Peugeot Boxer 2011.5 Handleiding (in Dutch)
Page 141 of 184
139
7
ONDERHOU
D
Controles
Roetfilter (dieselmotor)
Als aanvulling op de katalysator levert dit
filter een actieve bijdrage aan het verbeteren
van de luchtkwaliteit door het tegenhouden
van onverbrande vuildeeltjes. Ook wordt
zwarte uitlaatrook voorkomen.
Dit filter, dat is opgenomen in het
uitlaatsysteem, slaat roetdeeltjes op.
De motormanagementcomputer regelt
automatisch en periodiek de verbranding
van de opgeslagen roetdeeltjes
(regeneratie).
De regeneratie vindt plaats als aan
bepaalde voorwaarden met betrekking tot
het aantal opgeslagen roetdeeltjes en de
gebruiksomstandigheden van de auto wordt
voldaan. Als er een regeneratie plaatsvindt,
kunt u dit merken aan enkele verschijnselen
(een hoger stationair toerental, inschakelen
van de koelventilator, meer rook uit de
uitlaat en hogere temperatuur van de uitlaat)
die geen gevolgen hebben voor de werking
van de auto en het milieu. Nadat u langdurig met lage snelheden
hebt gereden of nadat de motor langdurig
stationair heeft gedraaid, kan het in
uitzonderlijke gevallen voorkomen dat
waterdamp bij de uitlaat zichtbaar is bij het
gas geven. Dit is niet van invloed op de
werking van de auto of het milieu.
Vanwege de hoge uitlaattemperatuur als
gevolg van de normale werking van het
roetfilter is het raadzaam de auto uit de
buurt van brandbaar materiaal (gras, dorre
bladeren, dennenaalden, ...) te parkeren om
brandgevaar te voorkomen.
Verzadiging/regeneratie
Storing
Als deze waarschuwing aanwezig blijft,
negeer deze dan niet. De waarschuwing
duidt op een storing in het uitlaatsysteem/
roetfilter.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
Deze waarschuwing wijst op een
beginnende verzadiging van het roetfilter
(veelvuldige stadsritten: lage snelheden,
verkeersopstoppingen…).
Om het filter te regenereren wordt
aangeraden zo spoedig mogelijk, als de
verkeerssituatie en -regels dit toelaten,
gedurende ongeveer 15 minuten met
een snelheid van meer dan 60 km/h en
een toerental hoger dan 2000 t/min te
gaan rijden (tot het lampje uitgaat en de
waarschuwing verdwijnt).
Zet de motor niet af voordat de regeneratie
voltooid is: als de regeneratie vaak wordt
onderbroken, kan de motorolie voortijdig
vervuild raken. Het wordt afgeraden om het
regeneratieproces te voltooien terwijl de
auto stilstaat.
Bij het gevaar van verstopping
van het roetfilter gaat dit lampje
branden in combinatie met een
melding op het display van het
instrumentenpaneel.
Page 142 of 184
14
0
Onderhoud met Total
Innovatie voor optimale prestaties
De afdelingen Research & Development van TOTAL
ontwikkelen voor PEUGEOT smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in
auto's van het merk PEUGEOT worden toegepast.
U bent op die manier verzekerd van optimale
prestaties en een maximale levensduur van de
motor van uw auto.
Vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen
De smeermiddelen van TOTAL zijn ontwikkeld
om het rendement van de motoren nog
verder te verbeteren en de systemen voor
uitlaatgasnabehandeling te beschermen. Voor een
correcte werking van deze systemen is het van het
grootste belang dat de onderhoudsvoorschriften van
PEUGEOT worden nageleefd.
ADVISEERT
Page 143 of 184
14
1
7
ONDERHOU
D
Brandstof
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofniveau E
(Empty) is bereikt, gaat dit
verklikkerlampje branden.
U kunt afhankelijk van de
rijomstandigheden, de motoruitvoering
en het profiel van de weg nog ongeveer
50 km met de resterende hoeveelheid
brandstof rijden. Tank bij de eerstvolgende
gelegenheid om een lege brandstoftank te
voorkomen. Het tanken dient met afgezette motor te
geschieden.
- Open de brandstofvulklep.
- Houd de tankdop met één hand vast.
- Steek met de andere hand de sleutel in
het slot en draai deze naar links.
- Trek de tankdop uit de vulopening en
bevestig deze aan de haak aan de
binnenzijde van de vulklep.
Op een label aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de
auto nooit meer dan 3 keer automatisch
uitspringen. Indien dit wel gebeurt kunnen er
storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt
ca. 90 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop en
sluit de vulklep.
ONDERBREKING
BRANDSTOFTOEVOER
Bij een zware aanrijding worden de
brandstoftoevoer en de elektrische voeding
van de auto automatisch onderbroken.
BRANDSTOF TANKEN
Er zijn ook brandstoftanks leverbaar
met een inhoud van 60 en 125 liter. Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is.
Herstel de brandstoftoevoer als volgt:
- druk eerst op de knop onder het
dashboardkastje.
-
druk vervolgens op de knop in het
accucompartiment onder de vloer bij de
bestuurderszitplaats.
