PEUGEOT 308 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Page 131 of 260
129
Rijden
6dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Als de werking wordt onderbroken omdat het stuurwiel langere tijd niet stevig genoeg
wordt vastgehouden, moet het systeem weer
worden ingeschakeld door opnieuw op de toets
ASSIST te drukken.
Automatisch onderbreken
Bij onderbreking van het systeem klinkt een
specifiek geluidssignaal.
–
Activering van het ESP-systeem.
–
Rijstrook onvoldoende gedetecteerd. In dit geval
kan de functie Active Lane Departure Warning
de controle overnemen totdat er weer aan de
werkingsvoorwaarden van het systeem wordt
voldaan.
Onderbreking door de bestuurder
– Overschrijden van de rijstrookmarkeringen.
– T e stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische stuurmanoeuvre.
–
Intrappen van het rempedaal (met een pauze
tot gevolg totdat de snelheidsregelaar weer wordt
ingeschakeld) of het gaspedaal (onderbreking
zolang het pedaal wordt ingetrapt).
–
Onderbreken van het
Adaptieve
snelheidsregelaar-systeem.
–
Uitschakelen van het
ASR-systeem.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren b\
ij de belangrijkste rijsituaties. De werkelijke volgorde van de weergave van deze
waarschuwingen kan afwijken.
Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs) Snelheidsregelaar gepauzeerd.
Drive Assist Plus uitgeschakeld.
ASSIST of OK
(groen) / (groen) Snelheidsregelaar actief.
Drive Assist Plus uitgeschakeld.
ASSIST
(groen) / (groen) Drive Assist Plus ingeschakeld.
Lane Positioning Assist werkt normaal (stuurwielcorrectie geactiveerd).
Page 132 of 260
130
Rijden
– Wanneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
– Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Bij het rijden op bochtige wegen.
– Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen
worden uitgeschakeld:
– Wanneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
– Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
– Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
– Bij rijden op een circuit.
– Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
Schakelaars op en rondom het stuurwiel Symbolen
Aanwijzingen
I I>
(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken door de bestuurder.
ASSIST of OK
(groen) / (grijs) Drive Assist Plus op stand-by.
Er is niet voldaan aan alle werkingsvoorwaarden voor de Lane Positioning\
Assist.
ASSIST of I I>
(grijs) / (grijs) Drive Assist Plus onderbroken.
Snelheidsregelaar en Lane Positioning Assist zijn onderbroken.
Meldingen Rijsituaties
" Houd uw handen op het stuurwiel"
(in blauw kader) Langere tijd rijden zonder het stuurwiel vast te houden of terwijl het s\
tuurwiel verkeerd
of onvoldoende stevig wordt vastgehouden.
" Houd het stuurwiel vast"
(in oranje kader) De Lane Positioning Assist wordt uitgeschakeld of spoedig uitgeschakeld.
" Houd het stuurwiel vast"
(in rood kader) Gelijktijdig uitschakelen van de snelheidsregelaar en de Lane Positionin\
g Assist.
Werkingslimieten
Het systeem kan een waarschuwing geven
wanneer de auto op een lange, rechte weg
rijdt met een effen wegdek, zelfs als de
bestuurder denkt dat hij het stuurwiel goed
vasthoudt. In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet of voert het onjuiste stuurcorrecties uit:
–
W anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt (bij Drive Assist 2.0).
–
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist). –
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
–
W
anneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
Page 133 of 260
131
Rijden
6– Wanneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
Bij het rijden op bochtige wegen.
–
Bij werkzaamheden aan de weg.
Kans op ongewenst activeren
Het systeem moet in de volgende gevallen worden uitgeschakeld:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Bij wegwerkzaamheden en bij tolpoorten.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Storing
Bij een storing gaat het waarschuwingslampje Service
branden en wordt dit (oranje) symbool op het
instrumentenpaneel weergegeven, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Halfautomatisch veranderen
van rijstrook
(met Drive Assist 2.0)
Raadpleeg de algemene adviezen over het gebruik van de rij- en
parkeerhulpsystemen voor meer informatie.
