Peugeot 407 2004 Handleiding (in Dutch)

Page 61 of 173

56 -
17-05-2004
57
-
17-05-2004
Automatische ruitenwissers
In de stand
AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de hoe-
veelheid neerslag aangepast. Uitschakelen
De stand
AUTO wordt onderbroken
als de ruitenwissers handmatig wor-
den bediend met de schakelaar, waar-
bij het pictogram op het display van
het instrumentenpaneel met 5 klokken
verschijnt in combinatie met een mel-
ding op het multifunctionele display.
In het geval van een storing werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten con-
troleren.
WISSERBLADEN
VERVANGEN
De ruitenwissers in de
onderhoudsstand zetten
F Duw de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact met één beweging
omlaag om de ruitenwissers naar
het midden van de voorruit te be-
wegen (onderhoudsstand).
Vervangen van een wisserblad
F Til de ruitenwisserarm op, maak de
clip los en verwijder het wisserblad.
F Monteer het nieuwe wisserblad
en zet de ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruiten-
wissers in de ruststand te zetten.
Er verschijnt een pictogram
op het display van het in-
strumentenpaneel in com-
binatie met een melding op
het multifunctionele display.
Als de schakelaar in de stand
AUTO staat en het contact meer
dan 1 minuut afgezet is geweest,
moet de functie opnieuw worden
geactiveerd. Zet daarvoor de scha-
kelaar eerst in de stand 0 en vervol-
gens weer in de stand AUTO. Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat of
controleer of de schakelaar niet in
de stand voor automatisch wissen
staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Controle van werking
Inschakelen
Comfort

Page 62 of 173

58 -
17-05-2004
59
-
17-05-2004
VERLICHTING
Verlichting vóór en achter (ring A)
F
Draai de ring A in de gewenste
stand. Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en het be-
stuurdersportier wordt geopend, klinkt
een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
Schakel de verlichting uit.
Richtingaanwijzers
Lichten uit
Parkeerlichten Dim-/grootlicht
Overschakelen van
dim- naar grootlicht
F Trek de hendel volledig naar u toe. Mistlampen vóór/mistachterlicht
(ring B)
F

Draai de ring B naar voren om de mist-
lampen in te schakelen en naar achteren
om ze uit te schakelen. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven door
het pictogram in het instrumentenpaneel.
Mistlampen vóór (één stand
naar voren draaien). Links:
omlaag duwen.
Het pictogram op het
i n s t r u m e n t e n p a n e e l
gaat knipperen.
Rechts: omhoog duwen.
Het pictogram op het
instrumentenpaneel gaat
knipperen.
Opmerking: Wanneer bij een snelheid
van meer dan 60 km/h de richtingaan-
wijzers nog niet zijn uitgeschakeld,
wordt automatisch het knippergeluid
versterkt.
Deze branden in combinatie met par-
keerlicht, dimlicht of grootlicht. Mistachterlicht (twee standen
naar voren draaien).
Dit brandt alleen als de mistlampen
vóór al zijn ingeschakeld.
Comfort

Page 63 of 173

58 -
17-05-2004
59
-
17-05-2004
Automatisch inschakelen
van de verlichting
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor
voldoende licht waarnemen en zullen de lich-
ten niet automatisch worden ingeschakeld.
Inschakelen Handmatig inschakelen van
de follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Inschakelen:
F zet de motor af,
F g eef een "lichtsignaal",
F v erlaat en vergrendel de auto .
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt het pictogram in het dis-
play op het instrumentenpaneel
met 5 klokken.
Ga naar het menu "Persoon-
lijke instellingen - conigu-
ratie" van het multifunctionele
display om de functie in of uit
te schakelen.
Het inschakelen van de functie
"Automatisch inschakelen van
de verlichting" via het menu,
mag om veiligheidsredenen
alleen bij stilstaande auto
plaatsvinden. Ga om de functie "Automa-
tisch inschakelen van de
follow-me-home verlich-
ting" in of uit te schakelen
naar het menu
"Persoon-
lijke instellingen - coni-
guratie" van het multifunc-
tionele display.
De duur van de tijdschake-
ling kan worden ingesteld
vanuit het menu "Persoon-
lijke instellingen - conigura-
tie" van het multifunctionele
display.
Automatisch inschakelen van
de follow-me-home verlichting
Als u de auto verlaat als de functie
automatisch inschakelen van de
verlichting
is ingeschakeld, blijven
de parkeer- en dimlichten na het
afzetten van het contact nog enkele
seconden branden.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt het pictogram in het dis-
play op het instrumentenpaneel
met 5 klokken.
Het pictogram verschijnt eveneens als
de bestuurder de verlichting handma-
tig inschakelt (tijdelijke uitschakeling
van de functie).
Dek de zonne-/lichtsensor, die
zich in het midden van de voor-
ruit bevindt, niet af. Deze sensor
wordt gebruikt voor de regeling
van de airconditioning en het automa-
tisch inschakelen van de verlichting.
Bij een storing in de zonne-/
lichtsensor worden de parkeer- en
dimlichten ingeschakeld en gaat het
verklikkerlampje branden in combina-
tie met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Comfort

