stop start Peugeot Bipper 2015 Handleiding (in Dutch)

Page 42 of 193

40
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
ALARM
Het alarm bestaat uit:
-
een omtrekbeveiliging met sensoren op

de portieren, deuren en motorkap en op
de elektrische voeding,
-

een interieurbeveiliging,
-
een beveiliging tegen opkrikken en wegslepen,
-


een beveiliging bij het plaatsen van een

sleutel in het contactslot.
Het systeem bevat een sirene.
Inschakelen van het alarm
Controleer eerst of alle portieren goed zijn
gesloten.
Druk op deze schakelaar om
het alarm in te schakelen. De
beveiliging wordt na enkele
seconden ingeschakeld.
Als het alarm in de waakfase is, wordt bij een
inbraak gedurende ongeveer 30
seconden
de sirene geactiveerd, waarbij tevens de
richtingaanwijzers gaan knipperen.
Het alarm komt vervolgens terug in de
waakfase.
Het alarm gaat tevens af nadat de
elektrische voeding is onderbroken en weer
wordt aangesloten.
Uitschakelen met de afstandsbediening
Uitschakelen met de sleutel
Ontgrendel de portieren met de sleutel en
stap in de auto. Zet het contact in de stand
MAR; de identificatie van de sleutelcode
zorgt ervoor dat de sirene stopt.
Uitschakelen van de interieurbeveiliging en
de beveiliging tegen opkrikken en wegslepen
Gebruiksvoorschrift
Als de sirene per ongeluk afgaat, kunt u
deze snel uitschakelen door de auto met de
afstandsbediening te ontgrendelen.
Als u de auto wilt vergrendelen zonder het
alarmsysteem in te schakelen, vergrendel
de auto dan met de sleutel in het slot
(bijvoorbeeld om de auto te wassen).
Druk op deze knop. Het
alarmsysteem wordt
uitgeschakeld op het moment dat
de auto wordt ontgrendeld.
Signalering van inbraakpogingen
Wanneer iemand tijdens uw
afwezigheid heeft geprobeerd
om in te breken in uw auto,
wordt u daar bij terugkomst op
geattendeerd door het knipperen
van het verklikkerlampje van de elektronische
startblokkering of een waarschuwingsmelding
op het display van het instrumentenpaneel.
Druk om de interieurbeveiliging
en de beveiliging tegen opkrikken
en wegslepen uit te schakelen
op de knop op de plafonnier van
de auto. Dit dient u, zolang u wilt
dat deze beveiligingen zijn uitgeschakeld,
telkens nadat u het contact hebt uitgezet te
herhalen.
Toegang tot de auto

Page 59 of 193

57
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Resetten
Zet het contact in de stand MAR.
Binnen 10 seconden moet de ingeschakelde
versnelling op het display van het
instrumentenpaneel verschijnen.
Als dat niet het geval is, zet dan het contact
in de stand STOP
en wacht tot het display
van het instrumentenpaneel uitgaat.
Zet het contact nogmaals in de stand MAR. Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding op
het display, duidt dit erop dat de
versnellingsbak op de verkeerde
manier wordt bediend door de bestuurder.
Als bij aangezet contact dit lampje
gaat knipperen in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
display van het instrumentenpaneel, duidt dit
op een storing in de versnellingsbak.
l

aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.