Het systeem assisteert de bestuurder bij het
wisselen van rijstrook.
Hiervoor wordt de camera boven aan de voorruit, de
radar aan de voorzijde en de vier hoekradars in de
bumpers gebruikt.
Het stuurwiel is voorzien van een hands-on-detectiesysteem om te voorkomen
dat de bestuurder de aandacht verliest.
Raadpleeg het betreffende gedeelte voor meer
informatie over het hands-on-detectiesysteem.
Het systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd waakzaam
moet blijven. De bestuurder blijft verantwoordelijk
voor het rijden en dient de omgeving in de gaten
te houden en de handen op het stuurwiel te
houden.
De bestuurder moet meteen actie ondernemen
als hij denkt dat de verkeerssituatie of het
wegoppervlak ingrijpen vereist, door het stuurwiel
te bewegen om de werking van het systeem
tijdelijk te onderbreken.
Elk gebruik van het rempedaal of het gaspedaal
waardoor de adaptieve snelheidsregelaar wordt
onderbroken, zorgt er ook voor dat het systeem
wordt uitgeschakeld.
Het systeem selecteren
Twee mogelijkheden:
– W anneer de auto al op een geschikte weg rijdt,
selecteert de bestuurder het systeem door het Drive
Assist 2.0-systeem in te schakelen.
–
Of, als de bestuurder Drive
Assist Plus al gebruikt,
suggereert de auto wanneer deze op een geschikte
weg rijdt om het systeem te selecteren door de toets
OK in te drukken.
Inschakelen / uitschakelen
Page 134 of 260
132
Rijden
instrumentenpaneel en een geluidssignaal) en wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld.
Geweigerd verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer u de richtingaanwijzer bedient of op 2-OK
drukt en er niet aan de noodzakelijke voorwaarden
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwinge\
n kan afwijken.
Display Aanwijzingen
(grijs) / (ononderbroken grijs)/(grijs) Systeem wacht op selectie.
(grijs) / (ononderbroken groen)/(groen) Verzoek om het systeem te selecteren.
(groen) / (ononderbroken groen)/(groen) Systeem geselecteerd.
► Schakel de richtingaanwijzer aan de zijde voor
het wisselen van rijstrook in, waarbij al dan niet het
punt van weerstand van de lichtschakelaar wordt
overschreden.
De bestuurder kan op elk moment de controle over
de auto weer overnemen:
–
Door de richtingaanwijzer uit te schakelen als de
auto de lijn nog niet heeft overschreden.
–
Door het stuurwiel stevig vast te houden.
–
Door de pedalen te gebruiken.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over
de richtingaanwijzers.
Werkingsvoorwaarden
– In aanmerking komende wegen: wegen met
gescheiden rijbanen die verboden zijn voor
voetgangers en fietsers.
–
De lijn die de rijstroken van elkaar scheidt, moet
duidelijk genoeg zijn om door het systeem te kunnen
worden herkend.
–
Het systeem is afhankelijk van de positie en
de snelheid van andere voertuigen om veilig van
rijstrook te kunnen wisselen.
–
Drive
Assist 2.0 ingeschakeld.
–
Lane Positioning
Assist ingeschakeld.
–
Rijsnelheid tussen 70 en 180 km/h.
Toegestaan verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer aan de benodigde voorwaarden is voldaan
en de richtingaanwijzer wordt gebruikt, wordt de melding "OK?" wordt op het instrumentenpaneel
weergegeven.
► Controleer de omgeving en druk op 2-OK om
naar een andere rijbaan te gaan.
De melding
"Blijf alert" wordt weergegeven als
herinnering dat de bestuurder verantwoordelijk voor
de manoeuvre is.
Het systeem zorgt er vervolgens voor dat de auto
van rijstrook wisselt.
