PEUGEOT 5008 2013 Instructieboekje (in Dutch)

Page 131 of 364

VEI
129
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer de richtingaanwij-
zers na meer dan 20 secon-
den nog niet zijn uitgescha-
keld, wordt bij een snelheid van meer
dan 60 km/h automatisch het knip-
pergeluid versterkt.


)
Links: duw de hendel helemaal om-
laag.

)
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN

Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.


)
Kantel de knop A of druk deze in, de
richtingaanwijzers knipperen tegelij-
kertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknip-
perlichten, afhankelijk van de mate van
remvertraging, automatisch ingescha-
keld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.


)
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.

CLAXON
)
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wan-
neer het echt nodig is, in de
volgende gevallen:


- onmiddellijk gevaar,


- inhalen van fi etsers of voetgangers,


- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.

Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.



Functie "snelweg"
Beweeg de hendel iets omhoog of om-
laag, zonder het zware punt te passe-
ren; de desbetreffende richtingaanwij-
zers knipperen vervolgens drie keer.

Page 132 of 364

VEI
130
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van
een band moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats
opnieuw geïnitialiseerd te worden.

Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning (zie de para-
graaf "Identifi catie") nog regel-
matig worden gecontroleerd. De ban-
denspanning heeft een belangrijke
invloed op het weggedrag van de auto
en de slijtage van de banden, vooral
onder zware rijomstandigheden (zwa-
re lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesysteem
kan tijdelijk worden verstoord door ra-
diogolven in hetzelfde frequentiege-
bied.

Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor.
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te
geven welke band(en) het betreft.


)
Controleer zo snel mogelijk de ban-
denspanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning Het verklikkerlampje STOP

gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multifunc-
tionele display die aangeeft
welke band(en) het betreft.


)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.

)
Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.

Lekke band


Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel, het-
geen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet
door het systeem kunnen worden vervangen.




Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.

Deze melding wordt ook weer-
gegeven als één van de wie-
len niet op de auto aanwe-
zig is (bij reparatie) of als er één of
meerdere wielen zonder sensor op
de auto worden gemonteerd.

Page 133 of 364

VEI
131
ELEKTRONISCHE
STABILITEITSCONTROLE (ESC)
Begrippen

Antispinregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.

Dynamische stabiliteitscontrole (CDS)
Het CDS houdt de vier wielen in de ga-
ten en grijpt, als de koers van de auto
afwijkt van de door de bestuurder ge-
wenste richting, automatisch in via de
remmen van een of meerdere wielen en
het motorkoppel om de auto voor zover
mogelijk weer in de juiste koers te bren-
gen.


Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in bochten, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De elektronische remdrukregelaar ver-
deelt de remdruk over de wielen. Werking

Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
display, duidt dit op een sto-
ring in het ABS-systeem, waardoor u
tijdens het remmen de controle over uw
auto zou kunnen verliezen.

Als dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP
, een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in de elektroni-
sche remdrukregelaar waardoor u tij-
dens het remmen de controle over uw
auto zou kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk.

Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.


Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat wielen worden ge-
monteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.


Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.



Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(REF)
wegen (Intelligent Traction Control)
Deze auto is uitgerust met een systeem
dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde
wegen: Intelligent Traction Control
.
Deze automatische functie is permanent
geactiveerd om situaties met weinig grip
op te sporen, zoals het wegrijden en het
voortbewegen van de auto in verse en die-
pe sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden beperkt de
Intelligent Traction Control
het doorslip-
pen van de wielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en
de bestuurbaarheid verbeterd.
In barre rijomstandigheden (diepe sneeuw,
modder, enz.) kan het nuttig zijn de dyna-
mische stabiliteitscontrole
en de anti-
slipregeling
tijdelijk uit te schakelen, zo-
dat de wielen kunnen slippen, waardoor
ze meer grip zouden kunnen vinden.
Het is raadzaam om het systeem zodra
het kan weer in te schakelen.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC:
Electronic Stability Control) dat de volgen-
de systemen omvat:


- het antiblokkeersysteem (ABS) en
de elektronische remdrukregelaar
(REF),

- de noodremassistentie (AFU),

- de antispinregeling (ASR),

- de dynamische stabiliteitscontrole
(CDS).

Page 134 of 364

VEI
132







Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) De CDS-functie zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rij-
den. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het rem-
systeem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-net-
werk of door een gekwalifi ceerde
werkplaats.



Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
CDS-functie uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.


)
Druk op de knop.
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop gaan bran-
den, grijpt de CDS-functie niet
meer in op de werking van de
verbrandingsmotor.

Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw
wordt aangezet of vanaf snelheden bo-
ven 50 km/h.
Storing

Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
In dat geval gaat dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.

Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt.


)
Druk nogmaals op de knop om het
systeem handmatig weer in te scha-
kelen.

Page 135 of 364

VEI
133

Hoogteverstelling

Verklikkerlampje veiligheidsgordel
vóór losgemaakt/niet vastgemaakt









Omdoen


)
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.


)
Knijp, om het bevestigingspunt te
vinden, de knop A in en schuif deze
in één van de standen.

Als het contact wordt aangezet,
gaat dit verklikkerlampje op het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag
aan passagierszijde branden om aan te
geven dat de bestuurder en/of voorpas-
sagier zijn gordel nog niet heeft vastge-
maakt.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende 2 minuten in combinatie met
een geluidssignaal. Na deze 2 minuten
blijft het verklikkerlampje branden zo-
lang de bestuurder en/of voorpassagier
zijn veiligheidsgordel niet heeft vastge-
maakt.
Losmaken


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels vóór


De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra be-
scherming van de bestuurder en passa-
gier bij frontale en zijdelingse aanrijdin-
gen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners er-
voor dat de veiligheidsgordels stevig
tegen de lichamen van de inzittenden
worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevor-
dert daarmee de veiligheid.

Page 136 of 364

VEI
134


1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of
achter losgemaakt/niet vastgemaakt.

2. Pictogram veiligheidsgordel links voor.

3. Pictogram veiligheidsgordel rechts voor.

4.
Pictogram veiligheidsgordel rechts achter.


5. Pictogram veiligheidsgordel midden
achter.

6. Pictogram veiligheidsgordel links achter.


Pictogrammendisplay veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepunts veiligheidsgordel met op-
rolautomaat en gordelkrachtbegrenzer
(behalve de middelste zitplaats).

Verklikkerlampje veiligheidsgordel
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, verschijnt dit
pictogram op het pictogram-
mendisplay veiligheidsgordels/
airbag aan passagierszijde.
Als de wagensnelheid hoger is dan
20 km/h, knippert het verklikkerlampje
gedurende twee minuten in combina-
tie met een geluidssignaal. Na deze
2 minuten blijft het verklikkerlampje
branden zolang de achterpassagiers
hun gordels niet hebben vastgemaakt.

Omdoen


)
Trek aan de gordel en steek de gesp
in de gordelsluiting.

)
Controleer of de gordel goed is vast-
gemaakt door even aan de riem te
trekken.


Losmaken


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.

)
Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.

Op het pictogrammendisplay van de vei-
ligheidsgordels en de airbag aan pas-
sagierszijde gaat het verklikkerlampje
2 of 3 rood branden als de veiligheids-
gordel niet is vastgemaakt of weer is
losgemaakt.



7 zitplaatsen


7. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
links, 3e zitrij.

8. Verklikkerlampje veiligheidsgordel
rechts, 3
e zitrij.






Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels losgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draai-
ende motor of een snelheid lager dan
ongeveer 20 km/h, worden de pictogram-
men 4
t/m 8
ongeveer 30 seconden rood
weergegeven als de desbetreffende gor-
del niet is vastgemaakt.
Als bij een snelheid hoger dan onge-
veer 20 km/h het pictogram 4
, 5
, 6
, 7
of
8
rood wordt weergegeven in combina-
tie met een geluidssignaal en een mel-
ding op het multifunctionele display, is
de gordel van de desbetreffende ach-
terpassagier weer losgemaakt.



Leid de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen op de
2e zitrij door de daarvoor bestem-
de geleiders om te voorkomen
dat ze heen en weer kunnen be-
wegen.

Page 137 of 364

VEI
135
Middelste veiligheidsgordel2e zitrij

Vastmaken


)
Trek aan de riem en steek de gesp
A in de rechter gordelsluiting.

)
Steek de gesp B in de linker gordel-
sluiting.

)
Controleer of beide gordelsluitingen
zijn vergrendeld door aan de riem te
trekken.


Losmaken en opbergen


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting B en vervolgens op die
van gordelsluiting A .

