boot PEUGEOT 5008 2022 Instructieboekje (in Dutch)
Page 42 of 292
40
Toegang tot de auto
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt het hoorbare alarm 
in werking en knipperen de richtingaanwijzers 
gedurende 30 seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven 
bepaalde bewakingsfuncties ingeschakeld totdat 
het alarm voor de 11e keer achtereenvolgens 
afgaat.
Als de auto wordt ontgrendeld met de 
afstandsbediening of met het Keyless entry and 
start-systeem, gaat het rode controlelampje in 
de toets knipperen om aan te geven dat het 
alarm tijdens uw afwezigheid is afgegaan. Het 
lampje stopt met knipperen als het contact wordt 
aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de beveiligingsfuncties uit te schakelen:
► Ontgrendel de auto met de sleutel in het slot 
van het bestuurdersportier.
►  Open het portier; het alarm gaat af.
►  Zet het contact aan; het alarm stopt. Het 
controlelampje in de toets gaat uit.
De auto vergrendelen 
zonder het alarm in te 
schakelen
►  Vergrendel de auto of schakel de 
supervergrendeling in met de sleutel 
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot 
van het bestuurdersportier.
Vergrendelen van de auto 
met volledig ingeschakeld 
alarm
Activering
► Zet het contact af en verlaat het voertuig.
►  V ergrendel de auto of schakel de 
supervergrendeling in met de afstandsbediening 
of met het Keyless entry and start-systeem.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd, 
knippert het rode controlelampje van de 
toets één keer per seconde en gaan de 
richtingaanwijzers gedurende ongeveer 2 
seconden branden.
De omtrekbeveiliging wordt na 5 
seconden geactiveerd en de interieur- en 
wegsleepbeveiliging na 45 seconden.
Wanneer een portier, de bagageruimte of 
de motorkap niet goed is gesloten, wordt 
de auto niet vergrendeld, maar worden de 
omtrekbeveiliging, de interieurbeveiliging en 
de wegsleepbeveiliging na 45 seconden wel 
ingeschakeld.
Uitschakelen
► Druk op een van de ontgrendeltoetsen van 
de afstandsbediening:
kort indrukken 
lang indrukken 
of
►
 
Ontgrendel de auto met het Keyless entry 
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het 
verklikkerlampje van de toets gaat uit en 
de richtingaanwijzers knipperen gedurende 
ongeveer 2 seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt  vergrendeld (als binnen 30 seconden niet 
een van de portieren of de achterklep wordt 
geopend), wordt ook het alarmsysteem 
automatisch weer ingeschakeld.
Vergrendelen van de 
auto met alleen de 
omtrekbeveiliging 
ingeschakeld
Schakel de interieurbeveiliging en de 
wegsleepbeveiliging uit om vals alarm te 
voorkomen, bijvoorbeeld in de volgende 
gevallen:
–
 
Het raam staat een klein stukje open.
–
 
De auto wordt gewassen.
–
 
Er wordt een wiel verwisseld.
–
 
De auto wordt gesleept.
–
 
De auto staat op een schip of veerboot.
Uitschakelen van de interieur- en 
wegsleepbeveiliging
► Zet het contact af en druk binnen 10 
seconden op de alarmtoets tot het rode 
controlelampje blijft branden.
►
 
V
 erlaat de auto.
►
 
V
 ergrendel de auto meteen met de 
afstandsbediening of het Keyless entry and 
start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging wordt ingeschakeld: 
het rode controlelampje in de toets knippert één 
keer per seconde.
Deze uitschakelprocedure moet elke 
keer na het afzetten van het contact 
opnieuw worden uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de 
interieur- en wegsleepbeveiliging
► Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto 
met de afstandsbediening of het Keyless entry 
and start-systeem te ontgrendelen.
Het controlelampje in de toets gaat uit.
►
 
Schakel alle beveiligingsvoorzieningen 
opnieuw in door de auto met de 
afstandsbediening of het Keyless entry and start-
systeem te vergrendelen.
Het rode controlelampje in de toets knippert 
weer één keer per seconde.   
Page 130 of 292
128
Rijden
Regeneratief remmen met het 
rempedaal
Er kan ook energie worden teruggewonnen 
door het rempedaal in te trappen om de 
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden; dit heeft 
geen effect op het aangegeven laadniveau.
Hill  Start Assist
Dit systeem houdt de auto bij het wegrijden 
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op 
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het 
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Het systeem is alleen actief onder de volgende 
voorwaarden:
–  De auto staat volledig stil met het rempedaal 
ingedrukt.
–  Er is aan bepaalde hellingcondities voldaan.
–  Het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode 
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand uit de auto moet stappen terwijl 
de motor draait, trek dan de parkeerrem 
handmatig aan. Controleer vervolgens of 
het controlelampje van de parkeerrem en 
het controlelampje  P in de hendel van de 
elektrische parkeerrem permanent branden.
De functie Hill Start Assist kan niet 
worden uitgeschakeld. Maar als de 
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto 
D/B. Automatisch vooruit rijden ( D) of 
automatisch vooruit rijden met 
regeneratief remmen ( B)
De transmissie schakelt zelf de juiste 
versnelling in, op basis van uw rijstijl, het 
wegprofiel en de belading van de auto. 
Als de functie regeneratief remmen is 
geactiveerd, regelt de transmissie ook 
het remmen als het gaspedaal wordt 
losgelaten.
Impulsselectiehendel 
 
A. Toets P
Om de parkeerstand in te schakelen.
B.Toets Unlock
Om de transmissie te deblokkeren en, met 
ingetrapt rempedaal, vanuit stand  P een 
andere stand te selecteren of stand  R
  te 
selecteren.
Houd deze toets ingedrukt voordat u de 
selectiehendel beweegt.
C. Controlelampjes voor de transmissiestand 
(R, N, D/B)
Wanneer u de parkeerstand wilt 
uitschakelen, wacht dan totdat het 
controlelampje READY gaat branden.
Informatie op het 
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, 
wordt de status van de transmissie op het 
instrumentenpaneel weergegeven:
P: parkeren.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1 t/m D8: automatisch vooruit rijden.
B1 t/m B8: automatisch vooruit rijden met 
regeneratief remmen geactiveerd.
Bij volledig elektrisch rijden wordt de 
ingeschakelde versnelling niet aangegeven.
Bij het afzetten van het contact wordt de stand 
van de transmissie nog enkele seconden 
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Regeneratief remmen
De functie voor regeneratief remmen bootst 
het afremmen op de motor na en laat de 
auto afremmen zonder dat de bestuurder het 
rempedaal hoeft in te trappen. Wanneer de 
bestuurder het gaspedaal loslaat, vertraagt de 
auto sneller.
De energie die wordt teruggewonnen bij het 
loslaten van het gaspedaal wordt gebruikt om de 
tractiebatterij gedeeltelijk op te laden.
Het gedeeltelijk opladen heeft geen 
effect op het aangegeven laadniveau.
De auto gaat vertragen, maar de 
remlichten gaan niet branden.
►
 
Beweeg de hendel vanuit stand  D/B
 naar 
achteren om de functie in of uit te schakelen.
D op het instrumentenpaneel wordt vervangen 
door B.
De status van de functie wordt niet opgeslagen 
bij het afzetten van het contact.
In bepaalde omstandigheden 
(bijvoorbeeld volledig opgeladen 
tractiebatterij of extreme temperaturen) kan 
de mate van regeneratief remmen tijdelijk 
worden beperkt waardoor de auto minder 
sterk afremt.
De bestuurder moet goed op het verkeer 
letten en waar nodig altijd onmiddellijk het 
rempedaal kunnen intrappen.