Wanneer er van rijstrook is gewisseld, wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld en neemt de
Lane Positioning Assist het over.
Als de richtingaanwijzer voorbij het punt van
weerstand is gezet, moet de bestuurder deze
terugzetten.
De bestuurder moet het stuurwiel correct vasthouden.
Zodra het halfautomatisch van rijstrook wisselen
begint, leidt het systeem de auto met kleine
stuurbewegingen naar de beoogde rijstrook.
U kunt voelen dat het stuurwiel beweegt.
Het wisselen van rijstrook onderbreken
Het is mogelijk dat er tijdens het wisselen
van rijstrook niet meer aan de noodzakelijke
voorwaarden voor de werking van het systeem
wordt voldaan.
Als dit gebeurt voordat een van de wielen over de lijn
tussen twee rijstroken is gegaan, laat het systeem
de auto weer naar de oorspronkelijke rijstrook gaan
(bevestigd door een melding over de annulering
van manoeuvre op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal). Het systeem wordt dan automatisch
uitgeschakeld.
Als dit gebeurt wanneer het wisselen van rijstrook
is gestart, dan vraagt het systeem de bestuurder
om meteen weer de controle over de auto over
te nemen (bevestigd met een melding op het
Page 135 of 260
133
Rijden
6instrumentenpaneel en een geluidssignaal) en wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld.
Geweigerd verzoek om van
rijstrook te wisselen
Wanneer u de richtingaanwijzer bedient of op 2-OK
drukt en er niet aan de noodzakelijke voorwaarden wordt voldaan, dan worden de lijnen in oranje op het
instrumentenpaneel aangegeven.
Het systeem houdt de auto op de oorspronkelijke
rijstrook. Het systeem wordt uitgeschakeld en het
halfautomatisch wisselen van rijstrook wordt niet
uitgevoerd.
Meldingen en waarschuwingen
De werkelijke volgorde van de weergave van de meldingen of waarschuwinge\
n kan afwijken.
Display
Aanwijzingen
(grijs) / (ononderbroken grijs)/(grijs) Systeem wacht op selectie.
(grijs) / (ononderbroken groen)/(groen) Verzoek om het systeem te selecteren.
(groen) / (ononderbroken groen)/(groen) Systeem geselecteerd.
Page 136 of 260
134
Rijden
– Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
– Wanneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
– Bij het rijden in een scherpe bocht.
– Bij het rijden op bochtige wegen.
– Bij werkzaamheden aan de weg.
Het systeem mag in de volgende situaties
niet worden gebruikt:
– Wanneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
– Wanneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
– Ongewone omstandigheden, zoals bij
wegwerkzaamheden, in tolgebieden of op
noodrijbanen.
– Bij rijden op een circuit.
– Op een testbank.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder
het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
Display Aanwijzingen
(groen) / (onderbroken groen)/(groen) Bevestigingsverzoek voor het wisselen van rijstrook.
(groen) / (onderbroken groen)/(groen)Wisselen van rijstrook wordt uitgevoerd.
(groen) / (ononderbroken oranje)/(groen) Het wisselen van rijstrook wordt geweigerd als de richtingaanwijzer word\
t bediend of er op 2-OK
wordt gedrukt.
(oranje) “ Rijstrookwissel onderbroken: blijf in uw
rijstrook”
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
(blauw) "Rijstrookwissel geannuleerd"
Verder gebruik van de systemen: Lane Positioning
Assist en Adaptieve snelheidsregelaar.
of Onderbreking door de bestuurder.
(rood)
" Neem controle over de auto over"
Het systeem kan in de huidige rijsituatie niet worden
gebruikt.
Rem, accelereer of gebruik het stuurwiel, afhankelijk
van de omstandigheden.
Werkingslimieten
Het systeem mag alleen op rijbanen worden
gebruikt. In de volgende situaties werkt het systeem mogelijk
niet:
–
W
anneer de bestuurder dikke handschoenen
draagt.
–
Bij slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist).
