Peugeot 308 SW BL 2008 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 260

i
i
i
126
VEILIGHEID
RICHTINGAANWIJZERS
Gebruik de richtingaanwijzers om een
verandering van rijrichting of rijstrook
aan te geven. Wanneer bij een snelheid van meer
dan 60 km/h de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog niet
zijn uitgeschakeld, wordt automa-
tisch het knippergeluid versterkt.

 Links: duw de hendel helemaal om-
laag.

 Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.
Schakel omwille van de veiligheid
de alarmknipperlichten in als u de
staart van een fi le nadert.

 Druk de knop A in, de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatische ontsteking van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de rem-
vertraging die optreedt, automatisch in.
De alarmknipperlichten blijven knipperen
totdat er opnieuw gas wordt gegeven.

 U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop A
in te drukken.
CLAXON

 Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wanneer
het echt nodig is, in de volgende
gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgan- gers,
- naderen van een onoverzichte- lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.

Page 122 of 260

!
i
i
i
127
VEILIGHEID
CONTROLESYSTEEM BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden. Alle reparaties aan een wiel dat
met dit systeem is uitgerust en
het vervangen van een band moe-
ten worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk .
Wanneer bij het verwisselen een
wiel is gemonteerd dat niet door
uw auto wordt gedetecteerd (voor-
beeld: montage van winterban-
den), dient het systeem door het
PEUGEOT-netwerk opnieuw geïni-
tialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de ban-
denspanning (zie de paragraaf
"Identifi catie") nog regelmatig wor-
den gecontroleerd. De banden-
spanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de
auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandig-
heden (zware lading, hoge rijsnel-
heden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan
te geven welke band(en) het betreft.

 Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje
STOP en/
of dit verklikkerlampje gaat/gaan
branden op het instrumentenpa-
neel in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding op het
multifunctionele display die aan-
geeft welke band(en) het betreft.

 Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

 Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer
dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waak-
zaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder
niet door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er
verschijnt een melding op het
multifunctionele display, in com-
binatie met een geluidssignaal, om aan
te geven van welk(e) wiel(en) de ban-
denspanning niet meer gecontroleerd
wordt of om aan te geven dat er een sto-
ring in het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
de defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergege-
ven als één van de wielen niet op
de auto aanwezig is (bij reparatie)
of als er één of meerdere wielen
zonder sensor op de auto worden
gemonteerd.
Het reservewiel is niet voorzien van
een sensor.

Page 123 of 260

!
i
!
128
VEILIGHEID
HULPSYSTEMEN BIJ HET REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar (REF),
- de noodremassistentie (AFU).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in scherpe bochten,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en laat
het niet los. Zorg er bij vervanging van de wie-
len (banden en velgen) voor dat er
wielen worden gemonteerd die aan
de voorschriften van de construc-
teur voldoen.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifunctionele display,
duidt dit op een storing in het antiblok-
keersysteem. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
het verklikkerlampje STOP en

ABS , een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display, duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar. Door
deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen ver-
liezen.

Stop op een veilige plaats. Noodremassistentie
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal. Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan
een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het rem-
men wordt vergroot.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk . Trap het rempedaal bij een nood-
stop zeer krachtig in en laat het pe-
daal niet los.

Page 124 of 260

!
VEILIGHEID
De systemen ASR en ESP zor-
gen voor meer veiligheid tijdens
het rijden. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of het te
hard rijden.
De goede werking van de syste-
men wordt verzekerd door de na-
leving van de voorschriften van
de constructeur op het gebied van
wielen (banden en velgen), onder-
delen van het remsysteem, elek-
tronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoe-
ren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk .
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-
netwerk .
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
 Druk op de knop "ESP OFF" , die
zich in het midden van het dash-
board bevindt.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het ver-
klikkerlampje van de knop bran-
den, zijn de systemen ASR en
ESP uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h.