Bij lage temperaturen
In bergachtige en/of koude gebieden wordt
aanbevolen zogenaamde "winter" brandstof
te tanken die speciaal geschikt is voor (zeer)
lage temperaturen.
Page 144 of 184
142
Accu
A. Metalen pluspool van uw auto
B. Hulpaccu
C. Massapunt van uw auto
Laden met behulp van een acculader
- maak de accupoolklemmen los
(linksvoor in de vloer) ,
- volg de aanwijzingen van de fabrikant op
de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze
bedekt zijn met een (witte of groene)
oxidatielaag, neem dan de accukabels
los en reinig de polen en de klemmen.
Laad om explosie- en brandgevaar te
voorkomen de accu alleen op in een goed
geventileerde ruimte en uit de buurt van
vonken of open vuur.
Probeer nooit een bevroren accu op te
laden: laat de accu eerst ontdooien om
explosiegevaar te voorkomen. Breng een
accu nadat deze bevroren is geweest bij
een specialist die controleert of de accu
inwendig niet is beschadigd en of er geen
scheuren in de wanden zitten, waardoor
het giftige en bijtende accuzuur kan gaan
lekken.
ACCU
Starten met een hulpaccu
- sluit de rode kabel eerst aan op de
metalen pluspool A en vervolgens op de
(+) pool van de hulpaccu B ,
- sluit de groene of zwarte kabel aan op
de (-) pool van de hulpaccu B ,
- sluit het andere uiteinde van de groene
of zwarte kabel aan op het massapunt C
van uw auto,
- stel de startmotor in werking en laat de
motor draaien,
- wacht tot de motor stationair draait en
neem dan de kabels los.
Page 145 of 184
14
3
Accu
SNEL WEER OP WE
G
8
Accu's bevatten stoffen die schadelijk
zijn voor de gezondheid, zoals
zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens
de wettelijke voorschriften worden afgevoerd
en mogen in geen geval bij het huisvuil
terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
erkend verzamelpunt.
Het is raadzaam de minpool (-) van de
accu los te koppelen als uw auto langer
dan een maand buiten gebruik is.
Wacht 2 minuten na het uitzetten van het
contact alvorens de accu los te koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accukabels
los te nemen.
Sluit de ruiten en de portieren voordat de
accupoolklemmen worden losgemaakt.
Wacht na het opnieuw aansluiten van de
accu en het aanzetten van het contact
1 minuut voor u de auto start, hierdoor
kunnen de elektrische systemen
geïnitialiseerd worden. Raadpleeg,
wanneer hierna toch storingen optreden,
het PEUGEOT -netwerk.
Nadat de accu langdurig losgekoppeld is
geweest, moeten de volgende functies
geïnitialiseerd worden:
- instellingen van het display (datum, tijd,
taal, afstandseenheid en temperatuur),
- voorkeuzezenders autoradio,
- centrale vergrendeling.
Raadpleeg, als bepaalde instellingen van de
auto zijn gewist, het PEUGEOT-netwerk om
deze opnieuw in te stellen.
Als uw auto van een tachograaf of een alarm
is voorzien en de auto meer dan 5 dagen niet
gebruikt wordt, is het raadzaam de minpool
(-) van de accu (aan de linkerzijde onder de
vloer, in de cabine) los te koppelen.
Page 146 of 184
144
Wiel verwisselen
1. PLAATSEN VAN DE AUTO
Zet de auto voor zover mogelijk op een
horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
Trek de handrem aan, zet het contact af en
schakel de eerste versnelling in.
Trek een veiligheidsvest aan en plaats de
gevarendriehoek.
Plaats indien mogelijk een wielblok
onder het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel. 2. GEREEDSCHAP
Het gereedschap bevindt zich onder de
passagierszitplaats vóór.
- Draai de knop een kwart omwenteling
en trek de kist omhoog.
- Druk na gebruik van het gereedschap
de knop in endraai deze een kwart
omwenteling om de kist vast te zetten.
A. Verlengstuk wielsleutel.
B. Ratel.
C. Krik.
D. Sleepoog.
E. Wielsleutel.
F. Schroevendraaier.
WIEL VERWISSELEN
Zorg ervoor dat de inzittenden de auto
hebben verlaten en zich op een veilige plek
bevinden.
Page 147 of 184
SNEL WEER OP WE
G
8
Wiel verwisselen
4. VERWISSELEN
- Wip de wieldop los met de
schroevendraaier F en verwijder hem.
- Draai de bouten iets los met de
wielsleutel E .
- Plaats de krik C onder één van de
viersteunpunten aan de onderzijde
(bij het te verwisselen wiel).
3. RESERVEWIEL
De bevestigingsbout van het reservewiel
bevindt zich rechts achter.
- Draai de bout met behulp van het
verlengstuk A en de ratel B los om het
reservewiel los te maken.
- Draai totdat de beweging blokkeert, tot
aan het zogenaamde zware punt.
- Neem het reservewiel uit de houder met
behulp van de ratel.
- Draai de handgreep G los en verwijder
de steun H .
- Maak het reservewiel los en plaats het
bij het te verwisselen wiel.
