Peugeot 307 SW 2007 Handleiding (in Dutch)

Page 111 of 197

95
HANDREM
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.
Als tijdens het rijden dit ver-klikkerlampje en het verklik-kerlampje STOP branden in combinatie met een ge-luidssignaal en een meldingop het multifunctionele display, geeft dit aan dat de handrem nog(iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wie-len richting trottoir en trek de handrem aan.
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop in en duw de handrem geheel om-laag.
Bij de automatische transmissie met vier of zes versnellingen kunt u kiezen uit automatische bediening, aangevuld met de programma’s sport en sneeuw, of handmatig schakelen.
Park (parkeerstand): om de auto stil te zetten en te starten, met of zon-der gebruik van de handrem.
Reverse (achteruitversnelling): om achteruit te rijden (schakel deze stand alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait).
Neutral (neutraalstand): om de motor te starten en de auto te parkeren, met gebruik van de handrem.
Opmerking: Laat, als bij het wegrij-den per ongeluk de selectiehendel in de stand N staat, het motortoerental terugvallen tot stationair voordat de stand D wordt geselecteerd om ver-volgens weer gas te geven.
Drive (rijstand): om automatisch te schakelen tijdens het rijden.
Manual (sequentiële stand): om zelf de versnellingen te selecteren.
S: programma sport.
: programma sneeuw.
Schakelpatroon
 Kies de gewenste stand door de selectiehendel in het schakelpa-troon te verplaatsen.
De gekozen stand wordt met een pictogram in het display van in-strumentenpaneel aangegeven.
Starten van de motor
 Trek de handrem aan en selec-teer de stand P of Nofof van de selec-tiehendel,
 Draai de sleutel in het contact in de stand Starten.
Als deze procedure niet wordt gevolgd, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een melding op het multifunctionele display.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE
MET "TIPTRONIC-SYSTEM
PORSCHE"

Page 112 of 197

96
Wegrijden
Starten in de stand P en wegrijden:
trap altijd het rempedaal in,
 zet de handrem los,
 selecteer de stand R, D of M en laat langzaam het rempedaal los; de auto begint meteen te rijden.
U kunt ook starten vanuit de stand N.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R, D of M is ge-selecteerd, zet de auto zich al in beweging, zelfs als het gaspe-daal niet wordt ingetrapt.
Laat daarom geen kinderen al-leen in de auto achter als de motor draait.
Als de selectiehendel niet in de stand P staat, klinkt bij het openen van het bestuurdersportier of 45 seconden nadat het contact is afgezet een geluidssignaal in combitie met een melding. Zet de selectiehendel in de stand P. Het geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Trek de handrem aan en se-lecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.
Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een andere stand om af te remmen op een glad wegdek.
Programma’s Sport en Sneeuw
Naast het auto-adaptieve program-ma heeft u de beschikking over twee specifieke programma’s.
De gekozen stand wordt in het instru-mentenpaneel aangegeven.
Automatische bediening
Automatisch schakelen in de vier of zes versnellingen:
 Selecteer de stand D in het scha-kelpatroon.
De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling af-hankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.
De transmissie werkt dan automa-tisch, zonder dat u zelf hoeft te scha-kelen.
Voor een maximale acceleratie zon-der de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal vol-ledig worden ingedrukt (kick down). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maxi-mum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmis-sie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren scha-kelt de transmissie niet naar een ho-gere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.
Programma Sport
 Druk op de toets S als de motor is gestart.
De versnellingsbak maakt automa-tisch een dynamische rijstijl mogelijk.
Programma Sneeuw
Dit programma zorgt ervoor dat u ge-makkelijker kunt rijden op een onder-grond met weinig grip.
 Druk op de toets  als de motor is gestart.
De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.
Opmerking: U kunt op elk moment terugkeren naar het auto-adaptatieve programma.
 Druk nogmaals op de toets S of om het huidige programma uit te schakelen.

Page 113 of 197

97
Handmatige bediening
Handmatig schakelen in de vier of zes versnellingen:
 Selecteer de stand M in het scha-kelpatroon.
 Duw de selectiehendel naar het symbool + om op te schakelen.
 Trek de selectiehendel naar het symbool - om terug te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D(rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbe-diende stand) worden geschakeld.
Onjuiste waarde bij handmatige bediening
Opmerkingen
Het schakelen naar een andere stand kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de mo-tor dit toestaan, anders wordt er tijde-lijk overgegaan op de automatische bediening.
Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en ver-volgens wordt de werkelijk ingescha-kelde versnelling weergegeven.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de automatische transmissie automatisch de stand M1.
De programma’s S (sport) en (sneeuw) kunnen niet worden inge-schakeld in de handbediende stand.
Storing
Een storing wordt aange-geven door dit pictogram, een geluidssignaal en een melding op het multifunctio-nele display.
In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma (blokkering in de 3eeen noodprogramma (blokkering in een noodprogramma (blokkering in versnelling). U kunt dan een hevige schok waarnemen bij het se-lecteren van R vanuit de stand P, of R vanuit de stand N, (zonder gevaar voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100 km/h (af-hankelijk van de geldende snelheids-limiet).
Raadpleeg zo snel mogelijk een PEUGEOT-servicepunt.
Als de accu geen stroom levert en de selectiehendel in de stand P staat, is het on-mogelijk om naar een andere stand te schakelen.
Forceer in geen geval de selectie-hendel; hierdoor kan de automati-sche transmissie beschadigd raken.
Verschijnt als een versnel-ling niet goed is ingescha-keld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

