brake PEUGEOT 5008 2020 Instructieboekje (in Dutch)
Page 5 of 308
3
Inhoudsopgave
bit.ly/helpPSA
Drive Assist Plus 150
adaptieve cruise control 150
Lane Positioning Assist 154
Active Safety Brake met Distance Alert en
intelligente noodremassistentie
158
Systeem voor detecteren van
onoplettendheid
160
Lane Departure Warning System 161
Lane Keeping Assist 162
dodehoekbewaking 165
actieve dodehoekbewaking 167
Parkeerhulp 167
Visiopark 1 - Visiopark 2 168
Park Assist 173
7Praktische informatie
Compatibiliteit van brandstoffen 178
Tanken 178
Tankbeveiliging (diesel) 179
Hybridesysteem 180
Laden van de tractiebatterij (hybride) 184
Trekhaak 186
Trekhaak met afneembare kogel 186
Dakdragers 189
Sneeuwkettingen 190
Sneeuwscherm 191
Eco-stand 191
Motorkap 192
Onder de motorkap 193
Niveaus controleren 194
Controles 196
AdBlue® (BlueHDi) 198
Overgaan op vrijloop 200
Onderhoudstips 201
8In geval van pech
Gevarendriehoek 203
Brandstoftank leeg (diesel) 203
Boordgereedschap 204
Bandenreparatieset 207
Reservewiel 210
Een lamp vervangen 215
Een zekering vervangen 219
12V-accu 224
12V-accu's (hybride) 227
Slepen van de auto 229
9Technische gegevens
Technische gegevens motoren en
aanhangergewichten 233
Benzinemotoren 234
Dieselmotoren 236
Hybride motoren 239
Afmetingen 240
Identificatie 241
10Bluetooth®-audiosysteem
De eerste stappen 242
Stuurkolomschakelaars 243
Menu's 243
Radio 244
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting)
245
Media 246
Telefoon 249
Veelgestelde vragen 252
11PEUGEOT Connect Radio
De eerste stappen 254
Stuurkolomschakelaars 255
Menu's 256
Applicaties 257
Radio 258
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting) 259
Media 260
Telefoon 261
Configuratie 265
Veelgestelde vragen 266
12PEUGEOT Connect Nav
De eerste stappen 269
Stuurkolomschakelaars 270
Menu's 271
Gesproken commando's 272
Navigatie 276
Online navigatie 278
Applicaties 281
Radio 284
Digitale radio (DAB, Digital Audio
Broadcasting)
285
Media 286
Telefoon 287
Configuratie 290
Veelgestelde vragen 292
■
Trefwoordenregister
Toegang tot aanvullende video's
Page 17 of 308
15
Instrumentenpaneel
1parkeerrem".
De auto kan niet stil blijven staan terwijl de motor
draait.
Als de parkeerrem niet handmatig kan worden
in- en uitgeschakeld, dan is de hendel van de
elektrische parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen
tijde worden gebruikt: ze worden automatisch
geactiveerd bij een storing in de hendel.
Zie (2).
Brandt permanent, in
combinatie met de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de handmatige en
elektrische bediening werken mogelijk niet meer.
Om de auto bij stilstand op zijn plaats te houden:
►
T
rek aan de hendel en houd deze ongeveer 7
tot 15 seconden aangetrokken tot het lampje op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto
dan op de volgende wijze tegen wegrollen:
►
Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
►
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
►
Bij auto's met een automatische transmissie:
selecteer
P en plaats de meegeleverde
wielblokken voor en achter een van de wielen.
Zie (2).
RemsysteemBrandt permanent.
Er is een kleine storing in het remsysteem
gedetecteerd.
Rijd voorzichtig. Voer (3) uit.
Geluidssignaal voor voetgangers (hybride)Brandt permanent.
Storing in geluidssignaal gedetecteerd.
Voer (3) uit.
Distance Alert / Active Safety BrakeBrandt permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het systeem is uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Distance Alert/Active Safety BrakeKnippert.