Page 64 of 173

58 -
17-05-2004
59
-
17-05-2004
Automatisch inschakelen
van de verlichting
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
Het dimlicht worden automatisch in-
geschakeld als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers onafgebroken wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Let op: Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor
voldoende licht waarnemen en zullen de lich-
ten niet automatisch worden ingeschakeld.
Inschakelen Handmatig inschakelen van
de follow-me-home verlichting
De parkeer- en dimlichten kunnen
gedurende enkele seconden blijven
branden als u de auto verlaat.
Inschakelen:
F zet de motor af,
F g eef een "lichtsignaal",
F v erlaat en vergrendel de auto .
Bij het inschakelen van de functie
verschijnt het pictogram in het dis-
play op het instrumentenpaneel
met 5 klokken.
Ga naar het menu "Persoon-
lijke instellingen - conigu-
ratie" van het multifunctionele
display om de functie in of uit
te schakelen.
Het inschakelen van de functie
"Automatisch inschakelen van
de verlichting" via het menu,
mag om veiligheidsredenen
alleen bij stilstaande auto
plaatsvinden. Ga om de functie "Automa-
tisch inschakelen van de
follow-me-home verlich-
ting" in of uit te schakelen
naar het menu
"Persoon-
lijke instellingen - coni-
guratie" van het multifunc-
tionele display.
De duur van de tijdschake-
ling kan worden ingesteld
vanuit het menu "Persoon-
lijke instellingen - conigura-
tie" van het multifunctionele
display.
Automatisch inschakelen van
de follow-me-home verlichting
Als u de auto verlaat als de functie
automatisch inschakelen van de
verlichting
is ingeschakeld, blijven
de parkeer- en dimlichten na het
afzetten van het contact nog enkele
seconden branden.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
verschijnt het pictogram in het dis-
play op het instrumentenpaneel
met 5 klokken.
Het pictogram verschijnt eveneens als
de bestuurder de verlichting handma-
tig inschakelt (tijdelijke uitschakeling
van de functie).
Dek de zonne-/lichtsensor, die
zich in het midden van de voor-
ruit bevindt, niet af. Deze sensor
wordt gebruikt voor de regeling
van de airconditioning en het automa-
tisch inschakelen van de verlichting.
Bij een storing in de zonne-/
lichtsensor worden de parkeer- en
dimlichten ingeschakeld en gaat het
verklikkerlampje branden in combina-
tie met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Comfort

Page 65 of 173

60 -
17-05-2004
61
-
17-05-2004
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk de knop in, de richtingaanwij-
zers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet.
KOPLAMPEN
HANDMATIG VERSTELLEN
Afhankelijk van de belading van de
auto wordt bij auto's met halogeen-
lampen aanbevolen de koplampen te
verstellen.
0
1 of 2 personen voorin.
- 3 personen.
1 5 personen.
2 5 personen + maximaal
toegestane belading.
3 Bestuurder + maximaal
toegestane belading.
Stand 0: basisinstelling.
AUTOMATISCHE
KOPLAMPVERSTELLING
Bij auto's met Xenon-lampen stelt het
systeem automatisch de hoogte van
de lichtbundel af, ongeacht de bela-
ding en de snelheid van de auto. De
bestuurder is dus verzekerd van een
optimale verlichting en kan andere
weggebruikers niet verblinden.
Automatische ontsteking
van de alarmknipperlichten*
Bij een noodstop schakelen de alarm-
knipperlichten, afhankelijk van de
remvertraging die optreedt, automa-
tisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt
gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop in te
drukken.
* Volgens land van bestemming. Als er een storing optreedt,
verschijnt een pictogram in
het display van het instru-
mentenpaneel met 5 klokken
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het multifuncti-
onele display. Het systeem zet de
koplampen in de lage stand.
Raak de Xenon-lampen niet aan. Raad-
pleeg een PEUGEOT-servicepunt.
Comfort

