Peugeot 508 2012 Handleiding (in Dutch)

Page 121 of 340

4
119
i
!
!
Rijden
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contactopnieuw aanzet.



Inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF"
.
Het s
ysteem is dan weer ingeschakeld; het
verklikkerlampje in de schakelaar gaat uit en er
wordt een melding op het display weergegeven.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje in de schakelaar "ECO OFF"knipperen en ver volgens constant branden. Laat het systeem controleren door het PEUGEOT- netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de
STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp
van de sleutel.

Schakel omwille van de veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wiltuitvoeren.
Dit systeem hee
ft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale 12V-accu (raadpleeg
voor meer informatie het PEUGEOT- net wer k).
Het gebruik van een andere dan de door
PEUGEOT voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.
Maak voor het opladen van de 12V-accu gebruik
van een 12V-acculader. De polariteiten mogen
hierbij niet worden omgekeerd.

Onderhoud


Het Stop & Star t-systeem maaktgebruik van geavanceerde technologie.Laat eventuele werkzaamhedenuitvoeren bij een gekwalificeerde werkplaats, bijvoorbeeld eenservicepunt van het PEUGEOT-netwerk, die over alle deskundigheid en speciale gereedschappen beschikt.

Page 122 of 340

120
!
Rijden





Hill holder
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van hetrempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingedrukt,
- bij bepaalde hellingcondities,
- als het bestuurderspor tier is
gesloten.
De hill holder kan niet worden uitgeschakeld.
Als de auto ber
gopwaarts stilstaat, wordtdeze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:

- als bij de handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand isingeschakeld,

- als bij de gestuurde handgeschakelde
versnellin
gsbak de stand A
of Misingeschakeld,

- als bij de automatische transmissie de stand Dof M
is ingeschakeld.


Werking
Als de auto bergafwaar ts stilstaat en deachteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden
wanneer u het rempedaal loslaat.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de hill holder gebruikt. Als u de auto moet verlaten ter wijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of hetverklikkerlampje van de parkeerrem enhet lampje P
op de hendel (elektrischeparkeerrem) permanent branden.



Storing

Bij een storing in de hill holder gaan deze
verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.

Page 123 of 340

4
121
i
Rijden





Head-up display


Systeem dat bepaalde informatie op een getint scherm projecteer t, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en de
instellingen worden opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
1
.Inschakelen head-up display. 2. Uitschakelen head-up display (lang
indrukken).3. Regeling lichtsterkte.4.
Hoogteverstelling weergave.

Schakelaars
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer:
A.De snelheid van uw auto. B. De informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer.


Informatie op het head-up
display
C.
De aanwijzingen van het navigatiesysteem (volgens uitvoering).

Raadpleeg voor meer informatie over het navigatiesysteem het hoofdstuk "Audio en telematica".

Page 124 of 340

122
i !
Rijden
)Druk bij draaiende motor op de toets 1omhet systeem in te schakelen en het scherm uit te klappen.)Houd de toets 2 ingedrukt om het systeem uit te schakelen en het scherm in te klappen.
De ingeschakelde/uitgeschakelde status vanhet head-up display blijft behouden als demotor opnieuw wordt gestart.
Inschakelen/uitschakelen
)
Stel bij draaiende motor de lichtsterkte van
het display in met de toetsen 3:


- "zon" om de lichtsterkte te verhogen,

- "maan" om de lichtsterkte te verlagen.


Regelen van de lichtsterkte


Het is raadzaam de toetsen uitsluitend bij stilstaande auto te bedienen. Leg nooit voor werpen rondom het scherm (of in de uitsparing) zodat het
uitklappen en de goede werking van het scherm niet verhinderd worden.


Bij bepaalde weersomstandigheden(regen en/of sneeuw, zeer zonnig weer, ...) kan de informatie op het head-up displaytijdelijk minder goed leesbaar zijn. Sommige zonnebrillen kunnen het lezenvan de informatie hinderen.
Gebruik een schone en zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje of microfiberdoekje) om het projectieschermte reinigen. Gebruik nooit een droge doek, een schuurspons, of een schoonmaak-of oplosmiddel om te voorkomen dat er krassen ontstaan op het scherm of de anti-reflecterende laag beschadigd raakt.
Hoogteverstelling
)Stel het display bij draaiende motor op degewenste hoogte af met de toetsen 4:
- omhoog om het display hoger af te
stellen,
- omlaag om het display lager af te stellen.

Page 125 of 340

4
123
!
Rijden








Snelheden opslaan
Het opslaan van snelheden geldt voor de snelheidsbegrenzer en voor de snelheidsregelaar.
U kunt vi
jf snelheden opslaan in het geheugen
van het systeem.
Standaard zijn er al enkele snelheden
opgeslagen.)Ga naar het hoofdmenu van het display van
het instrumentenpaneel door op de toets"CONFIG"
te drukken.)Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Configuratie" en bevestig uw
keuze.
Selecteren van een opgeslagen snelheid:)druk op de toets " + " of
" -" en houd de toets even
ingedrukt; het systeem stopt bij de dichtstbijzijnde
opgeslagen snelheid,
Voer deze handelingen omwille van de veiligheid alleen uit als de auto stilstaat en gebruik hierbij het display van hetinstrumentenpaneel. Deze handelingen kunnen alleenuitgevoerd worden als de auto stilstaat.