Plaats de krik bij uitvoeringen met
wegklapbare treeplank onder een hoek
van 45°.
- Draai de krik uit met behulp van de ratel
B tot het wiel enkele centimeters van de
grond verwijderd is.
- Draai de bouten volledig los en
verwissel hetwiel.
Page 148 of 184
14
6
Wiel verwisselen
6. MONTEREN VAN HET GEREPAREERDE WIEL
Plaats het wiel volgens de procedure
van stap 5 en vergeet niet de wieldop te
bevestigen.
Zie in de rubriek 9 het gedeelte
"Identificatie" voor de plaats van de
sticker met informatie over de banden.
Het noodreservewiel is niet geschikt voor
het afleggen van lange afstanden. Laat zo
snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het noodreservewiel door het
PEUGEOT-netwerk controleren.
Laat bovendien de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en het oorspronkelijke
wiel in de plaats van het reservewiel
monteren door het PEUGEOT-netwerk.
5. MONTEREN VAN HET RESERVEWIEL
- Plaats het wiel op de naaf en breng de
wielbouten met de hand aan.
- Draai de wielbouten iets aan met de
wielsleutel E .
- Laat de krik volledig zakken en verwijder
deze vervolgens.
- Draai de bouten nogmaals aan met de
wielsleutel E zonder te forceren.
- Plaats het wiel met de lekke band achter
in de auto.
- Bevestig de steun H en schroef de
handgreep G vast.
- Steek het verlengstuk A in het gat en
draai de bout vast met de ratel B om het
wiel te bevestigen.
- Berg het gereedschap en de wieldop op.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken).
De krik en het gereedschap behoren bij
uw auto. Gebruik ze niet voor andere
doeleinden.
Page 149 of 184
14
7
SNEL WEER OP WE
G
8
Wiel verwisselen
BANDENREPARATIESET
Werkwijze
- Trek de handrem aan. Haal het dopje
van het ventiel van de te repareren
band, monteer de flexibele vulslang B
en schroef de ring E vast op het ventiel
van de band,
- start de motor,
- sluit stekker G aan op de dichtstbijzijnde
12V-aansluiting in de auto,
- schakel de compressor in door de
schakelaar F in de stand I (aan) te
zetten,
- breng de band op een spanning van
4 bar.
Voor een betrouwbaardere meting van de
druk wordt aangeraden om de druk met de
compressor uitgeschakeld af te lezen op de
manometer H .
- controleer of de schakelaar F van de
compressor in de stand 0 (uit) staat, Deze set voor tijdelijke bandenreparatie
bevindt zich voorin in het interieur.
Deze bevat:
- een patroon A , met daarin het
afdichtmiddel, voorzien van:
●
een vulslang B ,
●
een sticker C "max. 80 km/h", die de
bestuurder op een zichtbare plaats op
het dashboard moet plakken nadat de
band gerepareerd is,
- een beknopte gebruiksaanwijzing voor
de bandenreparatieset,
- een compressor D voorzien van een
manometer en aansluitingen,
- aansluitnippels om de verschillende
onderdelen op spanning te brengen.
Page 150 of 184
Wiel verwisselen
- Maak, als binnen 5 minuten de spanning
van minimaal 3 bar niet bereikt is,
de compressor los van het ventiel
en de 12V-aansluiting. Rijd de auto
ongeveer 10 meter naar voren om het
afdichtmiddel binnen in de band te
verdelen.
- Breng de band vervolgens weer op
spanning:
●
schakel de compressor uit als binnen
10 minuten de waarde van minimaal
3 bar niet bereikt is: de band is te
zwaar beschadigd om gerepareerd
te kunnen worden. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
●
rijd zo snel mogelijk verder als de
bandenspanning een waarde heeft
bereikt van 4 bar .
Zet de auto na 10 minuten stil en controleer
de bandenspanning opnieuw.
Breng de band indien nodig weer op de
juiste spanning en raadpleeg zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
Controle en op spanning brengen
De compressor kan ook gebruikt worden om
de bandenspanning te controleren en de
banden op de juiste spanning te brengen.
- Maak de slang I los en sluit deze
rechtstreeks aan op het ventiel van de
band; de patroon is op deze manier
met de compressor verbonden en
het afdichtmiddel zal niet worden
ingespoten.
Verbind slang I met het ventiel van de
band als de bandenspanning te hoog is en
druk op de gele toets in het midden van de
schakelaar van de compressor.
Vervangen van de patroon metafdichtmiddel
Voer de volgende handelingen uit om de
patroon te vervangen:
- maak de slang I los,
- draai de te vervangen patroon naar links
en til deze op,
- plaats de nieuwe patroon en draai deze
naar rechts,
- sluit de slang I weer aan en verbind de
slang B in zijn houder.
De patroon bevat ethyleen-glycol. Dit is
schadelijk bij inslikken en kan de ogen
irriteren.
Houd de patroon daarom buiten het bereik
van kinderen.
Gooi de patroon na gebruik niet zomaar weg,
maar lever deze in bij het PEUGEOT-netwerk
of een hiervoor bestemd inzamelpunt.
Deze vervangingsset is verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.