 Druk nogmaals op de knop "ESP
OFF" om de systemen handmatig
weer in te schakelen. Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display, duidt
dit op een storing in deze systemen.
Laat de systemen controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
SYSTEMEN
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.
Antispinregeling (ASR) en
elektronisch stabiliteitsprogramma
(ESP)
De antispinregeling past de aan-
drijfkracht van de wielen aan om het
doorspinnen te voorkomen door de
aangedreven wielen en de motor af te
remmen.
Het elektronisch stabiliteitsprogram-
ma grijpt in via de remmen van één of
meerdere wielen en het motorkoppel
om de auto weer in de juiste koers te
brengen.
In dat geval gaat dit verklikker-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.

Page 125 of 260

130
VEILIGHEID Hoogteverstelling
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt
Omdoen

Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.
 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.
 Knijp de knop A in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.

 Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel of op het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag aan pas-
sagierszijde branden om aan te geven
dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn
gordel nog niet heeft vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende 2 minuten in combinatie met
een steeds sterker wordend geluids-
signaal. Na deze 2 minuten blijft het
verklikkerlampje branden zolang de
bestuurder en/of voorpassagier zijn vei-
ligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

 Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
VEILIGHEIDSGORDELS
Laat bij de 3-deurs uitvoering de steun,
in de hendel, zakken om de veiligheids-
gordel hierop te laten rusten. Deze
steun zorgt ervoor dat de veiligheids-
gordel binnen handbereik is wanneer u
deze weer moet omdoen.
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een gordelkrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en pas-
sagier in het geval van een frontale
aanrijding. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.

Page 126 of 260

i
131
VEILIGHEID

Pictogrammendisplay veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepunts veiligheidsgordel met op-
rolautomaat en gordelkrachtbegrenzer
(behalve de middelste zitplaats).
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, gaat dit verklik-
kerlampje branden op het instru-
mentenpaneel of verschijnt dit
pictogram op het pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/airbag aan passa-
gierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende twee minuten in combinatie
met een steeds sterker wordend ge-
luidssignaal. Na deze 2 minuten blijft
het verklikkerlampje branden zolang de
achterpassagiers hun gordels niet heb-
ben vastgemaakt.
Omdoen

 Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

 Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken. Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, worden
de pictogrammen
3 , 4 en 5 ongeveer
30 seconden rood weergegeven als de
desbetreffende gordel niet is vastge-
maakt.
Als bij draaiende motor het pictogram 3 ,

4 of 5 rood wordt weergegeven in com-
binatie met een geluidssignaal en een
melding op het multifunctionele display,
is de gordel van de desbetreffende ach-
terpassagier weer losgemaakt.
Losmaken

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

 Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
De stoelen van de 3 e zitrij (SW met
panoramadak) zijn niet voorzien
van een verklikkerlampje veilig-
heidsgordel losgemaakt/niet vast-
gemaakt.

1. Pictogram veiligheidsgordels voor
en/of achter losgemaakt/niet
vastgemaakt.

2. Pictogram veiligheidsgordel links
voor.

3. Pictogram veiligheidsgordel rechts
voor.

4. Pictogram veiligheidsgordel rechts
achter.

5. Pictogram veiligheidsgordel midden
achter.

6. Pictogram veiligheidsgordel links
achter.
Op het pictogrammendisplay van de
veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde gaat het verklikker-
lampje 1 of 2 rood branden als de veilig-
heidsgordel niet is vastgemaakt of weer
is losgemaakt.

Page 127 of 260

i
132
VEILIGHEID Middelste
veiligheidsgordel
2 e zitrij
Vastmaken Losmaken en opbergen

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting B en vervolgens op die
van gordelsluiting A .

 Houd de riem tijdens het oprollen vast
en breng de gesp B en vervolgens
de gesp A aan op de magneet van
het bevestigingspunt op het dak.
Veiligheidsgordels
3 e zitrij
Vastmaken

 Trek aan de riem en steek de gesp

C in de gordelsluiting aan de kant
van de bekleding van de zijwand
van de bagageruimte.

