sensor PEUGEOT 5008 2014 Instructieboekje (in Dutch)

Page 8 of 404

81
105
96
In één oogopslag
6
Openen


Sleutel met afstandsbediening



A.
Uitklappen/inklappen van de sleutel.
Normale vergrendeling
(één keer drukken; de
richtingaanwijzers blijven even
branden).
Supervergrendeling
(twee keer achter elkaar drukken;
de richtingaanwijzers blijven even
branden).
Volledig of selectief ontgrendelen
van de auto
(de richtingaanwijzers knipperen
even). of Als een sensor vaststelt dat het buiten
donker is, gaan de dim- en parkeerlichten
branden om het lokaliseren van de auto te
vergemakkelijken.
Deze functie kan worden ingesteld via het
configuratiemenu.


Brandstoftank



1.
Openen van de brandstofvulklep.

2.
Openen en ophangen van de
brandstofvuldop.
Aan de binnenzijde van de brandstofvulklep
is aangegeven welke soort brandstof getankt
moet worden.
Inhoud van de tank: ongeveer 60 liter.


Instapverlichting


Bij auto's met dieselmotoren is in de
opening van de brandstoftank een
speciale voorziening aangebracht
waardoor het onmogelijk is om benzine
te tanken.

Page 40 of 404

Controle tijdens het rijden
38


Controlelampje


brandt


Oorzaak


Acties / Opmerkingen








Bochtverlichting


knippert. Er is een storing in de
bochtverlichting. Laat dit controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.




Bandenspanning
te laag


permanent. De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.

+
knipperend
en vervolgens
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
Service. Het controlesysteem voor de
bandenspanning is defect of de
sensor van een van de wielen wordt
niet gedetecteerd. De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.






Airbags


tijdelijk. Het lampje brandt gedurende enkele
seconden en dooft als het contact
wordt aangezet. Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners. Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.






Aanwezigheid
water in
brandstof


permanent. Er bevindt zich water in het
brandstoffilter. Risico van beschadiging van het inspuitsysteem bij
dieselmotoren.
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.

Page 61 of 404

3
Comfort
59

Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk voor de
ozonlaag.












Gebruiksadviezen voor de ver warming, ventilatie en
airconditioning
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:


)
Als de binnentemperatuur zeer hoog blijft nadat de auto lang in de zon heeft gestaan,
kunt u het passagierscompartiment kort ventileren.
Zet de knop van de luchtopbrengst zodanig dat de interieurlucht goed ver verst wordt.

)
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de
uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.

)
Kies onder normale omstandigheden altijd voor de toevoer van buitenlucht; bij langdurig
gebruik van de luchtrecirculatie in het interieur kunnen de voorruit en de zijruiten
beslaan.

)
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische airconditioning.

)
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in
per fecte staat te houden.

)
Controleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek
ver vangen (zie het hoofdstuk "Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het speciale toegevoegde
actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon
interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

)
Als de airconditioning werkt, gebruikt deze een klein deel van het motorvermogen. Dit
heeft een hoger brandstofverbruik tot gevolg.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water
onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

)
Laat de airconditioning regelmatig controleren om het systeem in per fecte staat te houden.

)
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.






Regeling ventilatie
achter
Draai, na het indrukken van de toets "REAR",
aan de draaiknop voor de zijventilatieroosters
achter om de luchthoeveelheid te verhogen of
te verlagen.
Let erop dat de zijventilatieroosters en de
uitstroomopeningen in de vloer niet afgedekt
worden.
De luchttoevoer kan worden gestopt door de
ventilatieroosters te sluiten en de draaiknop op
0 te zetten.

Page 81 of 404

3
Comfort
79

Verstellen



)
Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.




Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand

Dag-/nachtstand



)
Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.

)
Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.








Binnenspiegel

Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter
de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand
waardoor de spiegel donkerder wordt en de
bestuurder minder hinder onder vindt van de zon
en van koplampverlichting van achteropkomend
verkeer ...






Automatisch dimmende
binnenspiegel

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.


Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal
zicht naar achteren.

Om veiligheidsredenen moeten de
spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode
hoek" zo klein mogelijk is.

Page 105 of 404

5
Zicht
103

Uitschakelen van de verlichting
bij afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle lichten
automatisch uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-verlichting is
geactiveerd. Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts,
zijn de mistlampen vóór en de
mistachterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer u de
mistlampen moet inschakelen, omdat
mogelijk de lichtsterktesensor van
de automatische verlichting ondanks
eventueel aanwezige mist toch
voldoende licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra ze niet meer nodig zijn.


Aanzetten van de verlichting na
afzetten van het contact
Om de verlichting weer aan te zetten, draait u
de ring A
in de stand "0"
- lichten gedoofd, en
kiest u vervolgens de door u gewenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd uit; hoe
lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand
van de accu (overgang naar eco-modus).

Page 107 of 404

5
Zicht
105





Instapverlichting buitenzijde


Inschakelen

Uitschakelen
Programmeren


De duur van het branden
van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het
configuratiemenu van de auto.


)
Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening.
Het dimlicht en parkeerlicht gaan branden en
uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.



