ESP Peugeot Boxer 2010 Handleiding (in Dutch)

Page 92 of 163

94
Mobiele telefoon met handsfree-functie
Opbellen door een nummer te kiezen Gesprek beëindigen
Lang indrukken. Inkomende oproep
Als de contactpersoon is
opgeslagen in de index, wordt
zijn naam weergegeven.
"Dial"\
Spreek het nummer karakter
voor karakter (+, #, *) en cijfer
voor cijfer (0 t/m 9) uit.
Het systeem geeft het
herkende nummer weer en
spreekt het uit.
Zeg "Call" als het nummer correct is.
of
"Cancel" om het kiezen van het nummer te
annuleren.
"Start over" om het nummer te wissen en
een nieuw nummer te kiezen.
"Repeat" om het nummer opnieuw te
horen. Indrukken om de oproep te
accepteren.
Lang indrukken om de oproep te
weigeren.
Indrukken om de oproep te
negeren, waarbij de oproep wordt
opgeslagen in de lijst laatste
inkomende oproepen.
In het geval van een nieuwe oproep
tijdens een gesprek. Indrukken, om het gesprek te
wisselen en de andere persoon in
de wacht te zetten.
Alleen met gesproken commando's

Page 93 of 163

95
4
TECHNOLOGIE AAN BOORD
Mobiele telefoon met handsfree-functie
Overdracht van een lopend gesprek

2 mogelijkheden:

1 - Van de mobiele telefoon naar het
handsfree-systeem
Als het contact in de stand MAR staat,
probeert het systeem verbinding te
maken tussen de mobiele telefoon en het
audiosysteem van de auto.
Bevestig deze verbinding met de toetsen
van de mobiele telefoon.
Vervolgens is de overdracht van een lopend
gesprek mogelijk.
In de wacht zetten van een gesprek Laatste oproepen
Met behulp van deze functie kunt u naar het nummer
van
een van de laatste 10 ontvangen oproepen, naar een
van de laatste 10 gekozen nummers of naar het numme r
van een van de laatste 5 gemiste oproepen bellen.

2 - Van het handsfree-systeem naar de
mobiele telefoon
Indrukken: de gesproken
commando's van het systeem
blijven actief.
Indrukken: de microfoon
wordt uitgeschakeld en uw
gesprekspartner wordt in de
wacht gezet.
Nogmaals indrukken: het gesprek
wordt hervat. Activeer het hoofdmenu.
Selecteer CALL REGISTER.
Bevestig.
Selecteer het te bellen nummer.
Bevestig. "Callback" voor de laatste
persoon die u gebeld heeft, of
"Redial" voor de laatste persoon
die u zelf hebt gebeld.
"Yes" of "No" om te bevestigen/
annuleren.
Tevens kan het commando "Call
back" worden gebruikt.
Het systeem zal opnieuw vragen
"Redial, of, Call back?".
"Call back" voor de laatste
persoon die u gebeld heeft.
"Redial" voor de laatste persoon
die u zelf hebt gebeld.
Mode "Conferentie"
Met behulp van deze functie kunt u tijdens
een gesprek een tweede persoon bellen.
Volg de procedure in de rubriek "Opbellen
van een contactpersoon in de index" of
"Opbellen door een nummer te kiezen".

Page 94 of 163

96
Draagbare audiospeler
Het systeem kan audiobestanden in het
formaat .mp3, .wma en .wav en speellijsten
(mediabibliotheek) in het formaat .wpl, .m3u
afspelen. Selecteren van bestanden
DRAAGBARE AUDIOSPELER
Automatisch afspelen
USB-aansluiting Sluit het apparaat rechtstreeks
of met een geschikte kabel
(niet bijgeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Als het contact in de stand MAR wordt
gezet:
- maakt het systeem verbinding met de speler en wordt automatisch een
mediabibliotheek opgestart,
- of begint het systeem automatisch met afspelen als het hierop is ingesteld.
Selecteer anders een af te spelen
bestand via MENU.
Raadpleeg voor meer informatie over
de stand MAR van het contact het
gedeelte "Starten en stoppen" in rubriek 2. Activeer het hoofdmenu.
Selecteer achtereenvolgens
SETTINGS, MEDIA PLAYER en
AUTOPLAY.
Bevestig.
Selecteer ON of
OFF.
Bevestig.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MEDIA PLAYER.
Bevestig.
Selecteer een van de volgende
selectiecriteria:
FOLDERS, ARTISTS, GENRES,
ALBUMS, PLAYLISTS, PLAY
ANYTHING (willekeurig afspelen van de
bestanden in de mediabibliotheek).
"Folders", "Artists", ...
Met de functie PLAY ALL kan
de volledige inhoud van een
selectiecriterium (folders, artists, ...) worden
afgespeeld.