Page 114 of 197

98
Deze snelheidsbegrenzer is van de nieuwste generatie, waarbij de ingestel-de snelheid wordt weergegeven op een display op het instrumentenpaneel.
Met dit systeem kan de bestuurder een maximumsnelheid instellen, zo-dat deze niet wordt overschreden. Als de maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.
De begrenzer werkt met een inge-stelde snelheid vanaf 30 km/h en blijft ook bij bediening van het rem- of koppelingspedaal geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend:
- bij stilstaande auto, met draai-ende motor,of
- tijdens het rijden.
Druk, als de snelheidsbegrenzer is geactiveerd, op deze knop om de kilometerteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-maals op de knop te drukken, keert het display terug naar de weergave van de snelheidsbegrenzer.
Instellen van een snelheid
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
Als de toets 2 of 3 of of kort wordt inge-drukt, wordt de ingestelde snelheid met 1 km/h verlaagd of verhoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-de snelheid met 5 km/h te verlagen of verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de inge-stelde snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen of verhogen.
Selecteren van de functie
 Draai de knop 1 in de stand LIMIT. De begrenzer is dan nog niet ac-tief. Het display geeft het volgende weer.
Inschakelen/uitschakelenvan de begrenzer
Druk op de toets 4 om de begrenzer 44in te schakelen. Druk nogmaals op de toets om de begrenzer uit te schakelen.
Als de begrenzer is ingeschakeld, ver-schijnt op het display (bijv. bij 110 km/h):
* Volgens land van bestemming.
Weergave op het instrumentenpaneelSNELHEIDSBEGRENZER*

Page 115 of 197

99
Opmerking: ook als de begrenzer (bijv. bij een steile afdaling) niet kan voorkomen dat de ingestelde snel-heid wordt overschreden, knippert deze snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen het gaspedaal los om de wagensnelheid te verlagen tot een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
 Draai de knop 1 in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen. De laatst inge-stelde snelheid blijft in het geheu-gen opgeslagen.
Storing
In het geval van een storing van de snelheidsbegrenzer wordt de inge-stelde snelheid gewist en knipperen de streepjes gedurende enkele se-conden:
Raadpleeg een PEUGEOT-service-punt om het systeem te laten contro-leren.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gas-pedaal, kan de snelheidsbe-grenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschre-den.
Bij het gebruik van de snelheidsbegren-zer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-dacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Overschrijden van de ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid kan indien nodig op de volgende wijze tijdelijk worden overschreden.
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en knippert de ingestelde snelheid op het display (bijv. bij 110 km/h):

Page 116 of 197

100
Deze snelheidsregelaar van de nieu-we generatie is gekoppeld aan de snelheidsbegrenzer. De ingestelde snelheid wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven ongeveer 40 km/h vanaf de 4e versnelling bij auto’s met handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto’s met automatische trans-missie moet de selectiehendel in de stand D staan of moet in de sequen-tiële stand minimaal de tweede ver-snelling zijn ingeschakeld.
Druk, als de snelheidsregelaar is geactiveerd, op deze knop om de kilometerteller/dagteller weer te ge-ven.
Na enkele seconden, of door nog-maals op de knop te drukken, keert het display terug naar de weergave van de snelheidsregelaar.
Eerste keer activeren/instellen van een snelheid
Druk op de toets 2 of 3 zodra de ge-wenste snelheid is bereikt. De snel-heid is nu in het geheugen opgeslagen en op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop 1 in de stand CRUISE. De snelheidsregelaar is nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld. Op het display verschijnt:
Opmerking: het is mogelijk even gas te geven zonder dat de snelheidsre-gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-stelde snelheid zal dan knipperen. Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij110 km/h):
* Volgens land van bestemming
SNELHEIDSREGELAAR*Weergave op het instrumentenpaneel

Page 117 of 197

101
Ingestelde snelheid annuleren
 Als bij stilstaande auto het contact wordt afgezet, wordt de ingestel-de snelheid gewist.
Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snel-heid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk ver-keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-heidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschre-den.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-laar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Snelheidsregelaar opnieuw activeren
Druk, na het onderbreken van de snelheidsregelaar, op de toets 4. De auto neemt de laatst ingestelde snel-heid weer aan. Op het display ver-schijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
 Druk op de toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 1 km/h verhoogd.
Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 5 km/h verhoogd.
Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid in stappen van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 Geef gas tot de gewenste snel-heid is bereikt,
 Druk op de toets 2 of 3.
Uitschakelen van de functie
 Draai de knop 1 in de stand 0 om het systeem uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streep-jes gedurende enkele seconden:
Ingestelde snelheid verlagen:
 Druk op de toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 1 km/h verlaagd. Als de toets lang wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 5 km/h verlaagd.Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid in stappen van 5 km/h verlaagd.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-punt om het systeem te laten contro-leren.

Page 118 of 197

102
De ingestelde snelheid van deze snelheidsregelaar wordt weergege-ven op het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven ongeveer 40 km/h vanaf de 4e versnelling bij auto’s met handgeschakelde versnellingsbak.
Bij auto’s met automatische trans-missie moet de selectiehendel in de stand D staan, of minimaal de twee-de versnelling zijn ingeschakeld in de sequentiële stand.
Druk, als de snelheidsregelaar is ge-activeerd, op deze knop om de kilo-meterteller/dagteller weer te geven.
Na enkele seconden, of door nog-maals op de knop te drukken, keert het display terug naar de weergave van de snelheidsregelaar.
Eerste keer activeren/instellen van een snelheid
Druk op de toets 2 of 3 zodra de ge-wenste snelheid is bereikt. De snel-heid is nu in het geheugen opgeslagen en op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop 1 in de stand ON. De snelheidsregelaar is nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld. Op het display verschijnt:
Opmerking: het is mogelijk even gas te geven zonder dat de snelheidsre-gelaar wordt uitgeschakeld. De inge-stelde snelheid zal dan knipperen. Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Snelheidsregelaar onderbreken
Als u het rijden met de snelheidsre-gelaar wilt onderbreken:
 Druk op de toets 4 of trap op het rem- of koppelingspedaal.
Op het display verschijnt (bijv. bij 110 km/h):
* Volgens land van bestemming.
Weergave op het instrumentenpaneelSNELHEIDSREGELAAR*

Page 119 of 197

103
Snelheidsregelaar opnieuw activeren
Druk, na het onderbreken van de snelheidsregelaar, op de toets 4. De auto neemt de laatst ingestelde snel-heid weer aan. Op het display ver-schijnt (bijv. bij 110 km/h):
Ingestelde snelheid annuleren
 Als het contact wordt afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist.Ingestelde snelheid wijzigen
Voor het verhogen van de ingestelde snelheid zijn er twee mogelijkheden:
Zonder het gaspedaal te gebruiken:
 druk op toets 3.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 1 km/h ver-hoogd.
Druk lang op de toets om de ingestel-de snelheid met 5 km/h te verhogen.
Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid in stappen van 5 km/h verhoogd.
Met het gaspedaal:
 geef gas tot de gewenste snelheid is bereikt,
 druk op de toets 2 of 3.
Uitschakelen van de functie
 Zet de draaiknop 1 in de stand OFF om het systeem uit te scha-kelen.
Storing
In het geval van een storing van de snelheidsregelaar wordt de ingestel-de snelheid gewist en knipperen de streepjes gedurende enkele secon-den:
Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snel-heid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk ver-keer.Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-laar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt.- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.
Ingestelde snelheid verlagen:
 druk op toets 2.
Als de toets kort wordt ingedrukt, wordt de snelheid met 1 km/h verlaagd. Druk lang op de toets om de ingestel-de snelheid met 5 km/h te verlagen.Als de toets ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid in stappen van 5 km/h verlaagd.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-punt om het systeem te laten contro-leren.

Page 120 of 197

104
PARKEERHULP MET
GRAFISCHE WEERGAVE EN
GELUIDSSIGNALEN
Dit systeem bestaat uit vier ultrasoon-sensoren die zijn aangebracht in de achterbumper.
Het systeem waarschuwt de bestuur-der voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt. Het waarschuwt u echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamhe-den of gelijksoortige voorwerpen wor-den waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.
Opmerking: deze functie zal auto-matisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door PEUGEOT aan-bevolen trekhaak of fietsendrager).
Zorg ervoor dat de sensoren in de win-ter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs en sneeuw. Bij het inscha-kelen van de achteruitversnelling is een langere piep te horen om aan te geven dat de sensoren vervuild kunnen zijn.
De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door:
- geluidssignalen, die elkaar sneller opvolgen naarmate de auto dichter bij het obstakel komt,- een grafische weergave op het mul-tifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen.Afhankelijk van het type multifunctio-neel display worden de geluidssigna-len weergegeven door een zoemer of door de luidsprekers achter, die de geluidssignalen als volgt weergeven:
- een signaal uit de rechter luidspre-ker bij een obstakel aan de rechter-zijde,- een signaal uit de linker luidspreker bij een obstakel aan de linkerzijde,- een signaal uit de rechter en linker luid-spreker bij een obstakel in het midden.Als de auto minder dan ongeveer 30 cen-timeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" afhan-kelijk van het multifunctionele display.
 Het systeem wordt onderbroken als de achteruit wordt uitgeschakeld.
Als er een storing is opgetre-den, zal bij het inschakelen van de achteruitversnelling het pictogram service verschijnen in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-punt.
Activeren/Deactiveren
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld
Dit wordt aangegeven door een geluids-signaal en de weergave van de auto af-hankelijk van het multifunctionele display.
Het systeem kan worden ge-activeerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.
Deze instelling blijft opgeslagen na het afzetten van het contact.
Onderbreken van het systeem

Page:   < prev 1-10 ... 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 ... 200 next >