mistlampen vóór en
mistachterlicht (draai
de ring twee standen
naar voren).
Opmerking: draai de ring twee stan-
den naar achteren om achtereenvol-
gens het mistachterlicht en de mist-
lampen vóór te doven.
Mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring B)
Draai de ring B naar voren om de
mistlampen en het mistachterlicht in
te schakelen en naar achteren om ze
uit te schakelen. Het branden wordt
aangegeven door een verklikker-
lampje op het instrumentenpaneel.
Geluidssignaal vergeten
verlichting
Als het contact is afgezet, de func-
tie automatisch inschakelen van de
verlichting niet is geactiveerd en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zet-
ten zodra ze niet meer nodig zijn.
LICHTSCHAKELAAR
Bij het trekken van een aan-
hanger wordt het mistachter-
licht automatisch uitgescha-
keld.

Page 74 of 181

5ZICHT
65
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvol-
doende is en als de ruitenwissers
wissen. De verlichting wordt uitge-
schakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het
wissen is gestopt.
Opmerking: bij mist of sneeuwval
kan de lichtsensor voldoende licht
waarnemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingeschakeld. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie wordt tijdelijk uitgescha-
keld als de verlichting met de licht-
schakelaar wordt bediend.
Bij een storing in de lichtsensor

gaat de verlichting branden en wordt
het pictogram service weergegeven
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Follow me home (handmatig)
Als de functie
automatisch inscha-
kelen van de verlichting niet actief
is, blijven de parkeer- en dimlichten
gedurende de ingestelde tijdsduur
van de automatische follow me home
branden.
Bij auto's zonder de functie automa-
tisch inschakelen van de verlich-
ting blijven de parkeer- en dimlichten
als u de auto verlaat nog 30 secon-
den branden.
Richtingaanwijzers
Links: omlaag.
Rechts: omhoog.
Opmerking: indien u bij een wagen-
snelheid hoger dan 80 km/h vergeet
de richtingaanwijzers af te zetten,
wordt automatisch het knippergeluid
versterkt.
Follow me home (automatisch)
Als het contact is afgezet en de func-
tie automatisch inschakelen van
de verlichting actief is, blijven de
parkeer- en dimlichten gedurende
een geselecteerde tijdsduur branden
als u de auto verlaat: Inschakelen:

zet de motor af,
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Uitschakelen:
 geef nogmaals een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
multifunctionele display.
De tijdsduur kan eveneens worden
ingesteld (15, 30 of 60 s) via het con-
figuratiemenu van het multifunctio-
nele display.
Uitschakelen:
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto. De functie kan worden in-
of uitgeschakeld via het
configuratiemenu
van het
multifunctionele display.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie is actief als de lichtscha-
kelaar in de stand 0 staat.
Dek de lichtsensor, die aan
de regensensor is gekoppeld
en zich in het midden van de
voorruit, achter de binnen-
spiegel bevindt, niet af. Deze sensor
regelt de automatische verlichting.

Page 75 of 181

5ZICHT
65
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvol-
doende is en als de ruitenwissers
wissen. De verlichting wordt uitge-
schakeld als de lichtsterkte van de
omgeving weer voldoende is of het
wissen is gestopt.
Opmerking: bij mist of sneeuwval
kan de lichtsensor voldoende licht
waarnemen en zullen de lichten niet
automatisch worden ingeschakeld. Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie wordt tijdelijk uitgescha-
keld als de verlichting met de licht-
schakelaar wordt bediend.
Bij een storing in de lichtsensor

gaat de verlichting branden en wordt
het pictogram service weergegeven
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Follow me home (handmatig)
Als de functie
automatisch inscha-
kelen van de verlichting niet actief
is, blijven de parkeer- en dimlichten
gedurende de ingestelde tijdsduur
van de automatische follow me home
branden.
Bij auto's zonder de functie automa-
tisch inschakelen van de verlich-
ting blijven de parkeer- en dimlichten
als u de auto verlaat nog 30 secon-
den branden.
Richtingaanwijzers
Links: omlaag.
Rechts: omhoog.
Opmerking: indien u bij een wagen-
snelheid hoger dan 80 km/h vergeet
de richtingaanwijzers af te zetten,
wordt automatisch het knippergeluid
versterkt.
Follow me home (automatisch)
Als het contact is afgezet en de func-
tie automatisch inschakelen van
de verlichting actief is, blijven de
parkeer- en dimlichten gedurende
een geselecteerde tijdsduur branden
als u de auto verlaat: Inschakelen:

zet de motor af,
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Uitschakelen:
 geef nogmaals een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto.
Deze functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van het
multifunctionele display.
De tijdsduur kan eveneens worden
ingesteld (15, 30 of 60 s) via het con-
figuratiemenu van het multifunctio-
nele display.
Uitschakelen:
 geef een "lichtsignaal",
 verlaat en vergrendel de auto. De functie kan worden in-
of uitgeschakeld via het
configuratiemenu
van het
multifunctionele display.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
De functie is actief als de lichtscha-
kelaar in de stand 0 staat.
Dek de lichtsensor, die aan
de regensensor is gekoppeld
en zich in het midden van de
voorruit, achter de binnen-
spiegel bevindt, niet af. Deze sensor
regelt de automatische verlichting.