l aat als het probleem niet is verholpen het
systeem controleren door het P
e UG e OT-
netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Zet de selectiehendel tijdens het rijden
nooit in de neutraalstand (stand N).
Zet de selectiehendel alleen in de achteruit
(stand R) als de auto volledig stilstaat en het
rempedaal is ingetrapt.
Wanneer u gelijktijdig het gaspedaal en
het rempedaal intrapt, kan schade aan de
versnellingsbak ontstaan.
Noodloopfunctie - vertraagd wegrijden
Deze procedure moet worden toegepast
als het systeem het intrappen van het
rempedaal niet signaleert of in het geval
van een storing in de versnellingsbak bij het
starten van de motor.
Trap het rempedaal stevig in.
Draai de contactsleutel ten minste
7
seconden in de stand AV V .
De motor wordt gestart.
Het systeem blijft werken in de
noodloopfunctie: de versnellingsbak gebruikt
de 3
e versnelling als hoogste versnelling en
de automatische stand is niet beschikbaar.
laat als de motor niet kan worden gestart het
systeem controleren door het P e UG e OT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
StoringAls de auto lang stilstaat met
draaiende motor, is het raadzaam de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N) te houden.
Als de auto stilstaat met draaiende
motor en de eerste of tweede
versnelling of de achteruitversnelling is
ingeschakeld, selecteert de versnellingsbak
in de volgende gevallen automatisch de
neutraalstand, waarbij een geluidssignaal
klinkt:
-

het gas- en/of rempedaal wordt

gedurende 3
minuten niet ingetrapt,
-

het rempedaal wordt al 10
minuten
ingetrapt,
-

het bestuurdersportier is geopend en het

gas- en/of rempedaal wordt gedurende
1,5
seconde niet ingetrapt,
-

storing in de versnellingsbak. W

anneer uw auto gesleept wordt,
dient u ervoor te zorgen dat de
versnellingsbak in de neutraalstand
(stand N) staat.
Rijd altijd stapvoets als de weg onder


water staat of bij het oversteken van
een wed.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Versnellingsbak en stuurwiel

Page 61 of 193

59
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
CONTACTSLOT
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Stand MAR: contact AAN.
Verschillende accessoires functioneren.
Stand AV V (Avviemento): startmotor.
De startmotor wordt in werking gezet.
Starten van de motor
Verklikkerlampje startblokkering
Gebruik als dit lampje brandt een
andere sleutel en laat de defecte
sleutel controleren door het
P
e UG e OT-netwerk.
Verklikkerlampje voorgloeien
dieselmotor
Zet het contact in de stand MAR
terwijl de handrem is aangetrokken
en de versnellingsbak in de
neutraalstand staat. Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt
of de portieren, achterdeuren,
schuifdeuren en motorkap goed
zijn gesloten.
Afzetten van de motor
Zet de auto stil en draai, terwijl de motor
stationair draait, de contactsleutel in de
stand
STOP.
Hang geen zware voorwerpen aan de
sleutel: dit kan namelijk storingen aan
het contactslot veroorzaken. Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden
wordt aanbevolen zogenaamde "winter"
brandstof te tanken die speciaal geschikt is
voor (zeer) lage temperaturen.
Wacht tot dit lampje uitgaat en zet
vervolgens de startmotor in werking (stand
AV V ) tot de motor aanslaat.
Hoe lang het lampje brandt, is afhankelijk
van de weersomstandigheden.
Als de motor warm is, brandt het lampje
slechts een kort ogenblik en kunt u de motor
direct starten.
l

aat de sleutel los zodra de motor draait.
l

aat bij temperaturen onder -23°C
de motor gedurende vier minuten
stationair draaien. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen

Page 62 of 193

60
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
HILL START A SSIST
Deze functie, die is geïntegreerd in het
e

SC-systeem, vergemakkelijkt het wegrijden
op een helling, door uw auto, nadat u het
rempedaal hebt losgelaten, ongeveer
2
seconden op zijn plaats te houden. In
die tijd kunt u uw voet naar het gaspedaal
verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
-

als de auto volledig stilstaat terwijl u het

rempedaal intrapt,
-

bij draaiende motor
,
-

op hellingen met een percentage van

minimaal 5%, Werking
Als de auto met draaiende motor op een
helling stilstaat, wordt deze even op zijn
plaats gehouden als u het rempedaal
loslaat en:
-