–
Bij verblinding (verlichting van een tegenligger
,
laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw
en licht).
Page 137 of 260
135
Rijden
6– Wanneer het gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker is.
–
W
anneer rijstrookmarkeringen zijn beschadigd,
deels niet zichtbaar zijn door sneeuw of modder, of
bij meerdere rijstrookmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegdekovergangen).
–
Bij het rijden in een scherpe bocht.
–
Bij het rijden op bochtige wegen.
–
Bij werkzaamheden aan de weg.
Het systeem mag in de volgende situaties niet worden gebruikt:
–
W
anneer een wiel wordt vervangen, of
wanneer er werkzaamheden in de buurt van een
wiel worden uitgevoerd.
–
W
anneer de auto wordt gebruikt om
een aanhanger te trekken, of wanneer een
fietsendrager op een trekhaak is gemonteerd,
vooral wanneer de aanhanger niet op de
trekhaakaansluiting is aangesloten of de trekhaak
niet is goedgekeurd.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
Op wegen met weinig grip (risico op
aquaplaning, sneeuw, gladheid).
–
Ongewone omstandigheden, zoals bij
wegwerkzaamheden, in tolgebieden of op
noodrijbanen.
–
Bij rijden op een circuit.
–
Op een testbank.
Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet stevig genoeg vast houdt,
dan geeft het systeem een aantal
waarschuwingen die steeds dringender worden.
Als de bestuurder niet reageert, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden, in
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Active Safety Brake met Waarschuwing bij kans op
aanrijding en Intelligente
noodremassistentie
Raadpleeg voor meer informatie de
algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
– W aarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met de voorligger, een
voetganger of een fietser.
– Vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de ernst van de
aanrijding te beperken.
Bij een snelheid lager dan 30 km/h kan het
automatische noodremsysteem de auto tot
volledige stilstand vertragen.
Anders (bij uitvoeringen met alleen een camera)
kan de snelheid worden verlaagd tot maximaal
25 km/h.
Bij uitvoeringen met camera en radar kan
de snelheidsverlaging wordt uitgebreid naar
50
km/h, als beide sensoren de dreiging kunnen
waarnemen.
Het systeem houdt tevens rekening met motorfietsen.
Het kan ook bij dieren reageren. Dieren (vooral
dieren kleiner dan 0,5 m) en voorwerpen op de
weg worden niet altijd gedetecteerd.
Dit systeem heeft drie functies:
–
W
aarschuwing bij kans op aanrijding.
–
Intelligente noodremassistentie (iEBA).
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
Page 138 of 260
136
Rijden
Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
De drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
► In de app ADAS van het touchscreen
selecteert u Functies>Automatisch
remsysteem.
► Selecteer een van de 3 vooraf ingestelde
drempelwaarden: "Veraf", "Medium" of "Dichtbij".
De geselecteerde drempelwaarde wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamica van
de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto
en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen
rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld
werking op de pedalen en het stuurwiel) om de
waarschuwing op het juiste moment te geven.
De auto is voorzien van een multifunctionele
camera bovenaan de voorruit en, afhankelijk van de
uitvoering, een radar in de voorbumper.
Ondanks dit systeem moet de bestuurder altijd blijven opletten.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder
om de verkeersomstandigheden continu in de
gaten te houden, in overeenstemming met de
geldende rijvoorschriften.
Zodra het systeem een mogelijke aanrijding waarneemt, bereidt het systeem het
remcircuit voor. U kunt hierbij wat geluid horen en
de snelheid van de auto kan iets afnemen.
Uitschakelen / Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit kan worden ingesteld in de app ADAS van het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem wordt aangegeven door het branden van dit waarschuwingslampje in combinatie met een
melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
De auto rijdt voorwaarts zonder aanhanger.
Het remsysteem is in werking.
ASR-systeem ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle passagiers.
Stabiele snelheid op wegen met geen of weinig
bochten.