Page 66 of 173

60 -
17-05-2004
61
-
17-05-2004
DIMMER
DASHBOARDVERLICHTING
Druk, tijdens het branden van de
verlichting, op de knop om de sterkte
van de dashboardverlichting te veran-
deren. Als de verlichting de zwakste
(of felste) stand heeft bereikt, laat dan
de knop los en druk deze vervolgens
opnieuw in om de verlichting weer fel-
ler (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
PLAFONNIERS
1 - Plafonnier vóór
2 - Kaartleeslampjes vóór
Zet het contact aan of start de auto
en bedien de desbetreffende scha-
kelaar. 3 - Plafonnier achter
4 - Kaartleeslampjes achter
Zet het contact aan of start de auto en
bedien de desbetreffende schakelaar.
De plafonniers vóór en achter gaan
branden als de sleutel uit het contact
wordt gehaald, bij het ontgrendelen
van de auto of zodra er een portier
wordt geopend.
Ze gaan langzaam uit als het contact
wordt aangezet of bij het vergrendelen
van de auto.
F

Door op de knop 1 te drukken gaan de
plafonniers vóór en achter branden.
De plafonniers kunnen worden uit-
geschakeld door, bij een geopend
portier, de schakelaar 1 ingedrukt te
houden. De kaartleeslampjes kun-
nen dan gewoon worden bediend.
F Druk, bij een geopend portier, op
de schakelaar om de verlichting
opnieuw in te schakelen.
Comfort

Page 67 of 173

62 -
17-05-2004
63
-
17-05-2004
LAMPEN VERVANGEN
Raak de lampen uitsluitend met een
droge doek aan.
Koplampen
Verwijder in de motorruimte de kap
die bevestigd is met één of twee
vleugelbouten, een plastic plug en
twee bouten die een kwart omwente-
ling gedraaid moeten worden.
1 - Dimlicht:
H1-55 W
of D2S-35 W xenonlampen.
LET OP:
ELEKTROCUTIE GEVAAR
Het vervangen van een xenonlamp
moet worden uitgevoerd door een
PEUGEOT-servicepunt. 2 - Grootlicht:
H7-55 W.
F Verwijder de beschermkap van de
defecte lamp.
F Neem de stekker los.
F Druk op het uiteinde van de borg-
lippen om de lamp los te maken.
Vervang de lamp.
F Let bij het monteren op de goede
stand van de nokjes en controleer
of de borglippen goed vastzitten.
F Sluit de stekker weer aan.
F Plaats de beschermkap weer.
3 - Parkeerlicht: W 5 W.
F Verwijder de beschermkap, neem
de stekker los, verwijder de lamp
en vervang deze.
F Breng de stekker aan.
F Sluit de stekker aan.
F Plaats de beschermkap. 4 - Richtingaanwijzers:
PY 21 W (amberkleurig).
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling en verwijder deze.
F Vervang de lamp.
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers en zijknipperlichten) moe-
ten worden vervangen door lampen
met dezelfde kleur en eigenschappen.
5 - Mistlampen vóór: H11-55 W.
Draai de wielen met het stuurwiel
volledig weg van de zijde van de te
vervangen mistlamp.
De mistlampen zijn te bereiken via
de spatschermen vóór.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt.
De koplampunits zijn uitgerust met
glazen van polycarbonaat voorzien
van een beschermlaag. Gebruik voor
het schoonmaken van de lampen
nooit een droge doek of een schuur-,
schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik uitsluitend de voorgeschre-
ven vloeistof voor de ruiten- en kop-
lampsproeiers.
Bij bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtig weer), kan
aan de binnenzijde van de lamp enige
condensvorming optreden. Deze ver-
dwijnt zodra de lampen enige tijd
branden.
Comfort

Page 68 of 173

62 -
17-05-2004
63
-
17-05-2004
Zijknipperlichten:
WY 5 W (amberkleurig).
F

Druk het zijknipperlicht naar voren of
naar achteren en trek het geheel los.
F Houd de stekker vast en draai het
glas een kwart omwenteling.
F Vervang de lamp.
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers en zijknipperlichten) moe-
ten worden vervangen door lampen
met dezelfde kleur en eigenschappen.
Achterlichten
1 - Richtingaanwijzers: PY 21 W (amberkleurig).
2 - Rem-/ achterlichten: P 21/4 W.
3 - Achteruitrijlichten: P 21 W.
4 - Mistachterlichten/achterlichten: P 21/4 W.
5 - Achterlichten: P 21/4 W.
F Neem de stekker los.
F Maak de twee borglippen van het
afdichtrubber los.
F Neem de lamphouder los door de
5 borglippen opzij te drukken.
F Draai de defecte lamp los en plaats
een nieuwe lamp.
F Vergrendel de lamphouder. Let er bij
het monteren op of de lamp goed is
bevestigd.
F Zet de twee borglippen van het
afdichtrubber vast.
F Sluit de stekker aan.
Derde remlicht: 5 lampen W 5 W.
F Maak de plastic kap aan beide
zijden los en verwijder deze voor-
zichtig haaks ten opzichte van de
montagerichting.
F Druk de twee borglippen in.
F Houd de borglippen ingedrukt om
het rode glas naar buiten te trekken.
F Vervang de defecte lamp.
F Let er bij het terugplaatsen op dat
de borglippen goed worden ge-
plaatst en dat het rode glas juist
aangebracht wordt.
Kentekenplaatverlichting:
W 5 W.
F
Verwijder het kunststof glas met
behulp van een schroevendraaier.
F Vervang de defecte lamp.
Comfort