De instapverlichting buitenzijde gaat na een
bepaalde tijd automatisch uit of gaat uit na het
afzetten van het contact of het vergrendelen
van de auto.
De instapverlichting wordt afhankelijk van de door de lichtsensor gesignaleerde hoeveelheid licht geactiveerd om op donkere plaatsen het lokaliseren van de
auto en het instappen te vergemakkelijken.
De duur van het branden van de
instapverlichting is gekoppeld en gelijk
aan die van de automatische follow me
home verlichting.

Page 108 of 404

Zicht
106

Automatische follow me
home-verlichting











Automatische verlichting


Inschakelen



)
Draai de ring in de stand "AUTO "
. Het
activeren van de functie wordt bevestigd
door een melding op het display.



Uitschakelen



)
Draai de ring in een andere stand.
Het uitschakelen van de functie wordt
bevestigd door een melding op het display.



Storing

Bij een storing in de lichtsterktesensor gaat
de verlichting branden, wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel en/
of verschijnt een melding op het display, in
combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als de functie automatische verlichting
is geactiveerd, wordt onder donkere
omstandigheden het dimlicht automatisch
ingeschakeld bij het afzetten van het contact.

Programmeren

Het inschakelen of uitschakelen en de tijdsduur
van de follow me home-verlichting zijn in te
stellen via het configuratiemenu van de auto.

Bij mist of sneeuw kan de
lichtsterktesensor ten onrechte
voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsterktesensor,
die zich in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Met behulp van een lichtsterktesensor worden
de kentekenplaatverlichting, het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is.
De verlichting kan ook, in geval van neerslag,
gelijktijdig met het automatisch inschakelen van
de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.

Page 114 of 404

Zicht
112












Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De snelheid
van de ruitenwissers wordt aangepast aan de
hoeveelheid neerslag.

Inschakelen

Dit gebeurt handmatig door de hendel omlaag
te duwen in de stand "AUTO "
.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display.


Uitschakelen

Beweeg de hendel omhoog en vervolgens in
de stand "0"
om de ruitenwissers handmatig te
bedienen.
Dit wordt bevestigd door een melding op het
display.

Storing

In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers
tot de voorruit ontdooid is om de
wisserbladen niet te beschadigen.
Als het contact meer dan
1 minuut afgezet is geweest, moet
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd
door de hendel kort omlaag te duwen.

Page 155 of 404

8
Veiligheid
153








Controlesysteem bandenspanning


Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het systeem
permanent de spanning van de vier banden.
In het ventiel van elke band (met uitzondering
van het reser vewiel) is een druksensor
gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra
het een daling van de spanning van een of
meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem dient u maandelijks en voor
elke lange reis de bandenspanning (ook
die van het reser vewiel) handmatig te
controleren.
Een te lage bandenspanning heeft
een negatief effect op de wegligging,
verlengt de remweg en versnelt de
bandenslijtage, met name onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker
(zie de rubriek "Identificatie").
De bandenspanning moet bij "koude"
banden worden gecontroleerd (auto
die langer dan 1 uur heeft stilgestaan
of na een traject van maximaal 10 km
met gematigde snelheid). Is dit niet het
geval, verhoog dan de op de sticker
vermelde waarden met 0,3 bar.


Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.

Het controlesysteem van de
bandenspanning is een hulpsysteem;
de bestuurder moet waakzaam blijven
en blijft verantwoordelijk.

Page 156 of 404

Veiligheid
154

Bij een te lage bandenspanning brandt
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en, afhankelijk van
de uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.


Waarschuwing te lage
bandenspanning

Als het verklikkerlampje "te lage
bandenspanning" knippert en
ver volgens permanent brandt in
combinatie met het verklikkerlampje
"ser vice", duidt dit op een storing in
het systeem.

Storing


Als er een afwijking in de bandenspanning
van één band wordt geconstateerd, kan deze
band worden herkend aan het pictogram of,
afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven
melding.

)
Verlaag onmiddellijk de snelheid, maak
geen bruuske stuurbewegingen en rem niet
plotseling hard af.

)
Zet uw auto stil zodra de verkeerssituatie
dit toelaat.

)
Gebruik in geval van een lekke band
de noodreparatieset of het reservewiel
(volgens uitrusting),
of

)
controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u over een
compressor beschikt, bijvoorbeeld die van
de bandenreparatieset,
of

)
rijd voorzichtig met lage snelheid verder
als u niet direct de bandenspanning kunt
controleren.


Een lagere bandenspanning is niet altijd
zichtbaar aan een ver vorming van de
band. Beperk u daarom niet alleen tot
een visuele controle.
De waarschuwing wordt weergegeven
zolang de desbetreffende band(en) niet
op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn)
gerepareerd of is (zijn) ver vangen.
Het reser vewiel (noodreser vewiel of
wiel met stalen velg) is niet voorzien
van een sensor.

Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meerdere
wielen niet zijn voorzien van een sensor
(bijvoorbeeld een noodreservewiel of
een reser vewiel met stalen velg).
In dat geval wordt de bandenspanning niet
meer gecontroleerd.

Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren of monteer
na een lekke band het wiel met de
originele velg, dat is voorzien van een
sensor.

Page:   1-10 11-20 next >