bij een handgeschakelde versnellingsbak

de eerste versnelling of de neutraalstand
hebt ingeschakeld,
-

bij een elektronisch bediende

versnellingsbak de stand A of M hebt
geselecteerd.
Als de auto met draaiende motor
bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld
is, wordt de auto even op zijn plaats
gehouden als u het rempedaal loslaat.
Als het gaspedaal niet binnen
2
seconden wordt ingetrapt, wordt
het systeem automatisch uitgeschakeld en
valt de remdruk geleidelijk weg. Tijdens
deze fase wijst een mechanisch geluid erop
dat de remmen loskomen en de auto in
beweging begint te komen. Verlaat de auto niet in de korte periode
dat u de hill start assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de motor
draait, trek dan de handrem aan. Controleer
of het verklikkerlampje van de handrem op
het instrumentenpaneel constant brandt.
Storing
Bij een storing in de systeem
gaan op het instrumentenpaneel
deze verklikkerlampjes branden.
Raadpleeg het P
e UG e OT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om het systeem te
laten controleren.
In de ST

OP-stand van het Stop &
Start-systeem is de hill start assist
uitgeschakeld.
Starten en stoppen

Page 63 of 193

61
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
- bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak: zet, terwijl de auto
stilstaat, de versnellingsbak in de
neutraalstand en laat de koppeling los,
-

bij een auto met een elektronsich
gestuurde

versnellingsbak: houd,
terwijl de auto stilstaat, het rempedaal
ingetrapt. Bijzonderheden: geen overgang naar de
STOP-stand
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
-

het bestuurderportier geopend is,
-

de veiligheidsgordel van de bestuurder

losgemaakt is,
-
de achteruitversnelling is ingeschakeld,
-

bepaalde bijzondere omstandigheden

(laadtoestand accu, motortemperatuur,
regeneratie van het roetfilter,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dat niet toelaten.
In dat geval wordt een melding

weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
STOP & S TART- S y STEEM
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt
direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem, dat perfect is
aangepast aan het stadsverkeer, zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder uitstoot
van schadelijke stoffen en een aangename
rust in het interieur tijdens het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt afgezet: Om te voorkomen dat de motor te
vaak wordt uitgezet als u langzaam
rijdt, wordt de motor uitsluitend automatisch
afgezet als de auto een snelheid van
minimaal 10 km/h heeft bereikt.
In de STOP-stand van het Stop & Start-
systeem is de hill holder uitgeschakeld.
Verlaat nooit de auto zonder eerst
het contact met de sleutel te hebben
afgezet.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af en neem de
sleutel uit het contactslot.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen

Page 64 of 193

62
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Bijzonderheden: automatisch activeren van
de START-stand
De START-stand wordt automatisch
geactiveerd als:
-
de auto wegrolt op een helling,
-


de motor ongeveer drie minuten geleden

is afgezet door het Stop & Start-systeem,
-

bepaalde bijzondere omstandigheden

(laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dit niet toelaten. Gebruiksvoorschrift
Als u bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak in de STOP-stand een
versnelling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal intrapt,
wordt de motor in sommige gevallen niet
weer gestart.
e

r gaat dan een verklikkerlampje branden
of er wordt een melding weergegeven die
aangeeft dat u het koppelingspedaal volledig
moet intrappen om de motor weer te laten
starten.
Als de motor automatisch is afgezet
(STOP-stand) en de bestuurder zijn
veiligheidsgordel losmaakt en een
voorportier opent, dan kan de motor
uitsluitend weer met de contactsleutel
worden gestart. Dit wordt aangegeven door
een geluidssignaal in combinatie met het
knipperen van het verklikkerlampje Service
en het weergeven van een melding op het
display van het instrumentenpaneel.
Als de motor automatisch is gestart (START-
stand) en de bestuurder gedurende de
daaropvolgende drie minuten de auto niet
bedient, zet het systeem de motor definitief
af. De motor kan dan uitsluitend weer met
de contactsleutel worden gestart.
Overgang naar de START-stand van de motor
Het verklikkerlampje "S" gaat uit
en de motor wordt gestart:
-