)
Houd de riem tijdens het oprollen vast
en breng de gesp B en vervolgens
de gesp A aan op de magneet van
het bevestigingspunt op het dak.



Veiligheidsgordels 3e zitrij (7 zitplaatsen)


Vastmaken


)
Trek aan de riem en steek de gesp
C in de gordelsluiting aan de kant
van de bekleding van de zijwand
van de bagageruimte.

)
Steek de gesp D in de gordelsluiting
aan de tegenovergestelde kant.

)
Controleer of de gordelsluitingen
vergrendeld zijn door aan de riem te
trekken.
De veiligheidsgordels van de zitplaatsen
van de 3
e zitrij zijn geïntegreerd in de he-
melbekleding op de hoek tussen de des-
betreffende achterstijl en het dak.

Losmaken en opbergen


)
Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting D en vervolgens op die
van de gordelsluiting C .

)
Houd de riem en de gespen D en C
tijdens het oprollen vast.

De veiligheidsgordel voor de middelste
zitplaats van de 2e zitrij is geïntegreerd
in de hemelbekleding rechts achter.

Page 138 of 364

VEI
136





Alvorens te gaan rijden dient
de bestuurder te controleren
of alle passagiers hun veilig-
heidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dra-
gen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold
als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze
weer los te laten, zodat de riem weer
een stukje wordt opgerold. Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:


- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel ge-
draaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheids-
voorschriften moeten werkzaamhe-
den en controles aan de veiligheids-
gordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, die tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats, vooral als de gor-
dels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het PEUGEOT-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achter-
bank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.

Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding
, vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in
het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.

Page 139 of 364

VEI
137
AIRBAGS
Het activeren van de airbags
gaat gepaard met wat rook
en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïnte-
greerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor personen die hier gevoelig voor
zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt ge-
produceerd, kan het gehoor gedu-
rende een korte periode enigszins
verminderen.

Airbags vóór


Activering
De airbags worden gelijktijdig opgebla-
zen, behalve als de airbag aan pas-
sagierszijde is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A)
,
in de lengterichting van de auto en van-
af de voorzijde richting de achterzijde
van de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de bestuurder en het stuur of tus-
sen de passagier voorin en het dash-
board om te verhinderen dat deze naar
voren wordt geslingerd.
Registratiezones voor een
aanrijding


A.
Impactzone vóór.

B.
Impactzone opzij.

De airbags werken alleen
als het contact aan is.

De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede aanrij-
ding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of
een volgend ongeval), worden de air-
bags niet meer opgeblazen.
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
bij ernstige aanrijdingen te verbeteren.
De airbags vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels
met spanbegrenzers (behalve bij de
middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren regi-
streren de frontale en zijdelingse aanrij-
dingen waaraan de registratiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:


- bij een ernstige aanrijding gaan de air-
bags onmiddellijk af om de inzittenden
van de auto (uitgezonderd de middel-
ste passagier achter) te helpen be-
schermen. Direct na de aanrijding ont-
snapt het gas snel uit de airbags, zodat
het zicht niet wordt belemmerd en de
inzittenden de auto eventueel kunnen
verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop
slaat, treden de airbags niet in werking.
De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.


De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.

Page 140 of 364

VEI
138

Plaats geen kinderzitje op de
voorstoel als minimaal één
van beide verklikkerlampjes
van de airbags permanent blijft bran-
den.
Laat het systeem nakijken door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.

Storing

Als deze verklikkerlampjes
gaan branden of knippe-
ren in combinatie met een
geluidssignaal en een mel-
ding op het display, laat het
systeem dan controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalifi ceerde werkplaats. De
kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aan-
rijding niet worden geactiveerd.


Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet
dan de schakelaar weer op "ON"
om de
airbag opnieuw in te schakelen en zo
de veiligheid van uw passagier te ga-
randeren.

Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld,
gaat dit verklikkerlampje op
het display van de verklikker-
lampjes van de veiligheids-
gordels en de airbag aan
passagierszijde gedurende
ongeveer 1 minuut branden.
Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan passa-
gierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel en/of op het display
voor de verklikkerlampjes van
de veiligheidsgordels en de airbag aan
passagierszijde, bij aangezet contact
en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:


)
Zet het contact af
, steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde.

)
Draai deze in de stand "OFF"
.

)
Verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.

Page:   < prev 1-10 ... 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 ... 370 next >