Peugeot 407 2006 Handleiding (in Dutch)

Page 101 of 195

7VEILIGHEID
90
Storing
Bij een storing in het systeem verschijnt
het pictogram in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om de systemen te laten controleren.Pictogram
instrumentenpaneel.
Pictogram
instrumentenpaneel.
Het ESP zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden.
De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden
tot het nemen van meer risico’s (laat
remmen) of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsys-
teem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
een PEUGEOT-servicepunt.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS)
Het antiblokkeersysteem zorgt tijdens
het remmen voor een betere stabiliteit
en bestuurbaarheid van uw auto,
vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS treedt automatisch in werking
zodra één van de wielen dreigt te
blokkeren.
De normale werking van het ABS kan
merkbaar zijn door het trillen van het
rempedaal.
Dit pictogram geeft een storing
in het ABS aan.
Dit wordt tevens aangegeven
door een pictogram op het
display in het instrumentenpa-
neel.
Als de pictogrammen blijven branden
bij een snelheid hoger dan 10 km/h, is
het ABS buiten werking.
De normale remwerking met
rembekrachtiging blijft echter
behouden.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt, zodat de
remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingedrukt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
minder wordt en dat de effectiviteit van
het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij
een noodstop krachtig en
volledig in en laat het niet
los.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen) voor
dat er gehomologeerde wielen worden
gemonteerd.

Page 102 of 195

7VEILIGHEID
91
VEILIGHEIDSGORDELS
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór
Als het contact is aangezet, de be-
stuurder of voorpassagier zijn gordel
niet heeft omgedaan en de wagen-
snelheid lager dan 20 km/h is, wordt
u gewaarschuwd door het verschijnen
van het pictogram veiligheidsgor-
del .
Het pictogram verdwijnt zodra de
desbetreffende veiligheidsgordel(s) is/
zijn vastgemaakt.
Als de wagensnelheid hoger dan
20 km/h is, wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van het pictogram
veiligheidsgordel in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het multifunctionele display die aan-
geeft welke veiligheidsgordel(s) het
betreft.
Veiligheidsgordels vóór
met pyrotechnische
gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers
De gordelspanners dienen om bij een
krachtige aanrijding de veiligheidsgor-
dels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspan-
ners werken alleen als het contact is
aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien
van drie driepuntsgordels met
oprolautomaat.
De veiligheidsgordels van de buitenste
zitplaatsen achter met gordelkrachtbe-
grenzers kunnen worden voorzien van
pyrotechnische gordelspanners.
Veiligheidsgordels omdoen

Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
 Trek aan de gordel om de vergren-
deling van de gesp te controleren.
Veiligheidsgordels losmaken
 Druk op de knop van de gordelslui-
ting. Trek voordat u de achterbank
neerklapt de gordel uit en steek de
gesp in de gordelsluiting, zodat de
gordel zich nadat de achterbank in de
oorspronkelijke stand is teruggezet op
de juiste plaats bevindt.
Opmerking: Het pictogram
kan ook worden weergegeven
als zich een tas of huisdier op
de passagiersstoel bevindt.
Het geluidssignaal en het pictogram
verdwijnen zodra de desbetreffende
veiligheidsgordel(s) is/zijn vastgemaakt.
Als na twee minuten de
veiligheidsgordel(s) nog niet is/zijn vast-
gemaakt, wordt het pictogram perma-
nent weergegeven en verdwijnt het ge-
luidssignaal.
Alle waarschuwingssignalen verdwijnen
zodra een portier wordt geopend of de
motor wordt afgezet.
Hoogteverstelling van de
veiligheidsgordels vóór:
 knijp de knop 1 in en schuif deze naar
beneden om het bevestigingspunt
lager te plaatsen.
 schuif de knop 1 omhoog om
het bevestigingspunt hoger te
plaatsen.