Page 95 of 163

CD
97
4
TECHNOLOGIE AAN BOORD
Draagbare audiospeler
Weergeven van informatie over het bestand Vorige bestand
Bevestig.
Onderbreken/hervatten van het afspelen
Bevestig.
Volgende bestand Stoppen met afspelen

Alleen met gesproken commando's
Wijzigen van de geluidsbron
Selecteer het bestand.
Begin met afspelen.
Activeer het hoofdmenu.
Selecteer MEDIA PLAYER.
Bevestig.
Selecteer NOW PLAYING. "Now playing".
Indrukken:
- binnen 3 seconden na het begin van het afspelen: om het vorige bestand af te spelen.
- na 3 seconden: om terug te gaan naar het begin van het huidige bestand.
"Previous".
Indrukken om naar het volgende
bestand te gaan.
"Next". "Stop".
Indrukken om de radio te
selecteren.
Indrukken om het afspelen te
onderbreken of te hervatten .
Indrukken om de CD te selecteren.

Page 98 of 163

104
ANTISPINREGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding met het
ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op de
weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens
het accelereren de controle over de auto
verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. Het systeem zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in een
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste
richting en stuur niet tegen. Het ESP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen slippen
en weer grip kunnen krijgen.
Werking van het ASR- en ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een
ingreep van de ASR of het ESP.
Druk op deze toets.
Het lampje van de toets gaat branden: de
ASR heeft geen invloed meer op de werking
van de motor, maar blijft wel actief via het
remsysteem.
STORING
Bij een storing in de ASR
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Veiligheid tijdens het rijden

Page 99 of 163

5
VEILIGHEID
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
De vaste snelheidsbegrenzer (volgens
uitvoering) begrenst de maximumsnelheid
van de auto op 90 of 100 km/h. Deze
maximumsnelheid kan niet worden
gewijzigd.
Deze maximumsnelheid staat aangegeven
op een sticker in het interieur.
Deze vaste snelheidsbegrenzer werkt
niet volgens het principe van een
snelheidsregelaar. De functie kan niet tijdens
het rijden worden in- en uitgeschakeld.
Bij een storing in het ESP
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's en het te hard
rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Veiligheid tijdens het rijden

Page 100 of 163

5
VEILIGHEID
VASTE SNELHEIDSBEGRENZER
De vaste snelheidsbegrenzer (volgens
uitvoering) begrenst de maximumsnelheid
van de auto op 90 of 100 km/h. Deze
maximumsnelheid kan niet worden
gewijzigd.
Deze maximumsnelheid staat aangegeven
op een sticker in het interieur.
Deze vaste snelheidsbegrenzer werkt
niet volgens het principe van een
snelheidsregelaar. De functie kan niet tijdens
het rijden worden in- en uitgeschakeld.
Bij een storing in het ESP
zal dit verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot
het nemen van meer risico's en het te hard
rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Veiligheid tijdens het rijden