Page 69 of 173

62 -
17-05-2004
63
-
17-05-2004
Zijknipperlichten:
WY 5 W (amberkleurig).
F

Druk het zijknipperlicht naar voren of
naar achteren en trek het geheel los.
F Houd de stekker vast en draai het
glas een kwart omwenteling.
F Vervang de lamp.
De amberkleurige lampen (richting-
aanwijzers en zijknipperlichten) moe-
ten worden vervangen door lampen
met dezelfde kleur en eigenschappen.
Achterlichten
1 - Richtingaanwijzers: PY 21 W (amberkleurig).
2 - Rem-/ achterlichten: P 21/4 W.
3 - Achteruitrijlichten: P 21 W.
4 - Mistachterlichten/achterlichten: P 21/4 W.
5 - Achterlichten: P 21/4 W.
F Neem de stekker los.
F Maak de twee borglippen van het
afdichtrubber los.
F Neem de lamphouder los door de
5 borglippen opzij te drukken.
F Draai de defecte lamp los en plaats
een nieuwe lamp.
F Vergrendel de lamphouder. Let er bij
het monteren op of de lamp goed is
bevestigd.
F Zet de twee borglippen van het
afdichtrubber vast.
F Sluit de stekker aan.
Derde remlicht: 5 lampen W 5 W.
F Maak de plastic kap aan beide
zijden los en verwijder deze voor-
zichtig haaks ten opzichte van de
montagerichting.
F Druk de twee borglippen in.
F Houd de borglippen ingedrukt om
het rode glas naar buiten te trekken.
F Vervang de defecte lamp.
F Let er bij het terugplaatsen op dat
de borglippen goed worden ge-
plaatst en dat het rode glas juist
aangebracht wordt.
Kentekenplaatverlichting:
W 5 W.
F
Verwijder het kunststof glas met
behulp van een schroevendraaier.
F Vervang de defecte lamp.
Comfort

Page 70 of 173

64 -
17-05-2004
65
-
17-05-2004
ONDERHOUDSINTERVAL-
INDICATOR
Deze geeft aan hoeveel kilometer u
nog verwijderd bent van de eerstvol-
gende onderhoudscontrole volgens
het onderhoudsschema.
Werking
Zodra het contact wordt aangezet,
gaat het lampje (een sleutel die onder-
houdswerkzaamheden symboliseert)
gedurende 5 seconden branden. De
teller geeft (afgerond) het resterende
aantal kilometers tot de eerstvolgen-
de onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld:

Bij het aanzetten van het
contact en gedurende 5 seconden daar-
na geeft de teller aan dat er nog 900 km is
af te leggen tot de eerstvolgende onder-
houdscontrole.
Op 0 zetten van de
onderhoudsintervalindicator
Uw PEUGEOT-servicepunt zet de
onderhoudsintervalindicator na elke
onderhoudsbeurt weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto heeft uitgevoerd, kan de
onderhoudsintervalindicator op de
volgende wijze op 0 gezet worden:
F Zet het contact af.
F Druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt.
F Zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te
tellen.
Laat de knop los als de onderhoud
sintervalindicator "= 0" aangeeft; de
onderhoudssleutel verdwijnt.
Belangrijk: als u na deze handeling
de accu wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal vijf
minuten. Het resetten van de onderh
oudsintervalindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Na een indicatie van het motorolieni-
veau geeft het display de kilometerstand
en de stand van de dagteller aan. Als de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschre-
den
, knippert elke keer als het contact
wordt aangezet gedurende 5 secon-
den de onderhoudssleutel.
Voorbeeld: Als het contact wordt
aangezet, geeft het display weer dat
er 300 km eerder een onderhoudscon-
trole uitgevoerd had moeten worden.
Na de onderhoudsintervalindicator
en het motorolieniveau geeft de teller
weer de normale kilometerstand aan,
maar het lampje blijft branden.
De afstand tot de eerstvolgende on-
derhoudscontrole wordt berekend op
basis van twee parameters:
- de totale kilometerstand,
- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de gebruiksgewoon-
ten van de bestuurder kan de factor
tijd worden meegewogen bij de nog
af te leggen kilometers.
Comfort

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 180 next >