Page 103 of 195

7VEILIGHEID
92
Zorg ervoor dat alle
inzittenden tijdens het rijden
hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen*, moet de heupgordel
altijd onder de armsteun door worden
geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel
automatisch wordt aangepast aan
uw lichaamsbouw. De gordel wordt
automatisch opgerold als deze niet
wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het
gebruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder
worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting
die in werking treedt bij een
aanrijding of een noodstop. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
kort aan de riem te trekken en deze
weer los te laten. Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje,
- Gebruik geen gordelgeleider* wanneer een kinderzitje is
geïnstalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden,
- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.
De gordelspanners kunnen,
afhankelijk van de aard en de
kracht van de aanrijding , vóór en
onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het verklikkerlampje van de airbag
gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door een PEUGEOT-servicepunt.
* Volgens uitvoering.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan één volwassen persoon worden
gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te
voorkomen dat de gordel gedraaid
raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door een PEUGEOT-servicepunt,
die tevens voor de garantie zorgt
en de werkzaamheden volgens de
voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig op beschadigingen
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij een PEUGEOT-
servicepunt.
Controleer na het neerklappen
of verstellen van een stoel of de
achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is
opgerold.

Page 104 of 195

7VEILIGHEID
93
AIRBAGS
De airbags werken uitsluitend als het
contact is ingeschakeld.
De airbags zijn speciaal ontworpen
om de inzittenden te beschermen bij
ernstige aanrijdingen; ze vormen een
aanvulling op de werking van de veilig-
heidsgordels met gordelkrachtbegren-
zers. De elektronische schoksensoren
registreren een plotselinge vertraging
van de auto: als de drempelwaarde
voor het in werking treden wordt over-
schreden, worden de airbags onmid-
dellijk opgeblazen en beschermen de
inzittenden van de auto.
Direct na de aanrijding ontsnapt het
gas uit de airbags zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
van de auto door de inzittenden wordt
belemmerd.
Airbags voor Zij-airbags voor en achter* en window-airbags
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen en in de armsteunen van
de achterportieren* aangebracht.
De window-airbags zijn aangebracht
in de stijlen en in de hemelbekleding.
Ze worden aan de zijde waar de
aanrijding plaatsvindt opgeblazen.
Pictogram instru-
mentenpaneel.
Pictogram instru-
mentenpaneel.
Knie-airbag*
De knie-airbag bevindt zich in het
dashboard, onder de stuurkolom.
Hij beschermt bij een aanrijding
de onderste ledematen van de
bestuurder.
De knie-airbag wordt gelijktijdig met
de airbags vóór opgeblazen. In het geval van een storing
* Volgens land van bestemming.
Als dit pictogram verschijnt in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display, raadpleeg dan een PEUGEOT-
servicepunt om het systeem te laten
controleren0.
Het uit de airbags ontsnap-
pende gas kan enigszins irri-
teren.
De airbags treden niet in werking
bij lichte aanrijdingen waarbij de
veiligheidsgordels zorgen voor een
afdoende bescherming; de kracht van
de aanrijding is afhankelijk van het
soort obstakel, het deel van de auto
dat het obstakel raakt en de snelheid
van de auto op het moment van de
aanrijding. Deze zijn voor de bestuurder in
het midden van het stuurwiel en
voor de passagier in het dashboard
aangebracht. Ze worden tegelijkertijd
geactiveerd (behalve als de airbag
aan passagierszijde is uitgeschakeld).

Page 105 of 195

7VEILIGHEID
95
Window-airbags
• Bevestig nooit iets op de stijlen of op de hemelbekleding, dit zou bij
het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
• Demonteer nooit de handgrepen van het dak; deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags.
Airbags voor
• Houd het stuurwiel niet aan de
spaken vast en laat uw handen niet
op het stuurwielkussen rusten.
• Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.
• Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag
wordt opgeblazen, kunnen brandende
sigaretten of een pijp brandwonden
of ander letsel veroorzaken.
• Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding
en sla er niet op.
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags voor, zij-airbags*,
window-airbags en knie-
airbags*:
• Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.
• Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
• Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten...).
Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de
inzittende bij het opblazen van de
airbag verwonden.
• Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren
aan airbagsystemen, alleen een
PEUGEOT-servicepunt heeft
hiervoor gekwalificeerd personeel.
• Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen
controleren.
* Volgens land van bestemming.
Zij-airbags*
• Bedek de stoelen alleen met
goedgekeurde stoelhoezen.
Raadpleeg uw PEUGEOT-
servicepunt.
• Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
• Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. Knie-airbags*
• Houd uw knieën niet te dicht bij het
stuurwiel.