bij een auto met een handgeschakelde


versnellingsbak: trap het
koppelingspedaal volledig in,
-

bij een auto met een elektronisch
gestuurde

versnellingsbak:


laat het rempedaal los met de
selectiehendel in de stand A

of M,


of schakel de achteruitversnelling

in.
In dat geval wordt een melding


weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel en gaat het
verklikkerlampje "S" gedurende
enkele seconden knipperen om
vervolgens te doven.
Dit is volkomen normaal.
Als in de STOP-stand de
selectiehendel van de elektronisch
gestuurde versnellingsbak in een
andere stand wordt gezet, wordt de
motor weer gestart.
Als de motor bij stilstand op een
helling automatisch wordt afgezet,
moet, aangezien de hill holder uitsluitend bij
draaiende motor werkt, de motor opnieuw
gestart worden en een versnelling worden
ingeschakeld alvorens het rempedaal kan
worden losgelaten.
Starten en stoppen

Page 65 of 193

63
Bipper_nl_Chap03_pret-a-partir_ed02-2014
Uitschakelen
Als u geen concessies wilt doen aan
het thermische comfort, kunt u het
Stop & Start-systeem uitschakelen,
zodat de airconditioning continu blijft
werken. Het systeem behoudt na het starten
van de motor met de sleutel dezelfde
status (ingeschakeld of uitgeschakeld)
als voordat de motor werd afgezet.
U kunt dit systeem op elk willekeurig
moment uitschakelen door de toets "S -
OFF" in te drukken.
Het verklikkerlampje in de toets gaat
branden en er verschijnt een bericht op het
display van het instrumentenpaneel.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
Storing Onderhoud
Bij een storing in het Stop &
Start-systeem wordt het systeem
uitgeschakeld, gaan deze
verklikkerlampjes branden op
het instrumentenpaneel en wordt
er een melding weergegeven
op het display van het
instrumentenpaneel.
l

aat het systeem controleren door
het P
e
UG
e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan de motor gestart worden
door het koppelingspedaal volledig in te
trappen of door de selectiehendel in de
neutraalstand te zetten. Zet het contact altijd met de sleutel
af als u handelingen onder de
motorkap wilt verrichten, om letsel door het
automatisch activeren van de START-stand
te voorkomen.
Dit systeem heeft specifieke kenmerken
en maakt gebruik van een speciale accu
(raadpleeg voor meer informatie het
P e UG e OT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
P e UG e OT voorgeschreven accu's kan
leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde technologie.
l
aat eventuele werkzaamheden uitsluitend
door een officiële P
e UG e OT-dealer
uitvoeren.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de toets "S - OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het
verklikkerlampje in de toets gaat uit en er
wordt een melding weergegeven op het
display van het instrumentenpaneel.
3
VOORDAT u GAAT RIJDEN
Starten en stoppen

Page 115 of 193

11 3
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
Brake-Assist-System*
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt. Het
Brake-Assist-System maakt onderdeel uit
van het e SC-systeem.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een
bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde
bedieningskracht minder wordt en dat de
effectiviteit van het remmen wordt vergroot.
Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig
in en laat het pedaal niet los.
Gebruiksvoorschrift
Dit systeem kan niet door de bestuurder
worden uitgeschakeld.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
STABILITEITSCONTROLESySTEMEN
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC)
Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt
in via de remmen van één of meer wielen
en via het motorkoppel om de auto (binnen
de natuurkundige grenzen) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra de motor wordt gestart en kan niet worden
uitgeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd zodra de wielen te
weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste richting.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel, wijst dit op
een storing in dit systeem. Het systeem
wordt dan automatisch uitgeschakeld.
l