Het systeem grijpt in en remt de auto
kort af om de snelheid van de aanrijding met de
voorligger te beperken.
Brandt permanent, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Storing in het systeem.
Voer (3) uit.
Distance Alert / Active Safety BrakePermanent.
Er is een storing in het systeem.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden
nadat de motor is uitgeschakeld en opnieuw is
gestart, zie (3).
Antiblokkeersysteem (ABS)Brandt permanent.
EStoring in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer
(3) uit.
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC)/
antispinregeling (ASR)
Brandt permanent.
Het systeem is uitgeschakeld.
Het DSC-/ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als de motor wordt gestart en
vanaf een snelheid van ongeveer 50 km/h.
Bij snelheden tot 50
km/h kan het systeem
handmatig weer worden ingeschakeld.
Knippert.
Het DSC-/ASR-systeem grijpt in vanwege
een verlies van grip of koersstabiliteit.
Brandt permanent.
Storing in het DSC-/ASR-systeem.
Voer (3) uit.
Storing noodremassistentie (met
elektrische parkeerrem)
Brandt permanent, in combinatie
met de melding "Storing
parkeerrem".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is,
gebruik de handmatige uitschakeling of zie (3).
Hill Start AssistBrandt permanent, in combinatie
met de melding "Storing in
antiterugrolsysteem".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Page 27 of 308
25
Instrumentenpaneel
1Menu "Multimedia"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit menu de functies van de radio
(Zendervolgsysteem (RDS), Volgsysteem
digitale zender /
FM, Zenderinfo (TXT)) in- of
uitschakelen en kunt u kiezen op welke manier
de media moeten worden afgespeeld (Normaal,
Shuffle, Shuffle uitgebreid, Herhaling).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Multimedia" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Telefoon"
Als de autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u het
gesprekkenlogboek weergeven en de
adresboeken van de telefoon opvragen.
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Telefoon" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Verbindingen"
Als de autoradio is ingeschakeld, kunt u via dit menu een Bluetooth-apparaat
aankoppelen (telefoon, mediaspeler) en de
aansluitmodus ervan instellen (handsfree,
audiobestanden afspelen).
Zie voor meer informatie over de toepassing
"Verbindingen" de rubriek "Audio en telematica".
Menu "Persoonlijke
instelling - configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot de volgende functies: –
"Parameters van de auto instellen",
–
"Taalkeuze",
–
"Configuratie display".
Parameters van de auto definiëren
Via dit menu kunnen verschillende systemen van
de auto in- en uitgeschakeld worden (afhankelijk
van de uitvoering):
–
"T
oegang tot de auto" :
•
"Afstandsbd.".
Zie hoofdstuk "Toegang" voor meer
informatie over de Afstandsbediening en
vooral de selectieve ontgrendeling van het
bestuurdersportier.
–
"Comfort"
:
•
“Ruitenw
. aan bij achteruit".
•
“Parkeerhulp".
•
"Detectie verslapping aandacht".
Zie hoofdstuk "V
erlichting en zicht" voor meer
informatie over de lichtschakelaar.
Zie hoofdstuk "Rijden" voor meer
informatie over de
parkeerhulp
of het
vermoeidheidsdetectiesysteem .
–
"Hulp bij het rijden" :
•
"Autom. noodremfunctie" (Active Safety
Brake).
•
"Snelheidsadviezen"
(Verkeersbordherkenning).
•
"Banden oppompen"
(Bandenspanningscontrolesysteem).
Zie hoofdstuk "Rijden" over de
Active Safety
Brake ,
de verkeersbordherkenning of
het
bandenspanningscontrolesysteem.
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de taal
van de weergave van het display en het
instrumentenpaneel worden geselecteerd uit een
lijst van talen.
Configuratie display
Als dit menu is geselecteerd, hebt u toegang tot
de volgende instellingen:
–
“Keuze van eenheden",
–
“Datum en tijd instellen",
–
“Instellingen display",
–
“Lichtsterkte".
Datum en tijd instellen
►
Druk op de knop " 7
" of "8" om het menu
"Configuratie display" weer te geven en druk
vervolgens op OK.
►
Druk op de knop " 5
" of "6" om de regel
"Datum en tijd instellen" te selecteren en druk
vervolgens op OK.
►
Druk op de knop " 7
" of "8" om de te
wijzigen instelling te selecteren. Bevestig
door op OK te drukken, wijzig de instelling en
bevestig opnieuw om de wijziging op te slaan.
►
Pas de instellingen één voor één aan en
bevestig met de knop OK
.
►
Druk op de knop " 5
" of "6” en vervolgens
op de knop OK om het vakje OK te selecteren
en bevestig of druk op de knop Terug om te
annuleren.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel
Page 102 of 308
100
Veiligheid
Adviezen
De auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u kunt
er ook mee uit de voeten op minder goed
begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
–
het rijden in terrein waarbij de onderzijde
van de auto beschadigd zou kunnen raken
of waarbij onderdelen (brandstofleiding,
brandstofkoeler
, enz.) geraakt zouden kunnen
worden door stenen of andere objecten,
–
het rijden in terrein met steile hellingen en
weinig grip,
–
het passeren van een beek- of
rivierbedding.
Hill Assist Descent
Control
Hulpsysteem bij het afdalen van een helling op
onverhard wegdek (gravel, modder enz.) of bij
het afdalen van een steile helling.
Dit systeem beperkt de kans op wegglijden van
de auto en de kans dat de auto te veel vaart
maakt tijdens het voorruit of achteruit afdalen.
Bij het afdalen van een helling assisteert dit
systeem de bestuurder, afhankelijk van de
ingeschakelde versnelling, bij het wegrijden en
constant houden van de snelheid door geleidelijk
de remdruk te verminderen.
Het systeem werkt slechts bij hellingen
van meer dan 5 %.
Het systeem kan worden gebruikt met de
versnellingsbak in de neutraalstand.
Het is echter raadzaam een voor de
rijsnelheid geschikte versnelling in te
schakelen om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Bij een automatische transmissie kan het
systeem worden gebruikt als de stand N, D of
R is geselecteerd.
Als het systeem in werking treedt, wordt de Active Safety Brake automatisch
uitgeschakeld.
Het systeem is niet meer beschikbaar:
– als de rijsnelheid hoger is dan
70
km/h,
–
als de rijsnelheid wordt geregeld door de
adaptieve cruise control, afhankelijk van het
type versnellingsbak.
Inschakelen
Het systeem is standaard niet geselecteerd.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
De bestuurder kan het systeem bij draaiende
motor, bij stilstaande auto of tot een snelheid van
ongeveer 50
km/h selecteren.
► Houd dez e toets bij snelheden lager
dan 50 km/h ingedrukt totdat het groene
controlelampje gaat branden om het systeem te
selecteren; dit lampje gaat grijs branden op het
instrumentenpaneel.
► Het systeem wordt geactiveerd bij een
snelheid lager dan 30 km/h; dit lampje
gaat groen branden op het instrumentenpaneel.
►
Zodra de afdaling begint, kunt u het
gaspedaal en het rempedaal loslaten, het
systeem regelt de snelheid:
– als de eer ste of tweede versnelling is
ingeschakeld, wordt de snelheid verlaagd
en knippert het controlelampje snel;
–
als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of het koppelingspedaal wordt ingedrukt,
wordt de snelheid verlaagd en knippert het
controlelampje langzaam; in dat geval is de
constante snelheid waarmee wordt afgedaald
lager
.
Wanneer u stilstaat in een afdaling en u het
gaspedaal en het rempedaal loslaat, vermindert
het systeem de remdruk om de auto geleidelijk in
beweging te brengen.
Page 160 of 308
158
Rijden
– Als de voorbumper is beschadigd (uitvoering
met radar).
– Na een klap op de voorruit ter hoogte van de
detectiecamera.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als het gebruik van het
noodreservewiel met een andere diameter of
een storing in de twee buitenste remlichten
wordt gedetecteerd.
Het kan gevaarlijk zijn om door te rijden
als de remlichten niet goed werken.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op het verkeerde moment
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over de
auto behouden zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt het systeem
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico
bestaat op een aanrijding met een voorligger of
een voetganger op de rijstrook.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
combinatie met een waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of gekwalificeerde werkplaats.
Active Safety Brake met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
–
waarschuwt de bestuurder wanneer er
een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger
.
–
vermindert de snelheid van de auto om een
aanrijding te voorkomen of de zwaarte van de
aanrijding te beperken.
Dit systeem heeft drie functies:
–
Distance Alert.
–
Intelligente noodremassistentie.
– Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, een
radar in de voorbumper.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/Inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Deze functie wordt ingesteld via
het voertuigconfiguratiemenu.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
waarschuwingslampje in combinatie met de
weergave van een melding.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Auto rijdt vooruit.
ESC-systeem werkt goed.
DSC/ASR-systemen ingeschakeld.
Veiligheidsgordels bevestigd voor alle
passagiers.
Gestabiliseerde snelheid op een weg zonder
bochten.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Bij lange voorwerpen op dakdragers.
–
Bij gemonteerde sneeuwkettingen.
–
V
oordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen.
–
V
oordat de auto op een rollenbank in een
werkplaats wordt getest.
–
Als de auto met draaiende motor wordt
gesleept.
Page 162 of 308
160
Rijden
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een waarschuwing
zodra het detecteert dat de bestuurder
langer dan twee uur heeft gereden met een
snelheid van meer dan 65 km/h zonder dat deze
een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding die
de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en
een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de auto
wordt stilgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
– De auto staat langer dan 15 minuten stil met
draaiende motor.
– Het contact is enkele minuten afgezet
geweest.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra de
snelheid hoger is dan 65 km/h.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwingen,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of de aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h
wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h
wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
–
De rijsnelheid ligt tussen 10
km/h en 85
km/h (uitvoeringen met uitsluitend een camera)
of 140 km/h (uitvoeringen met camera en
radar) wanneer een bewegend voertuig wordt
gedetecteerd.
Dit lampje knippert (gedurende ongeveer
10 seconden) als de functie ingrijpt op het
remsysteem.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem tot
stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto
overnemen door een ferme stuurbeweging te
maken en/of het gaspedaal in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2
seconden geactiveerd.
Storing
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door een permanent
brandend lampje, in combinatie met een melding
en een geluidssignaal.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Systeem voor detecteren
van onoplettendheid
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Neem een pauze wanneer u moe bent en in elk
geval elke 2 uur.
Afhankelijk van de uitvoering bevat de functie
alleen het systeem "Driver Attention Warning"
of daarnaast ook het systeem "Driver Attention
Alert".
Deze systemen zijn absoluut niet
bedoeld om de bestuurder wakker te
houden of te voorkomen dat de bestuurder
achter het stuur in slaap valt.
Het is altijd de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de auto aan de kant te zetten
als hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via
het voertuigconfiguratiemenu.
Page 216 of 308
214
In geval van pech
Na het verwisselen van een wiel
Berg het wiel met de lekke band op in de
bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering,
verwijder de naafdop van het wiel en berg het op
de plaats van het reservewiel op.
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen
uit (Active Safety Brake, Adaptieve
snelheidsregelaar enz.).
Rijd niet sneller dan 80 km/h.
Het is verboden om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.
Laat het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning van
het reservewiel zo snel mogelijk door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats controleren.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie
kan de monteur u vertellen of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
het krikpunt (A of B) moet goed in het middelste
deel van de kop van de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond is om het
reservewiel te monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of zachte ondergrond kan de
krik wegschuiven of wegzakken - Kans op
letsel!
Plaats de krik precies onder een van de
krikpunten ( A of B) onder de auto en
controleer of de kop van de krik goed
tegen het midden van het contactvlak van
het krikpunt drukt. Anders kan de auto
beschadigd raken en/of de krik inklappen -
Kans op letsel!
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats.
►
V
erwijder het wiel.
Monteren van een wiel
Een reservewiel met stalen velg of
noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen
velgen, raken de ringen de stalen velg of
het noodreservewiel niet. Als de bouten
volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de bevestiging
van het reservewiel.
► Plaats het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5
) en de
dop (2) handvast. ►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel ( 5
) handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw de krik (6) op en verwijder deze.
► Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5 ) en de
dop (2) vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel ( 5
) vast.
►
Bevestig de doppen op de de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
►
Berg het gereedschap op.
Page 217 of 308
215
In geval van pech
8Na het verwisselen van een wiel
Berg het wiel met de lekke band op in de
bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering,
verwijder de naafdop van het wiel en berg het op
de plaats van het reservewiel op.
Met een noodreservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen
uit (Active Safety Brake, Adaptieve
snelheidsregelaar enz.).
Rijd niet sneller dan 80
km/h.
Het is verboden om met meer dan één
noodreservewiel te rijden.
Laat het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning van
het reservewiel zo snel mogelijk door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats controleren.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie
kan de monteur u vertellen of de band
kan worden gerepareerd of moet worden
vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden
(zoals een lage temperatuur of vocht)
kan er een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
ontstaan; dit verdwijnt als de lampen enkele
minuten branden.
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
–
W
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers te
voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het
contact en de koplampen/lampen
minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld
- risico op ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Vervang de lampen per paar om onbalans in
de verlichting te voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits
Voer de handelingen voor het
terugplaatsen in de omgekeerde volgorde van
het verwijderen uit.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:
–
Koplampen met Full LED-technologie.
–
Zijrichtingaanwijzers.
–
V
erlichting zijkant.
–
Derde remlicht.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om dit
type lampen te laten vervangen.
Raak de "Full LED"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Page 298 of 308
296
Trefwoordenregister
12V-accu 196, 224–227, 224–228
180° zicht naar achteren
172
A
Aanhanger 98, 186
Aanhangergewichten
233–234, 236, 239
Aanjager achter
68
Aansluiten MirrorLink
261–262, 282
Aansluiting 12 V
71, 76, 82
Aansluiting 230 V
75
ABS
96
Accessoires
93
Accu
191
Accu laden
180, 184, 225, 228
Achterbank
54
Achterklep
39
Achterlichten
217
Achterruitverwarming
70
Achteruitrijcamera
141, 168, 170–171
Achteruitrijlicht
217–218
Actief dodehoekbewakingssysteem
167
Actieradius AdBlue®
19, 196
Active Safety Brake
158, 160
Adaptieve cruise control met
Stop-functie
144–145
Adaptieve snelheidsregelaar
150
AdBlue®
19, 198
AdBlue® bijvullen
199
AdBlue®-reservoir
199
Advanced Grip Control
98–99
Afmetingen 240
Afstandsbediening
29–31, 33–34
Afstellen van de koplamphoogte
85
Afzetten van de motor
123
Airbags
105–107, 109
Airbags vóór
105, 107, 110
Airconditioning
62, 64–65, 67
Airconditioning (handbediend)
63, 69
Airconditioning met centrale regeling
64, 69
Airconditioning met gescheiden
regeling
65, 69
Alarmknipperlichten