Werking
)
Selecteer het menu "Parameters auto" enbevestig uw keuze.)
Selecteer "Hulp bij het rijden" en bevestiguw keuze.
)
Selecteer "Opgeslagen snelheden" enbevestig uw keuze.)
Wijzig de snelheid.)
Selecteer "OK
" en bevestig dit om de
wijzigingen op te slaan.


Selecteren
)
druk nog eens op de toets " +
" of "- " en houd de toets ingedrukt om een andere
opgeslagen snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de snelheid en de status van het systeem (in-/uitgeschakeld) weergegeven.

Page 126 of 340

124
i
i
Rijden





Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de
wagensnelheid de door de bestuurder
ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.

Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaalgeen effect. Alleen door het gaspedaal
tot voorbij het zware punt in te trappen,
kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer
wordt losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
H
et inschakelen
van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid
dient minimaal 30 km/h te bedragen.
H
et uitschakelenvan de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.
De in
gestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in hetgeheugen.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde desnelheidslimiet in acht nemen, zijnaandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Deze informatie wordt tevensweergegeven op het head-up display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display. 1.Toets voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer
2. Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid3.
Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid4.Toets voor het onderbreken/hervatten van
de snelheidsbegrenzing (Pause)5.Toets voor het uitschakelen van desnelheidsbegrenzer



Bediening op het stuurwiel

De informatie van de snelheidsbegrenzer
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.

Weergave op het
instrumentenpaneel
A.Snelheidsbegrenzing ingeschakeld/onderbrokenB.Snelheidsbegrenzer geselecteerdC.Ingestelde snelheid

Page 127 of 340

4
125
!
Rijden
) Druk op 1: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld
(Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteldzonder de begrenzer in te schakelen. )
Stel de snelheid in door op de toets 2of 3
te drukken (bijv.: 90 km/h).


Programmeren

Overschri
jden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbijhet zware punt, wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de
ingestelde snelheid op het display knipperen.


Het knipperen van de in
gestelde snelheid stopt automatisch als het gas wordt losgelaten.


Uitschakelen van de functie
)
Druk op 5: de snelheidsbegrenzer is
uitgeschakeld.

Bij een steile afdaling of bij het krachtigintrappen van het gaspedaal kan desnelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden.
Bij gebruik van niet door PEUGEOT goedgekeurde matten kan de bedieningvan het gaspedaal worden gehinderden daarmee de werking van desnelheidsbegrenzer worden beïnvloed.
De door PEUGEOT goedgekeurde matten zijn voorzien van een derdebevestigingspunt bij de pedalen,waarmee wordt voorkomen dat de maten de pedalen met elkaar in contact kunnen komen.

In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Storing
U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. )Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 . )Onderbreken van de snelheidsbegrenzing: druk nogmaals op de
toets 4 : het onderbreken wordt bevestigd op het display via demelding "Pause". )Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4.

Page 128 of 340

126
i
i
Rijden





Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan
de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. Het inschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig. Om de snelheidsregelaar te kunnen inschakelen, moet de ingestelde snelheidminimaal 40 km/h bedragen en moet aan een van de onderstaande voorwaarden worden voldaan:
- bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
4e versnelling zijn ingeschakeld,
- bij auto's met gestuurde handgeschakelde
versnellin
gsbak of met automatische
transmissie moet minimaal de 2e versnellingzijn ingeschakeld,
- de stand A
van de gestuurdeAhandgeschakelde versnellingsbak of destand D
van de automatische transmissiemoet zijn geselecteerd.
H
et uitschakelen
van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of om
veiligheidsredenen door activering van het ESC.
Door het
gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los telaten.
N
a het afzetten van het contact worden alleingestelde snelheden gewist.
1. Toets voor het selecteren van de snelheidsregelaar 2.Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verlagen van de ingestelde snelheid
3.Toets voor het programmeren van een snelheid
en het verhogen van de ingestelde snelheid4. Toets voor het onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling (Pause)
5.Toets voor het uitschakelen van desnelheidsregelaar


Bediening op het stuurwiel
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde desnelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Deze informatie wordt tevensweergegeven op het head-up display.
Zie het hoofdstuk "Rijden" voor meer informatie over het head-up display. De in
formatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van het
instrumentenpaneel.

Weergave op het display
A.Snelheidsregelaar ingeschakeld/onderbroken
B.Snelheidsregelaar geselecteerd
C.Ingestelde snelheid

Page 129 of 340

4
127
!
Rijden
) Druk op 1: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld
(Pause). ) Stel de snelheid in door de
wagensnelheid op het gewenste niveau
te brengen en vervolgens op de toets
2 of 3
te drukken (bijv.: 110 km/h).


Programmeren

U kunt de ingestelde snelheid ver volgens wijzigen met de toetsen 2 en 3:


- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden. )Onderbreken van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4:het
onderbreken wordt bevestigd door de melding "Pause".)Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de
toets 4.

Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.
Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomendat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de pedalenblijven hangen:


- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
In het geval van een storing in desnelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Storing


Uitschakelen van de functie
)Druk op 5
: de snelheidsregelaar is uitgeschakeld. Op het displaywordt weer de kilometerteller weergegeven.

Page 130 of 340

128
!
Rijden
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
w
orden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.





Parkeerhulp


Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk. De
functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.


Parkeerhulp achter


Geluidssignalen

De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het naderen van
obstakels. De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
we
lke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakelkleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.



Grafische weergave

De grafische weergave is een aanvulling op hetgeluidssignaal. Op het multifunctionele displayworden blokjes weergegeven die het pictogram
van de auto steeds dichter naderen. Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt
ook het symbool "Gevaar" op het display.

Page:   < prev 1-10 ... 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 ... 340 next >