Dit waarschuwingslampje gaat op het
instrumentenpaneel branden zonder
aanvullende melding, om aan te geven dat het
automatische remsysteem niet beschikbaar is.
Dit is normaal en betekent dat er aan een
voorwaarde niet is voldaan en waarvoor u geen
contact hoeft op te nemen met een werkplaats.
In situaties met het contact aan waarbij automatisch
remmen een risico vormt, raden wij aan om het
systeem via de functie voor de parkeerhulp op het
touchscreen uit te schakelen, bijvoorbeeld:
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
In een autowasstraat.
–
Er wordt onderhoud uitgevoerd (zoals het
verwisselen van een band of werkzaamheden in de
motorruimte).
–
De auto is op een rollenbank in een werkplaats
geplaatst.
–
De auto wordt gesleept.
–
Na schade aan de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt in de volgende gevallen automatisch uitgeschakeld:
–
Er is een reservewiel met een te kleine
diameter gedetecteerd.
–
Er is een storing met de rempedaalschakelaar
of met het remlicht links of rechts gedetecteerd.
–
Er is een storing in de sensoren, of in het
elektronische of in het remsysteem gedetecteerd.
–
Er is een aanhanger gedetecteerd door de
trekhaak van de auto (met een stekker).
–
Er is een ernstige aanrijding (bijvoorbeeld
een aanrijding waarbij de airbag is geactiveerd)
gedetecteerd.
Wanneer de detectiewerking is afgenomen of tijdelijk niet beschikbaar is door factoren
in de omgeving, dan wordt er geen indicatie voor
de bestuurder aangegeven (omdat de bestuurder
niets hoeft te doen).
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden als de remlichten niet goed werken.
De bestuurder mag de auto niet te zwaar belasten (binnen de limieten van het
maximaal toegestane combinatiegewicht en
hoogtelimieten voor belasting voor de dakrails).
Page 139 of 260
137
Rijden
6Waarschuwing bij kans op
aanrijding
Deze functie waarschuwt de bestuurder bij een risico
van een aanrijding met de voorligger, of met een
voetganger of fietser.
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
De drempelwaarde voor activering bepaalt de
gevoeligheid waarmee de functie voor het risico van
een aanrijding waarschuwt.
► In de app ADAS van het touchscreen
selecteert u Functies>Automatisch
remsysteem.
►
Selecteer een van de 3 vooraf ingestelde
drempelwaarden:
"Veraf", "Medium" of "Dichtbij".
De geselecteerde drempelwaarde wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde
risico op een aanrijding en de door de
bestuurder geselecteerde activeringsdrempel
voor de waarschuwing, kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en op
het instrumentenpaneel worden weergegeven.
Het systeem houdt rekening met de dynamica van
de auto, het verschil in snelheid met uw eigen auto
en het voorwerp waar de auto tegenaan zou kunnen
rijden en de werking van de auto (bijvoorbeeld
werking op de pedalen en het stuurwiel) om de
waarschuwing op het juiste moment te geven.
(oranje) Niveau 1: waarschuwing door middel van
alleen visuele signalen die aangeeft dat de afstand
tot de voorligger zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven.
(rood) Niveau 2: waarschuwing door middel van
visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat
een aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
Niveau 3: er kan een klein beetje worden geremd,
waarmee het risico van de aanrijding wordt
bevestigd (optioneel).
Wanneer een voertuig te snel wordt genaderd, kan er meteen een waarschuwing
van niveau 2 worden gegeven.
Belangrijk: de waarschuwing van niveau
1 is afhankelijk van de geselecteerde
activeringsdrempel. Deze reageert alleen op
bewegende voertuigen. De functie wordt bij
lagere snelheden automatisch uitgeschakeld.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen voor aanrijdingen niet, te laat of op het verkeerde
moment worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de auto
behouden zodat u op elk moment kunt ingrijpen
om een aanrijding te voorkomen.
Als u "Veraf" op het touchscreen selecteert, dan waarschuwt het systeem eerder.
Hierdoor neemt de veiligheid toe, maar krijgt u
ook meer waarschuwingen, als de wettelijke
veiligheidsafstand niet wordt aangehouden.
U kunt de instellingen naar een van de andere
twee instellingen veranderen om minder
waarschuwingen te krijgen.
Intelligente
noodremassistentie (iEBA)
Deze functie zorgt ervoor dat de auto verder
vertraagt als de bestuurder niet hard genoeg remt
om een aanrijding te voorkomen.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Page 140 of 260
138
Rijden
De baan van een voetganger kruisen
Het systeem kan in werking treden wanneer u met
uw auto links of rechts wilt afslaan en het systeem
een overstekende voetganger detecteert als:
– De voetganger voor de auto langs loopt.
– De voetganger duidelijk door de sensoren kan
worden gedetecteerd.
– De omgeving door de sensoren kan worden
gedetecteerd (zoals helderheid en contrast /
achtergrond).
– De rijsnelheid tussen de 5 en 25 km/h ligt.
Storing
Dit waarschuwingslampje gaat op het
instrumentenpaneel branden, als de werking
van het automatische remsysteem is verminderd of
beperkt.
Dit is normaal; u hoeft hiervoor geen contact op te
nemen met een werkplaats.
Dit kan worden veroorzaakt door minder zicht
(bijvoorbeeld door regen, mist, sneeuw, verblinding
door een laaghangende zon) of omdat een van de
sensoren is afgedekt. Stop de auto in dat geval en
Deze functie wordt ook het automatische
noodremsysteem genoemd en grijpt na de
waarschuwing met geluidssignaal in als de
bestuurder het rempedaal niet snel genoeg intrapt.
Het systeem is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of een aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Bij een snelheid lager dan 30 km/h kan het
automatische noodremsysteem de auto tot
volledige stilstand vertragen.
Anders (bij uitvoeringen met alleen een camera)
kan de snelheid worden verlaagd tot maximaal
25 km/h.
Bij uitvoeringen met camera en radar kan
de snelheidsverlaging wordt uitgebreid naar
50
km/h, als beide sensoren de dreiging kunnen
waarnemen.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 80
km/h wanneer
er een voetganger of fietser wordt gedetecteerd.
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 80
km/h wanneer
er een stilstaand voertuig wordt gedetecteerd.
–
De rijsnelheid ligt tussen 10
km/h en 85 km/h
(uitvoeringen met uitsluitend een camera) of 140
km/h (uitvoeringen met camera en radar) wanneer
een rijdend voertuig wordt gedetecteerd.
Dit waarschuwingslampje knippert (gedurende ongeveer 10 seconden) zodra
de functie de remmen van de auto bedient.
Tijdens het knipperen is de functie niet beschikbaar.
Als het automatische noodremsysteem wordt
gebruikt bij een auto met automatische transmissie,
moet u het rempedaal ingedrukt houden, ook nadat
de auto helemaal tot stilstand is gekomen, om te
voorkomen dat de auto wegrolt.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto
door het automatische noodremsysteem tot stilstand
wordt gebracht.
De bestuurder kan het automatische noodremsysteem op elk gewenst moment
uitschakelen door een ferme stuurbeweging te
maken (ontwijkende manoeuvre) en/of het
gaspedaal stevig in te trappen.
Het rempedaal kan zwaar voelen en iets trillen als deze functie actief is.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden
geactiveerd.
Verschillende scenario's bij afslaan
De baan van een ander voertuig kruisen
Het systeem kan in werking treden als de auto bij
het afslaan een ander tegemoetkomend voertuig in
de naastgelegen rijstrook detecteert als:
–
De richtingaanwijzer aan de betreffende zijde is
ingeschakeld.
–
Uw auto op het punt staat de baan van het andere
voertuig te kruisen.
–
De rijsnelheid tussen de 5 en 20 km/h ligt.
–
Er een kans is op een aanrijding aan de zijde van
het andere voertuig.