Page 101 of 163

106
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS
VEILIGHEIDSGORDELS CABINE
De voorstoelen zijn voorzien van
veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners en gordelkrachtbegrenzers. VEILIGHEIDSGORDELS ACHTERZITPLAATSEN
De stoelen/banken zijn voorzien van
driepunts veiligheidsgordels met
oprolautomaat.
De middelste zitplaats is voorzien van een
gordelgeleider en een oprolautomaat die zijn
bevestigd aan de rugleuning.
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in en schuif
deze omhoog of omlaag (veiligheidsgordel
aan de zijde van de bestuurdersstoel en
de zijde van de zitplaats van de buitenste
voorpassagier).
De veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats is niet in hoogte verstelbaar.
Vastmaken
Trek de gordel met een gelijkmatige
beweging voor u langs en verzeker u ervan
dat deze niet gedraaid is.
Steek de gesp in de gordelsluiting.
Trek kort en snel aan de gordel om de
automatische blokkering van de gesp te
controleren.
Losmaken
Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
De veiligheidsgordel rolt automatisch op maar
het wordt aanbevolen de veiligheidsgordel
vast te houden terwijl deze zich oprolt. Uit veiligheidsoverwegingen mag deze
handeling niet tijdens het rijden worden
uitgevoerd.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het
starten van de motor het
verklikkerlampje branden.
DUBBELE CABINE
De achterste zitplaatsen zijn voorzien van
driepuntsgordels en oprolautomaten.
Gebruik de veiligheidsgordel slechts voor
1 persoon per zitplaats.

Page 102 of 163

107
5
VEILIGHEID
Veiligheidsgordels
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van een
automatische blokkeerinrichting die in werking
treedt bij een aanrijding, een noodstop of het
over de kop slaan van de auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen. Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verplaatsen
van een stoel of de achterbank of de gordel
goed is opgerold en de gordelsluiting zich op
de juiste plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de aanrijding,
onafhankelijk van de airbags afgaan.
De gordelspanners trekken de
veiligheidsgordels direct stevig tegen het
lichaam van de inzittenden. Het afgaan van
de gordels gaat gepaard met een lichte
onschadelijke rookvorming en een geluid als
gevolg van de pyrotechnische lading in het
systeem. Als de gordelspanners
zijn geactiveerd, gaat het
verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een
vloeiende beweging naar voren worden
getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordel altijd
onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel
mag door niet meer dan één persoon
gedragen worden.
Raadpleeg voor meer informatie over
kinderzitjes in rubriek 5 het gedeelte
"Kinderen in de auto".
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften
moeten werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor de
garantie zorgt en de werkzaamheden volgens
de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het PEUGEOT-netwerk:
de gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen geen
wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht. Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.

Page 140 of 163

143
SNEL WEER OP WEG
8
Zekering vervangen
ZEKERINGEN DASHBOARD (BESTUURDERSZIJDE)
- Verwijder de schroeven en kantel de zekeringkast omlaag om bij de zekeringen te komen.

Zekering A (Ampère)
Functie
12 7,5 Dimlicht rechts
13 7,5 Dimlicht links - Koplampverstelling
31 7,5 Voeding relais
32 10 Interieurverlichting minibus - Alarmknipperlichten
33 15 12 V-aansluiting achter
34 - Niet gebruikt
35 7,5 Achteruitrijlichten - Sensor water in brandstof
36 15 Eenheid portiervergrendeling
37 7,5 Remlichtschakelaar - Derde remlicht - Instrumenten paneel
38 10 Relais interieur
39 10 Autoradio - Diagnoseaansluiting - Sirene alarm - B edieningspaneel standkachel - Bedieningspaneel
airconditioning - Tachograaf
40 15 Verwarming: achterruit (links), buitenspiegel (bes tuurderszijde)
41 15 Verwarming: achterruit (rechts), buitenspiegel (pa ssagierszijde)
42 7,5 Elektronische eenheid en sensor ABS - Sensor ESP - Remlichtschakelaar
43 30 Motor ruitenwissers vóór
44 20 Aansteker - 12 V-aansluiting vóór
45 7,5 Schakelaars ruitbediening en buitenspiegels (bestu urderszijde) - Ruitbediening passagierszijde
46 - Niet gebruikt
47 20 Motor ruitbediening bestuurderszijde
48 20 Motor ruitbediening passagierszijde
49 7,5 Regen-/lichtsensor - Autoradio - Motor ruitbedieni ng bestuurderszijde - Alarm - Schakelaars cockpit
50 7,5 Elektronische eenheid airbags en gordelspanners
51 7,5 Tachograaf - Snelheidsregelaar - Bediening aircond itioning
52 7,5 Relais interieur
53 7,5 Instrumentenpaneel - Mistachterlicht

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 next >