 Steek de gesp D in de gordelsluiting
aan de tegenovergestelde kant.

 Controleer of de gordelsluitingen
vergrendeld zijn door aan de riem te
trekken.

 Trek aan de riem en steek de gesp

A in de linker gordelsluiting.

 Steek de gesp B in de rechter gor-
delsluiting.

 Controleer of beide gordelsluitingen
zijn vergrendeld door aan de riem te
trekken.
De veiligheidsgordels van de zitplaatsen
van de 3 e zitrij zijn geïntegreerd in de
hemelbekleding op de hoek tussen de
desbetreffende achterstijl en het dak. Gebruik, als de twee buitenste
stoelen van de 2 e zitrij meer naar
binnen zijn geplaatst, altijd de vei-
ligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen.
Losmaken en opbergen

 Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting D en vervolgens op die
van de gordelsluiting C .

 Houd de riem tijdens het oprollen
vast en breng de gesp D en vervol-
gens de gesp C aan op de magneet
van het bevestigingspunt op de des-
betreffende achterstijl.
De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats van de 2 e zitrij is geïntegreerd
in de hemelbekleding linksachter.

Page 128 of 260

i
133
VEILIGHEID
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordels goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
kort aan de riem te trekken en deze
weer los te laten. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één persoon, minimaal zo groot als een
volwassene, worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende be- weging naar voren worden ge-
trokken, om te voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitge-
voerd door het PEUGEOT-netwerk ,
dat tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de voor-
schriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk , vooral als de
gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk .
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold. Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen,
afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding , vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk .

Page 129 of 260

i
!
134
VEILIGHEID
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor
een betere veiligheid van de inzittenden
(uitgezonderd de middelste passagier
achter) bij ernstige aanrijdingen. Ze vor-
men een aanvulling op de werking van
de veiligheidsgordels met gordelkracht-
begrenzers (behalve bij de middelste
passagier achter).
De elektronische schoksensoren re-
gistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de re-
gistratiezones voor een aanrijding wor-
den blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de mid-
delste passagier achter). Direct na
de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels zorgen in deze situaties voor
een afdoende bescherming. Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier gevoe-
lig voor zijn irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen. Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór
(A) ,
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de inzittende vóór en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
Registratiezones voor een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij

De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts een-
maal. Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de air-
bags niet meer.

Page 130 of 260

!
!
135
VEILIGHEID
Plaats geen kinderzitje op de voor-
stoel als minimaal één van beide
verklikkerlampjes van de airbags
permanent blijft branden.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk.
Storing Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat bran-
den in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
op het multifunctionele display, laat
het systeem dan controleren door het
PEUGEOT-netwerk . De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrij-
ding niet worden geactiveerd. Knie-airbag *
De knie-airbag beschermt bij een ern-
stige frontale aanrijding de knieën van
de bestuurder.
Deze airbag bevindt zich in het dash-
board, onder de stuurkolom.
Activering
De knie-airbag wordt gelijktijdig met de
airbags vóór opgeblazen.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet
dan de schakelaar
1 weer op "ON" om
de airbag opnieuw in te schakelen en
zo de veiligheid van uw passagier te ga-
randeren.
Als het contact is aangezet en de
airbag aan passagierszijde op-
nieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
verklikkerlampje op het display van
de verklikkerlampjes van de veiligheidsgor-
dels en de airbag aan passagierszijde ge-
durende ongeveer 1 minuut branden.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voor-
stoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje hetzij op het instru-
mentenpaneel, hetzij op het
display voor de verklikkerlampjes van
de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde, bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld. Als dit verklikkerlampje knippert,
raadpleeg dan het PEUGEOT-
netwerk . De kans bestaat dat
de airbag aan passagierszijde
bij een ernstige aanrijding niet
wordt geactiveerd.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:

 zet het contact af , steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde 1 ,

 draai deze in de stand "OFF" ,

 verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
* Volgens land van bestemming.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 260 next >