Peugeot 508 RXH 2014 Handleiding (in Dutch)
Page 181 of 332
179
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Dynamische stabiliteitscontrole (CDS) en antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor
wordt gestart.
Zodra deze systemen signaleren dat de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ESP-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsysteem,
elektronische onderdelen alsmede de
montageprocedure en het uitvoeren van
werkzaamheden door het PEUGEOT-
netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van het
instrumentenpaneel, duidt dit op een storing
in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te laten controleren.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 20 km/h.
F
D
ruk nogmaals op de knop "AS R O FF "
om het systeem handmatig weer in te
schakelen.
F
D
ruk op de knop "AS R O FF "
.
Als dit verklikkerlampje en het lampje
op de knop gaan branden, grijpt het
ESP-systeem niet meer in op de
werking van de motor.
7
Veiligheid
Page 182 of 332
180
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels vóór Veiligheidsgordels achter
De achterzitplaatsen zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat
en spankrachtbegrenzer (met uitzondering van
de middelste zitplaats achter).Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming van
de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse
aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen
de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de
inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee
de gordel tegen het lichaam van de inzittenden
getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.
Veiligheid
Page 183 of 332
181
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Hoogteverstelling vóór
F Knijp, om het bevestigingspunt te vinden, de knop in en schuif deze in één van de
standen.
Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h,
k nippert (knipperen) het pictogram (de
pictogrammen) gedurende twee minuten in
combinatie met een geluidssignaal. Na deze
2
m
inuten blijft (blijven) het pictogram (de pictogrammen)
branden zolang de bestuurder of passagier(s) zijn gordel
(hun gordels) niet heeft (hebben) vastgemaakt.
Pictogram(men) veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
1. Pictogram veiligheidsgordels voor en/of achter losgemaakt/niet vastgemaakt, op
het instrumentenpaneel.
2.
P
ictogram veiligheidsgordel links voor.
3.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts voor.
4.
P
ictogram veiligheidsgordel rechts achter.
5.
P
ictogram veiligheidsgordel midden achter.
6.
P
ictogram veiligheidsgordel links achter.
Pictogram(men)
veiligheidsgordel(s) voor en achter
Bij het aanzetten van het contact gaat het
pictogram 1
o p het instrumentenpaneel
en de desbetreffende pictogrammen
( 2
t
/m 6) op het pictogrammendisplay
van de veiligheidsgordels en passagiersairbag rood
branden als de desbetreffende veiligheidsgordel niet
is vastgemaakt of weer is losgemaakt.
7
Veiligheid
Page 184 of 332
182
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- d
ient deze strak om het lichaam te worden
gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging naar
voren worden getrokken, zonder dat de
gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één persoon
worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
m
ag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en
de werkzaamheden volgens de voorschriften
uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij
het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een aanrijding wordt de hoogspanning
automatisch onderbroken.
Veiligheid
Page 185 of 332
183
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Airbags
De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te
verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers
(behalve bij de middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren registreren
de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan
de registratiezones voor een aanrijding worden
blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de auto
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te helpen beschermen. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het
zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de
auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding
van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de
auto over de kop slaat, treden de airbags niet in
werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze
situaties voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend
ongeval), worden de airbags niet meer
opgeblazen.Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat rook en een knal,
als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem
is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan voor
personen die hier gevoelig voor zijn,
irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor gedurende
een korte periode enigszins verminderen.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp
actzone opzij.
Frontairbags
Activering
De airbags worden opgeblazen, met
uitzondering van de airbag aan passagierszijde
als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd. De frontairbags beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
7
Veiligheid
Page 186 of 332
184
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden
uitgeschakeld:
F steek de sleutel in de schakelaar voor
uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,
F draai deze in de stand "OFF",F ver wijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering van uw
auto brandt dit waarschuwingslampje
hetzij op het instrumentenpaneel, hetzij
op het display voor de waarschuwingslampjes van
de autogordels en de airbag aan passagierszijde, bij
aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.
Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd uit
als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt ver wijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
"ON" om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld, gaat dit
waarschuwingslampje op het display van de
waarschuwingslampjes van de autogordels
en de airbag aan passagierszijde
gedurende ongeveer 1 minuut branden.
Storing
Als dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display van
het instrumentenpaneel, laat het systeem dan
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat
dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet
worden geactiveerd.
Veiligheid
Page 187 of 332
185
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Zijairbags
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel. De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Imp actzone opzij.
Windowairbags
De windowairbags beschermen de bestuurder
en passagiers (uitgezonderd de middelste
passagier achter) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen
en in de hemelbekleding. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of
een frontale aanrijding wordt de
windowairbag niet geactiveerd.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij
een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone opzij (
B), waarbij
de krachten loodrecht op de lengterichting van
de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden vóór en achter en de ruiten.
Als dit waarschuwingslampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel,
raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Storing
7
Veiligheid
Page 188 of 332
186
508RXH_nl_Chap07_securite_ed01-2014
Maak er een gewoonte van om normaal
rechtop in de voorstoelen te zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan de goede
werking van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van de airbag
verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gassen via de
daarvoor bestemde openingen naar buiten
stromen.
Zijairbags
Airbags vóór
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de window-airbags
kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van
de bevestiging van de window-airbags.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten
of een pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuur wielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel
veroorzaken. Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen
worden. Voor informatie over de stoelhoezen
die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich
wenden tot het PEUGEOT-netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van
de airbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Veiligheid
Page 189 of 332
187
508RXH_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2014
Deze set bevindt zich achter de achterbank. De volledige set voor de reparatie van een
band bestaat uit een compressor en een flacon
met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band
tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde
garage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Bandenreparatieset
Toegang tot de set
Overzicht gereedschap
Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto,
gebruik het niet voor andere doeleinden. Afhankelijk
van de uitvoering is uw auto voorzien van het volgende
gereedschap.
1. 12V-compressor. D e compressor bevat een afdichtingsproduct voor het
tijdelijk repareren van een band. Bovendien kan met
de compressor de bandenspanning worden geregeld.
2. Een wielblok* voor een van de voor wielen, zodat de
auto niet weg kan rollen.
3. Afneembaar sleepoog. Z ie de rubriek "Slepen van de auto".
* Volgens land van bestemming of uitvoering. De elektrische installatie van de auto
biedt de mogelijkheid een compressor
aan te sluiten en te gebruiken voor de
duur die nodig is om een gerepareerde
lekke band op spanning te brengen of
om een klein opblaasartikel op te blazen.
8
Praktische informatie
Page 190 of 332
188
508RXH_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2014
A. Schakelaar stand "Reparatie" of "Op spanning brengen".
B.
A
an/uit schakelaar "I/O" .
C.
K
nop voor leeg laten lopen.
D.
M
anometer (bar en psi).
E.
O
pbergvak met:
-
k
abel + adapter voor 12V-aansluiting,
-
d
iverse opblaasnippels voor accessoires
als ballonnen, fietsbanden, ...
Beschrijving van de set
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. W itte slang met dop voor de reparatie.
H.
Z
warte slang voor het op spanning
brengen.
I.
S
ticker met snelheidslimiet. De sticker met snelheidslimiet I moet
op het stuur wiel worden geplakt om u
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
Rijd na het repareren met behulp van
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Praktische informatie