93, 203
Alarmsysteem
37–38
Algemeen menu
26, 243
Allesdragers
189–190
Android Auto verbinding
282
Antiblokkeersysteem (ABS)
96–97
Antidiefstalsysteem/Startblokkering
31
Antispinregeling (ASR) ~
Antislipregeling
97, 99
Apple®-speler
248, 260, 287
Apple CarPlay verbinding
262, 281
Apps
282
Armleuning achter
76
Armleuning vóór
73–74
Audiokabel
286
Audioversterker
72
Automatische airconditioning ~
Airconditioning, automatische
69
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
65, 69
Automatische ruitenwissers
91–92Automatische transmissie ~ Versnellingsbak,
automatische
130–133, 135, 138, 197, 225
Automatisch inschakelen verlichting
86
Automatisch noodremsysteem
158, 160
AUX-aansluiting
247, 260, 286
B
Bagageafdekking 78–79
Bagageafdekscherm
79
Bagagenet voor hoge belading
80–81
Bagageruimte
39–40, 42, 82
Bagageruimte (indeling)
78–79
Banden
197, 241
Banden oppompen
197, 241
Bandenreparatieset
204–206
Bandenspanning
197, 209, 241
Bandenspanningscontrole (met set)
207, 209
Bandenspanning te laag (detectie)
139
Batterij afstandsbediening ~
Afstandsbediening, batterij
35–36
Batterij afstandsbediening vervangen ~
Afstandsbediening, batterij vervangen
35
Batterij (hybride)
181, 184
Bediening autoradio aan stuurkolom ~
Autoradio, bedieningen aan
stuurkolom
243, 255, 270
Bekerhouder
71
Beladen
80–81, 189–190
Benzinemotor
136, 193, 234
Bergingsauto of trailer (slepen)
230
Page 299 of 308
297
Trefwoordenregister
Bijvullen AdBlue® 196, 199
Binnenspiegel
53
BlueHDi
19, 21, 196, 203
Bluetooth (handsfree set)
249–250,
263–264, 287–288
Bluetooth (telefoon)
263–264, 287–289
Bluetooth-telefoon met spraakherkenning
252
Bluetooth-verbinding
250, 263–264,
283, 287–289
Bochtverlichting, statisch
88
Boordcomputer
23–24
Boordgereedschap
82, 204–206
Brandstof
7, 178
Brandstofadditief
195–196
Brandstofniveaumeter
178–179
Brandstoftank
178–179
Brandstof tanken
179
Brandstoftank leeg (diesel)
203
Brandstofverbruik
7, 21
Brandstofvuldop ~ Brandstoftankdop
179
Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep
179
Buitenspiegels
52–53, 70, 165
C
Carrosserie 201
Carrosserie-onderhoud
201
CD
247, 260
CD MP3
247–248, 260
CD-/MP3 -speler
247–248
Centrale vergrendeling
33–34
CHECK 21
Claxon
94
Configuratie van de auto
24–26, 28
Connectiviteit
281
Contact
126, 289
Contact aangezet
126
Controlelampjes
11–12
Controle motorolieniveau ~ Motorolieniveau,
controle
18
Controlepaneel
181, 183–184
Controles
193, 196–198
D
DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio
245–246, 259, 285
Dagteller
22
Dashboardkastje
71
Datum (instellen)
24–25, 266, 291
Datum instellen
24–25, 266, 291
Detectie obstakels
167
Detectie te lage bandenspanning ~
Bandenspanning, detectie
139, 209
Dieselmotor
178, 193, 203, 236
Digitaal instrumentenpaneel
9–10
Digitale radio - DAB (Digital Audio
Broadcasting)
245, 259, 285
Dimlicht
216–217
Dimmer dashboardverlichting ~
Dashboardverlichting (dimmer)
22
Dodehoekbewaking
165, 167
Draadloze lader 72
Drive Assist Plus
150
Driver Sport Pack
135
Dynamische noodrem
128–129
E
Eco-mode ~ Eco-modus 191
Eco-rijden (adviezen)
7
Electronic Stability Program (ESC)
97, 99
Elektrisch bedienbare achterklep
40–42
Elektrisch bediende handrem ~ Handrem,
elektrisch bediend
127–129, 197
Elektrische automatische transmissie
(hybride)
133
Elektrische ruitbediening
43
Elektrisch verstelbare stoelen
51
Elektromotor
136, 180, 239
Elektronische remdrukregelaar (REF)
96
Elektronische remdrukregelaar (REF) ~
Electronic Brake Force Distribution
(EBD)
96–97
Elektronische sleutel
31–33
Elektronische startblokkering ~
Startblokkering, elektronische
122
Elektronisch Stabiliteits Programma
(ESP)
96–99
Energiestromen
27
e-Save-functie (energiereserve)
27
ESP (Elektronisch Stabiliteits Programma)
96