Page 106 of 195

7VEILIGHEID
94
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde vóór*In de stand “OFF” werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op “ON”
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Controle uitschakeling
Het goed functioneren van het systeem
wordt aangegeven door het pictogram
op het instrumentenpaneel.
Als bij aangezet contact,
dit pictogram op het
instrumentenpaneel verschijnt,
betekent dit dat de airbag
aan passagierszijde vóór is
uitgeschakeld (stand “OFF”).
* Volgens land van bestemming.
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
voor altijd uit als u een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorstoel plaatst. Anders kan een
kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.

Zet het contact uit , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
draai deze in de stand “OFF” en
verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang de
airbag is uitgeschakeld.

Page 107 of 195

8RIJDEN
96
HANDREM HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK MET
6 VERSNELLINGEN
Loszetten
Trek aan de hefboom, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.
Aantrekken
Draai bij het parkeren op een helling
de wielen van de auto naar het trottoir
en trek de handrem aan.
Achteruit
Trek om de achteruit in te schakelen
de ring onder de pookknop omhoog en
duw de pook naar links en vervolgens
naar voren.
De achteruit kan alleen worden
ingeschakeld als de auto stilstaat
en de motor met stationair toerental
draait.

Page 108 of 195

8RIJDEN
97
Schakelpatroon
 Kies de gewenste stand door de
selectiehendel in het schakelpatroon
te verplaatsen.
De gekozen stand wordt met een pictogram in het instrumentenpaneel
aangegeven.
P ark (parkeerstand): om de auto stil te
zetten of te starten, met aangetrokken
handrem.
R everse (achteruitversnelling): om
achteruit te rijden (schakel deze stand
alleen in als de auto stilstaat en de
motor stationair draait).
N eutral (neutraalstand): om de motor
te starten en de auto te parkeren, met
gebruik van de handrem.
Opmerking: laat, als u wilt wegrijden
en de selectiehendel per ongeluk in
de stand N staat, het motortoerental
terugvallen tot stationair voordat de
stand D wordt geselecteerd en geef
vervolgens weer gas.
D rive (rijstand): om automatisch te
schakelen tijdens het rijden.M anual (sequentiële stand): om zelf te
schakelen tijdens het rijden.S : programma sport.
 : programma sneeuw.
AUTOMATISCHE
TRANSMISSIE MET
“TIPTRONIC TECHNIEK
SYSTEEM PORSCHE”
Bij de automatische transmissie met
vier of zes versnellingen kunt u kiezen
uit automatische bediening, aangevuld
met de programma’s sport, voor een
meer dynamische rijstijl, en sneeuw,
voor het rijden op gladde wegen.
U kunt met de selectiehendel ook
handmatig schakelen.
Wegrijden
Starten in de stand P en wegrijden:
 trap altijd het rempedaal in om uit
de stand P te kunnen schakelen,
 selecteer de stand R, D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint te rijden.
Starten in de stand N en wegrijden:
 trap het rempedaal in en zet de
handrem los,
 selecteer de stand R, D of M en
laat langzaam het rempedaal los;
de auto begint te rijden.
Starten van de motor
 controleer of de handrem
is aangetrokken en zet de
selectiehendel in stand P of N.
 start de motor. Als de motor stationair draait,
het rempedaal is losgelaten
en de stand
R, D of M is
geselecteerd, zet de auto zich
al in beweging, zelfs als het gaspedaal
niet wordt ingedrukt.
Laat daarom geen kinderen alleen
in de auto achter.
A
ls het contact is afgezet en de
selectiehendel niet in de stand P
staat, is bij het openen van het
bestuurdersportier of na onge-
veer 45 seconden een geluidssignaal te
horen. Zet de selectiehendel in de stand P . Het geluidssignaal zal dan stoppen.
Trek de handrem aan en selecteer de
stand P indien er onderhoudswerkzaam-
heden moeten worden uitgevoerd bij
draaiende motor.