aat het systeem controleren door
het P
e UG e OT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Antislipregeling (ASR) en
motorkoppelregeling (MSR)
De antislipregeling zorgt voor een optimale
tractie. Het systeem voorkomt het spinnen van
de wielen door in te grijpen op de remmen
van de aangedreven wielen en op het
motormanagement.
Het MSR-systeem maakt onderdeel uit van het
ASR-systeem en treedt in werking als te abrupt
wordt geschakeld of als de aangedreven wielen
gaan glijden. Door het motorkoppel te vergroten
zorgt het systeem ervoor dat de auto stabiel blijft.
Inschakelen
Als de motor wordt gestart, worden deze
systemen automatisch ingeschakeld.
Deze systemen treden in werking als de
auto grip verliest of uit de koers dreigt te
raken.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond,...) kan het nuttig zijn het ASR-
systeem uit te schakelen, zodat de wielen
kunnen spinnen en weer grip kunnen
krijgen.
In dat geval gaat dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel knipperen.
Storing
6
VEILIGHEID
Veiligheid tijdens het rijden

Page 120 of 193

11 8
Bipper_nl_Chap06_securite_ed02-2014
VEILIGHEIDSGORDELS VÓÓR
De voorstoelen zijn voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de vergrendeling
van de gesp te controleren.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden gebracht. De schoudergordel
moet langs het holle gedeelte van de
schouder worden geplaatst.
Veiligheidsgordels met oprolautomaat
Deze zijn voorzien van een automatische
blokkeerinrichting die in werking treedt bij
een aanrijding of een noodstop.
Dankzij de toepassing van
veiligheidsgordels met gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers is de veiligheid
van de inzittenden bij frontale aanrijdingen
nog verder verbeterd. De gordelspanners
dienen om, afhankelijk van de kracht van de
aanrijding, de autogordels stevig tegen de
lichamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners
werken alleen als het contact is aangezet.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittende getrokken wordt.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, gaat
bij het starten van de motor het
waarschuwingslampje branden.
VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER (COMBI)
De driezitsbank is voorzien van driepunts
veiligheidsgordels met oprolautomaat en
spankrachtbegrenzer.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Als een veiligheidsgordel niet wordt
gebruikt, kunt u de gesp ervan
opbergen in de daarvoor bestemde
uitsparing in de zitting.
Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel
niet heeft vastgemaakt, werkt de
START-stand van het Stop & Start-systeem
niet. In dat geval kan de motor alleen met de
sleutel worden gestart.
Veiligheidsgordels

Page 144 of 193

142
Bipper_nl_Chap08_verifications_ed02-2014
BRANDSTOF TANKEN
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 45 liter.
Te laag brandstofniveau
Als het minimale brandstofniveau
is bereikt, gaat dit lampje
branden. e r bevindt zich op dat
moment nog ongeveer 6

liter
brandstof in de tank

. Tank
bij de eerstvolgende gelegenheid om te
voorkomen dat u met een lege tank strandt.
e

en pijl op het instrumentenpaneel geeft
weer aan welke zijde van de auto zich de
tankklep bevindt.
Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
-

Open de brandstoftankklep.
-


Houd met één hand de tankdop vast.
-


Steek met uw andere hand de sleutel

in het slot en draai deze een derde
omwenteling.
-

V

erwijder de tankdop en hang deze op
aan de haak aan de binnenzijde van de
klep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
Gelijktijdig worden de deuren automatisch
ontgrendeld en gaan de plafonniers
branden.
e r verschijnt een melding op
het display van het instrumentenpaneel,
afhankelijk van de uitvoering van uw auto.
Draai de sleutel in de stand STOP om
ontlading van de accu te voorkomen.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet; zet in
dat geval altijd het contact af met de
sleutel. Als de brandstoftankklep geopend is,
blokkeert een veiligheidssysteem het
openschuiven van de zijdeur (Combi).
Op een sticker aan de binnenzijde van
de klep staat de voorgeschreven soort
brandstof aangegeven.
Bij het openen van de dop kan een geluid
van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit
wordt veroorzaakt door een vacuüm en
is een normaal verschijnsel dat wordt
veroorzaakt door de afdichting van het
brandstofcircuit.
l

aat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3

keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen
er storingen optreden.
Vergrendel na het tanken de vuldop en
sluit de tankklep.
Brandstof

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >