Peugeot 307 SW 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 189

6INDELINGEN
88
Voorbeelden rangschikking netten:
Bagagenet als "portefeuille"
Bagagenet in vorm van "L"Bagagenet als "hangmat" ter
hoogte van de achterklep
Bagagenet als "hangmat" ter
hoogte van het oprolmechanismeBagagenet voor hoge belading op
2e zitrij
Bagageafdekking opgeborgen ter
hoogte van de twee opbergnetten

Page 102 of 189

7VEILIGHEID
89
Druk de knop in, de richtingaanwij-
zers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Automatische ontsteking van
de alarmknipperlichten*
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk van
de remvertraging die optreedt, auto-
matisch in. De alarmknipperlichten
blijven knipperen totdat er opnieuw
gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
* Volgens land van bestemming.
ALARMKNIPPERLICHTEN
CLAXON

Page 103 of 189

7VEILIGHEID
90
Elk ventiel is voorzien van een sen-
sor, die tijdens het rijden de ban-
denspanning controleert en een
waarschuwingssignaal uitzendt als
de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).Het pictogram service ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifuncti-
onele display die aangeeft
welke band(en) het betreft.
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning. Dit dient te worden uit-
gevoerd bij koude banden. Lekke band
Het pictogram
STOP verschijnt op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display die aan-
geeft welke band(en) het betreft.
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Het pictogram service ver-
schijnt op het instrumenten-
paneel in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display die aangeeft van welk(e)
wiel(en) de bandenspanning niet
meer gecontroleerd wordt of duidt op
een storing in het systeem.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om de defecte sensor(en) te
vervangen. Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uit-
gerust en het vervangen
van een band moeten wor-
den uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt.
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door uw
auto wordt gedetecteerd (voorbeeld:
montage van winterbanden), dient
het systeem door een PEUGEOT-
servicepunt opnieuw geïnitialiseerd
te worden.
Het detectiesysteem te lage ban-
denspanning is niet meer dan een
hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de
waakzaamheid en verantwoordelijk-
heid van de bestuurder niet door het
systeem kunnen worden vervangen.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de sticker op de
middenstijl in de opening van het be-
stuurdersportier) nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De bandenspan-
ning heeft een belangrijke invloed op
het weggedrag van de auto en de
slijtage van de banden, vooral onder
zware rijomstandigheden (zware la-
ding, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het detectiesysteem te lage banden-
spanning kan tijdelijk worden ver-
stoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
Te lage bandenspanning
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Opmerkingen:
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op de
auto aanwezig is (bij reparatie) of als
er één of meerdere wielen zonder
sensor op de auto worden gemon-
teerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING

Page 104 of 189

7VEILIGHEID
91
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersys-
teem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld
als de snelheid waarmee het rem-
pedaal wordt ingedrukt groot is en
zorgt ervoor dat de benodigde be-
dieningskracht minder wordt en dat
de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multi-
functionele display, duidt dit
op een storing in het ABS systeem,
waardoor u tijdens het remmen de
controle over uw auto zou kunnen
verliezen. Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met de verklikkerlampjes
verplicht stoppen
STOP en
ABS , een geluidssignaal
en een melding op het mul-
tifunctionele display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdruk-
regelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over
uw auto kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen een
PEUGEOT-servicepunt.
De normale werking van het anti-
blokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in
en laat het niet los.

Page 105 of 189

7VEILIGHEID
92
ANTISPIN REGELING (ASR) EN
ELEKTRONISCH STABILITEITS
PROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvul-
ling op.
Het ASR-systeem past de aandrijf-
kracht aan om het doorspinnen van
de wielen te voorkomen via de rem-
men van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accele-
reren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor
als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste
richting. In extreme situaties kan het
systeem de auto echter niet altijd on-
der controle houden.In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.

Druk op de schakelaar "ESP
OFF" , die zich in het midden van
het dashboard bevindt. Controle van werking
De systemen ASR en ESP
zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuur-
der mag zich echter nooit
laten verleiden tot het nemen van
meer risico’s of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsys-
teem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
een PEUGEOT-servicepunt.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Het verklikkerlampje van
de schakelaar en het pic-
to-gram gaan branden: de
systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
 Automatisch als het contact wordt
afgezet.
 Automatisch vanaf 50 km/h.
 Handmatig door nogmaals op de
schakelaar te drukken. Bij een storing in de syste-
men zal het verklikkerlamp-
je van de schakelaar gaan
knipperen en het pictogram
verschijnen in combinatie
met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om de systemen te laten con-
troleren.
Als het ASR- of ESP-sys-
teem is ingeschakeld, knip-
pert het desbetreffende
pictogram. Uitschakelen

Page 106 of 189

7VEILIGHEID
93
Hoogteverstelling
veiligheidsgordels voorstoelen:
 Knijp de knop 1 in en schuif het bo-
venste bevestigingspunt omlaag.
 Schuif de knop 1 omhoog om het
bovenste bevestigingspunt om-
hoog te schuiven.
Veiligheidsgordels omdoen:
 Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
 Trek aan de gordel om de ver-
grendeling van de gesp te contro-
leren. Veiligheidsgordels losmaken:
Dit lampje gaat bij het aanzetten van
het contact branden als de bestuur-
der en/of de passagier voor de veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Leid de gordel voor kinderen of
kleine personen door de gordel-
geleider 2.
 Leid de gordel voor andere perso-
nen over de gordelgeleider heen.
Deze gordelgeleider voorkomt bij de
eerstgenoemde categorie personen
dat de gordel letsel aan de hals kan
veroorzaken.
VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels voor en
buitenste veiligheidsgordels
2 e

zitrij
De voorstoelen zijn voorzien van vei-
ligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbe-
grenzers, terwijl de achterzitplaatsen
voorzien zijn van gordels met uitslui-
tend gordelkrachtbegrenzers.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
niet vastgemaakt

Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting en verwijder de gesp
uit de gordelsluiting. Bij draaiende motor en gesloten por-
tieren gaat het lampje na 30 secon-
den automatisch uit.
Als de veiligheidsgordel niet is vast-
gemaakt:
- blijft het lampje branden bij een wagensnel-
heid lager dan 20 km/h,
- knippert het lampje bij een snelheid hoger dan 20 km/h gedurende 2 minuten in combinatie
met een steeds sterker wordend geluidssig-
naal. Als deze twee minuten zijn verlopen,
blijft het verklikkerlampje branden zolang de
bestuurder en/of de passagier voor de veilig-
heidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Plaatsen van de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen op de 2e zitrij:

Page 107 of 189

7VEILIGHEID
94
- Sticker links: Gebruik de gordelge-leider bij een opstelling met 3 stoe-
len op de 2
e zitrij alleen voor kleine
personen.
- Sticker rechts: Gebruik bij een op- stelling waarbij de 2 buitenste stoe-
len in het midden zijn geplaatst
geen gordelgeleider.
Veiligheidsgordels met
pyrotechnische gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers
Dankzij de toepassing van veilig-
heidsgordels met gordelspanners
en gordelkrachtbegrenzers is de
veiligheid van de inzittenden bij fron-
tale aanrijdingen nog verder verbe-
terd. De gordelspanners dienen om,
afhankelijk van de kracht van de aan-
rijding, de veiligheidsgordels stevig
tegen de lichamen van de inzitten-
den te trekken.
De veiligheidsgordels met gordel-
spanners werken alleen als het
contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt
de kracht waarmee de gordel tegen
het lichaam van de inzittende getrok-
ken wordt. De middelste zitplaats van de 2
e
zitrij is
voorzien van een in het midden van de
hemelbekleding geïntegreerde drie-
puntsgordel met een oprolautomaat.
Steek de gesp A en vervolgens de
gesp B van binnen naar buiten door
de riemgeleider van de stoel.
Bevestig de gesp A in de desbetref-
fende gordelsluiting (rechts) en ver-
volgens de gesp B in de desbetref-
fende gordelsluiting (links).
Voer dit in omgekeerde volgorde uit
om de gordel op te rollen en plaats
de gesp B vervolgens op de mag-
neet van het bevestigingspunt op het
achterste gedeelte van het dak. De zitplaatsen op de 3e
zitrij zijn
voorzien van twee driepuntsgordels
met oprolautomaat.
Steek om de gordel om te doen de
gesp C en vervolgens de gesp D in
de desbetreffende gordelsluitingen.
Voer dit in omgekeerde volgorde uit
om de gordel op te rolllen en plaats
de gesp D in de daarvoor bedoelde
ruimte E.
Middelste veiligheidsgordel
2e zitrijVeiligheidsgordels 3 e

zitrij

Page 108 of 189

7VEILIGHEID
95
Zorg ervoor dat alle inzitten-
den tijdens het rijden hun vei-
ligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden gedra-
gen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende bewe- ging naar voren worden getrokken,
om te voorkomen dat de gordel ge-
draaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoor-
schriften moeten werkzaamheden en
controles aan de veiligheidsgordels wor-
den uitgevoerd door een PEUGEOT-
servicepunt, die tevens voor de garantie
zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig op beschadigingen
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij een
PEUGEOT-servicepunt.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
* Volgens uitvoering.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen*, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door wor-
den geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een aanrij-
ding of een noodstop. U kunt de blok-
keerinrichting deblokkeren door kort
aan de riem te trekken en deze weer
los te laten. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider* wan- neer een kinderzitje is geïnstal-
leerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden,
- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door een PEUGEOT-servicepunt.

Page 109 of 189

7VEILIGHEID
96
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de wer-
king van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensors re-
gistreren een plotselinge vertraging
van de auto: als de drempelwaarde
voor het in werking treden wordt
overschreden, worden de airbags
onmiddellijk opgeblazen en bescher-
men ze de inzittenden van de auto.
Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas zodat noch het zicht, noch het
eventueel verlaten van de auto door
de inzittenden wordt belemmerd.
De airbags treden niet in werking bij
lichte aanrijdingen waarbij de vei-
ligheidsgordels zorgen voor een af-
doende bescherming; de kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel en de snelheid van de
auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
Opmerking: Het uit de airbags ont-
snappende gas kan enigszins irriteren. Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor de
passagier in het dashboard aange-
bracht. Ze worden tegelijkertijd ge-
activeerd, behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszij-
de altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.

Zet het contact uit , steek de
sleutel in de schakelaar voor uit-
schakelen van de airbag aan
passagierszijde 1, draai deze in
de stand "OFF" en verwijder de
sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Als dit pictogram verschijnt
op het instrumentenpaneel
in combinatie met een ge-
luidssignaal en een mel-
ding
op het multifunctionele
display, laat het systeem dan contro-
leren door een PEUGEOT-service-
punt.
Storing airbag voor
* Volgens land van bestemming.
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde*AIRBAGS VOOR

Page 110 of 189

7VEILIGHEID
97
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventu-
ele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schake-
len en zo de veiligheid van uw pas-
sagier te garanderen.ZIJ-AIRBAGS*
EN WINDOW-AIRBAGS*
Als het verklikkerlampje uit- schakeling airbag aan passa-
gierszijde knippert, raadpleeg
dan een PEUGEOT-service-
punt.
Plaats geen kinderzitje met de rug in
de rijrichting als de twee pictogrammen
van de airbags worden weergegeven
op het instrumentenpaneel. Raad-
pleeg een PEUGEOT-servicepunt. Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat bran-
den op het instrumenten-
paneel, betekent dit dat de
airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld (stand
"OFF" ).
Het verklikkerlampje blijft branden
zolang de airbag aan passagierszij-
de is uitgeschakeld.
Als dit pictogram verschijnt
in combinatie met een ge-
luidssignaal en een mel-
ding op het multifunctione-
le display, raadpleeg dan
een PEUGEOT-servicepunt om het
systeem te laten controleren.
* Volgens land van bestemming.
Storing airbag
Controle uitschakeling
De zij-airbags zijn aan de zijde van
de portieren in de rugleuningen van
de voorstoelen aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht
in de stijlen en in de hemelbekleding.
Ze worden aan de zijde waar de aan-
rijding plaatsvindt opgeblazen.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 190 next >