Page 109 of 195

8RIJDEN
98
Automatisch
schakelprogramma
 selecteer de stand D in het schakel-
patroon: de versnellingsbak werkt
dan automatisch, zonder dat u zelf
hoeft te schakelen. De versnellings-
bak kiest voortdurend de meest ge-
schikte versnelling, afhankelijk van
de volgende parameters:
- de rijstijl,
- het profiel van de weg,
- de belading van de auto.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel
te wijzigen, moet het gaspedaal volle-
dig worden ingedrukt (kick down). De
versnellingsbak schakelt automatisch
terug of handhaaft de ingeschakelde
versnelling totdat de motor het maxi-
mum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de versnel-
lingsbak automatisch terug om sterker
op de motor af te remmen.
Programma’s Sport en Sneeuw
Dit zijn twee specifieke programma’s.
De gekozen stand wordt in het
instrumentenpaneel aangegeven. Het schakelen naar een
andere stand kan alleen als
de snelheid van de auto en
het toerental van de motor
dit toestaan, anders wordt er tijdelijk
overgegaan op de automatische
bediening.
Als de auto stopt of langzaam rijdt,
kiest de automatische transmissie
automatisch de stand M1.
De programma’s S (sport) en 
(sneeuw) kunnen niet worden inge-
schakeld in de handbediende stand.
Een storing wordt aangegeven
door het verschijnen van
dit pictogram in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multifunctionele
display.
In dit geval werkt de versnellingsbak
met een noodprogramma (blokkering
in de 3e versnelling). U kunt dan
een hevige schok waarnemen bij het
selecteren van R vanuit de stand P, of
R vanuit de stand N, (zonder gevaar
voor de versnellingsbak).
Rijd niet harder dan 100 km/h of de ter
plaatse geldende maximumsnelheid.
Raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Controle van de werking
Handmatig schakelen
 selecteer de stand M in het
schakelpatroon,
 duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op
te schakelen,
 trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand) naar
de stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Om de veiligheid te verbete-
ren schakelt de versnellings-
bak niet naar een hogere ver-
snelling als u het gaspedaal
plotseling loslaat.
Zet de selectiehendel nooit in
de stand
N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in
de stand P of R als de auto
niet volledig stilstaat.
Zet de selectiehendel nooit in een
andere stand om af te remmen op een
glad wegdek. Programma Sport

Druk op de toets S als de auto is
gestart en de stand D is geselec-
teerd.
Het automatische schakelprogramma
maakt dan een dynamische rijstijl mo-
gelijk.
Programma Sneeuw
Dit programma zorgt ervoor dat u
gemakkelijker kunt rijden op een
ondergrond met weinig grip.
 Druk op de toets  als de auto is
gestart en de stand D is geselec-
teerd. Het automatische schakel-
programma past zich dan aan voor
het rijden op gladde wegen.
U kunt het programma Sport of Sneeuw
op elk gewenst moment uitschakelen
door opnieuw op de desbetreffende
toets te drukken.
Als de accu geen stroom levert
en de selectiehendel in de stand P staat, is het onmogelijk om naar
een andere stand te schakelen.
Forceer in geen enkel geval de selec-
tiehendel; dit kan schade aan de auto-
matische transmissie veroorzaken.

Page 110 of 195

8RIJDEN
99
 Druk de schakelaar 1 in,
het verklikkerlampje gaat
branden en het pictogram
SPORT verschijnt op het
instrumentenpaneel.
 Druk nogmaals op de scha-
kelaar 1 om de automati-
sche regeling weer in te
schakelen. Het verklikker-
lampje gaat uit en het pic-
togram AUTO verschijnt.
Automatische regeling opnieuw
inschakelen
De elektronisch gestuurde vering staat
nu in de stand
SPORT. In het geval van een storing

gaat het lampje branden
in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het multifuctionele display.
Selecteer de automatische werking
en raadpleeg zo snel mogelijk een
PEUGEOT-servicepunt.
Controle van de werking
De werking van de elektronisch
gestuurde vering wordt aangegeven
door het verklikkerlampje op de
schakelaar en het pictogram.
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VERINGHandmatig selecteren van de stand
SPORT
De vering wordt automatisch en
direct aan verschillende rijstijlen en
wegdekken aangepast om zo een
maximaal comfort voor de inzittenden
en een optimale wegligging van
de auto te combineren. In principe
staat de vering afgesteld op een
zachte dempingskarakteristiek
voor een maximaal comfort. Zodra
de omstandigheden dit vereisen
(sportief rijgedrag, scherpe bochten,
uitwijkmanoeuvres enz.), wordt
overgeschakeld op een stuggere
demping, voor een optimale
wegligging.

Page:   < prev 1-10 ... 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 ... 200 next >