Page 76 of 181

5ZICHT
66
Afhankelijk van de belading van de
auto wordt bij auto's met halogeen-
lampen aanbevolen de koplampen te
verstellen.
0. 1 of 2 personen voorin.
-. 3 personen.
1. 4 personen.
-. Tusseninstelling.
2. 4 personen + maximaal
toegestane belading.
-. Tusseninstelling.
3. Bestuurder + maximaal
toegestane belading.
Stand 0: basisinstelling. Bij auto's met xenonlampen
stelt het
systeem bij stilstaande auto auto-
matisch de hoogte van de lichtbun-
del af, ongeacht de belading van de
auto. De bestuurder is dus verzekerd
van een optimale verlichting en kan
andere weggebruikers niet verblin-
den.
Als er een storing
optreedt, verschijnt het
pictogram service op het
instrumentenpaneel in com-
binatie met een geluidssig-
naal en een melding op het multi-
functionele display. Het systeem zet
de koplampen in de lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
Verlichting overdag*
Bij uitvoeringen met verlichting over-
dag wordt het dimlicht ingeschakeld
als de auto wordt gestart.
* Volgens land van bestemming. De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, mul-
tifunctioneel display, bedie-
ningspaneel airconditio-
ning, ...) gaat niet branden, behalve
wanneer de automatische stand van
de verlichting wordt ingeschakeld of
wanneer de verlichting handmatig
wordt ingeschakeld. Dit verklikkerlampje gaat
branden op het instrumen-
tenpaneel.
KOPLAMPEN HANDMATIG
VERSTELLEN
AUTOMATISCHE
KOPLAMPVERSTELLING

Page 77 of 181

5ZICHT
67
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Als de ruitenwisserschakelaar bin-
nen één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar het midden van
de voorruit.
Deze stand kan worden gebruikt voor
's winters parkeren en het vervangen
of het reinigen van de ruitenwisser-
bladen (Zie het hoofdstuk "Praktische
informatie - § Ruitenwisserblad ver-
vangen").
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruiten-
wissers na de werkzaamheden weer
in de ruststand te zetten.
Ruitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden,
worden tegelijk ook de koplamp-
sproeiers geactiveerd.
2
Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
I Interval.
0 Uit.
 Eén keer wissen (omlaag
duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid. 2 Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
I Interval.
0 Uit.
AUTO 
Automatisch wissen of één
keer wissen (omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snel-
heid van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
In de stand AUTO wordt de snelheid van
de wissers aangepast aan de hoeveel-
heid neerslag. Duw de schakelaar één
keer omlaag om de automatische wer-
king van de ruitenwissers in te schake-
len.
Duw de schakelaar nogmaals omlaag
om de ruitenwissers één keer te
laten
wissen.
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór met
intervalstand Ruitenwissers vóór met
automatische stand

Page 78 of 181

5ZICHT
68
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast. Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Uitschakelen
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het mul-
tifunctionele display.
De functie wordt uitgeschakeld als
de schakelaar in de stand I, 1 of 2
wordt gezet.
In het geval van een storing in de
werking van de automatische ruiten-
wissers werken de ruitenwissers in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. In deze stand gaat de plafon-
nier automatisch branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de contactsleutel uit het con- tactslot wordt verwijderd,
- als er een portier wordt geopend,
- als de auto wordt gelokaliseerd.
De plafonnier dooft geleidelijk:
- als de auto wordt vergrendeld,
- nadat het contact is aangezet,
- bij afgezet contact, 30 seconden nadat het laatste portier is geslo-
ten.
PLAFONNIERS
1. Plafonnier vóór
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is
geweest, moet de automa-
tische werking van de rui-
tenwissers opnieuw worden geac-
tiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.

Page 79 of 181

5ZICHT
68
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast. Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Uitschakelen
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het mul-
tifunctionele display.
De functie wordt uitgeschakeld als
de schakelaar in de stand I, 1 of 2
wordt gezet.
In het geval van een storing in de
werking van de automatische ruiten-
wissers werken de ruitenwissers in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. In deze stand gaat de plafon-
nier automatisch branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de contactsleutel uit het con- tactslot wordt verwijderd,
- als er een portier wordt geopend,
- als de auto wordt gelokaliseerd.
De plafonnier dooft geleidelijk:
- als de auto wordt vergrendeld,
- nadat het contact is aangezet,
- bij afgezet contact, 30 seconden nadat het laatste portier is geslo-
ten.
PLAFONNIERS
1. Plafonnier vóór
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is
geweest, moet de automa-
tische werking van de rui-
tenwissers opnieuw worden geac-
tiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.

Page 80 of 181

5ZICHT
68
Automatische ruitenwissers
In de stand AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast. Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automati-
sche ruitenwissers verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display.
Uitschakelen
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het mul-
tifunctionele display.
De functie wordt uitgeschakeld als
de schakelaar in de stand I, 1 of 2
wordt gezet.
In het geval van een storing in de
werking van de automatische ruiten-
wissers werken de ruitenwissers in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. In deze stand gaat de plafon-
nier automatisch branden:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de contactsleutel uit het con- tactslot wordt verwijderd,
- als er een portier wordt geopend,
- als de auto wordt gelokaliseerd.
De plafonnier dooft geleidelijk:
- als de auto wordt vergrendeld,
- nadat het contact is aangezet,
- bij afgezet contact, 30 seconden nadat het laatste portier is geslo-
ten.
PLAFONNIERS
1. Plafonnier vóór
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is
geweest, moet de automa-
tische werking van de rui-
tenwissers opnieuw worden geac-
tiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 190 next >