sensor PEUGEOT EXPERT 2018 Instructieboekje (in Dutch)

Page 76 of 416

74
Handsfree-functie
schuifdeur(en)
Het automatisch vergrendelen na het
sluiten van de schuifdeur kan worden
geprogrammeerd in het configuratiemenu
van de auto.Zorg dat u stabiel en op de juiste positie
ten opzichte van de auto staat alvorens de
voetbeweging te maken, om te voorkomen
dat u uw evenwicht verliest (vooral bij regen,
sneeuw, ijzel, modder, enz.).
Voorkom dat u bij de voetbeweging de uitlaat
raakt, u kunt hierdoor brandwonden oplopen.
F
Z
et uw voet onder de hoek van de
achterbumper en maak dan een rustige
sleepbeweging met uw voet.
De sensor detecteert de beweging van uw
voet en activeert het openen of sluiten van de
schuifdeur. Maak de sleepbeweging één keer, zonder
deze te onderbreken.
Als de schuifdeur niet opengaat, wacht
dan ongeveer 2


seconden en probeer het
daarna nogmaals.
Houd uw voet niet omhoog.
Openen
Functie " Handsfree toegang " geactiveerd via
het configuratiemenu van de auto.
F

B
eweeg, ter wijl u de afstandsbediening op
zak hebt binnen de detectiezone A , uw voet
onder de zijkant van de achterbumper aan
de zijde van de schuifdeur die u wilt openen.
Deze functie biedt de mogelijkheid om, met
de afstandsbediening op zak, de schuifdeur
met een voetbeweging te openen, of sluiten en
vervolgens vergrendelen.
De afstandsbediening moet zich aan de
achterkant van de auto bevinden, op een
afstand van meer dan ca. 30

cm en minder dan
ca. 2

m.
Toegang tot de auto

Page 89 of 416

87
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Handmatig verstelbare
voorstoelen
Deze handelingen mogen uit
veiligheidsoverwegingen uitsluitend
worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
Verstellen in lengterichting
F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
Hoogte
F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
veiligheidsgordels .
3
Ergonomie en comfort

Page 125 of 416

123
Advies
Neem voor een optimale werking van deze
systemen de volgende gebruiksadviezen in
acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening achterin vrij blijven.
F

D
ek de zonnesensor boven in de voorruit
niet af; deze wordt gebruikt voor het
regelen van het airconditioningssysteem.
F

Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5
tot 10 minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F

O
m te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur achteruit
gaat, dient u het systeem niet te lang uit
te schakelen en langdurig gebruik van het
luchtrecirculatiesysteem tijdens het rijden
te vermijden.
F

C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieurfilter
aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een
gezuiverde lucht voor de inzittenden en
een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, stank en vetaanslag).
F

L
aat de airconditioning regelmatig
controleren volgens de aanbevelingen in
het garantie- en onderhoudsboekje, om
het systeem in per fecte staat te houden.
F

G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor. Ventilatieroosters
Beweeg de knop naar de buitenzijde van de
auto om het ventilatierooster te sluiten. Er kan
enige weerstand voelbaar zijn.
3
Ergonomie en comfort

Page 134 of 416

132
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het gebruik
van de mistlampen vóór en de
mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn
onder deze omstandigheden namelijk
verblindend voor medeweggebruikers.
Gebruik de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u
de mistlampen en het dimlicht handmatig
in te schakelen, omdat de zonlichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Zet de mistlampen uit zodra ze niet meer
nodig zijn.Richtingaanwijzers
F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt.
F

R
echts: duw de hendel omhoog, voorbij het
zware punt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Dagrijverlichting (LED's)
vóór
Bij het starten van de motor wordt deze
verlichting (indien aanwezig) automatisch
ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand
"0 " of " AUTO " staat.
Automatisch inschakelen
van de verlichting
Met behulp van een zonlichtsensor
schakelen bij onvoldoende omgevingslicht de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en
het dimlicht automatisch in. Bij neerslag kan
de verlichting gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór worden
ingeschakeld.
De verlichting schakelt automatisch uit als
er voldoende omgevingslicht is of nadat de
ruitenwissers zijn uitgeschakeld.
Verlichting en zicht

Page 135 of 416

133
Inschakelen
F Draai de ring in de stand AUTO. Het inschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen van de functie wordt bevestigd
door een melding.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden en
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een geluidssignaal en/of een
melding.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen. De
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in aan
de bovenzijde van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de
sensor gekoppelde functies worden dan
niet meer bediend.
Handbediende follow me
home-verlichting
Deze functie zorgt er voor dat na het afzetten
van het contact de dimlichten nog even blijven
branden om het uitstappen in het donker te
vergemakkelijken.
Inschakelen
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde periode automatisch
uitgeschakeld.
Automatische follow me
home-verlichting
F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal"
met de lichtschakelaar.
F

G
eef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Als de functie voor het automatisch
inschakelen van de verlichting is geactiveerd,
schakelt onder donkere omstandigheden het
dimlicht automatisch in wanneer u het contact
uitschakelt.
4
Verlichting en zicht

Page 136 of 416

134
Instellingen
Het in- of uitschakelen van de functie en de
tijdsduur van het branden van de follow me
home-verlichting kunnen worden ingesteld.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het
menu "Persoonlijke instelling –
configuratie " de functie "Follow-
me-home verlichting ".
Op het touchscreen
Activeer of deactiveer in het menu
"Rijden/Auto " de functie "Follow
me home-verlichting ".
Instapverlichting
buitenzijde
De instapverlichting is bedoeld om op
donkere plaatsen het lokaliseren van de auto
en het instappen te vergemakkelijken. De
instapverlichting is actief als de lichtschakelaar
in de stand "AUTO" staat en de lichtsensor
weinig omgevingslicht detecteert.
Inschakelen
Druk op het geopende hangslot
van de afstandsbediening of op
de portiergreep van een van de
voorportieren met het "Keyless entry
and start"-systeem
Het dimlicht en het parkeerlicht gaan branden
en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.
Uitschakelen
De instapverlichting aan de buitenzijde gaat
na een bepaalde tijd automatisch uit of gaat
uit na het aanzetten van het contact of het
vergrendelen van de auto.
Instellingen
Het in- en uitschakelen van de functie
instapverlichting en de duur van het branden
van de instapverlichting kunnen worden
ingesteld.
Met audiosysteem
Activeer of deactiveer in het
menu " Persoonlijke instelling
– configuratie " de functie
" Instapverlichting ".
Op het touchscreen
Activeer of deactiveer in het
menu "Rijden/Auto" de functie
" Instapverlichting ".
Statische bochtverlichting
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40
km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
e n z .) .
Verlichting en zicht

Page 140 of 416

138
Uitvoering met handbediende
ruitenwissers (interval)
Uitvoering met automatische
ruitenwissersRuitenwissers vóór
Beweeg de hendel omhoog of omlaag tot de
gewenste instelling is bereikt.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Wissen op normale snelheid (matige
r e g e n).
Intervalstand (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
of Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel even
naar u toe trekken).
Automatische ruitenwissers
vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld wanneer regen wordt
gedetecteerd (sensor achter de binnenspiegel).
De snelheid van de ruitenwissers wordt
automatisch aangepast aan de hoeveelheid
neerslag.
Inschakelen
Druk de hendel kort naar beneden.
De ruitenwissers maken één slag
om het inschakelen te bevestigen.
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat aan en er
verschijnt een melding.
Verlichting en zicht

Page 141 of 416

139
Uitschakelen
Duw de hendel nog een keer kort
omlaag of zet de hendel in een
andere stand (Int., 1 of 2).
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en er
verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer dan één
minuut is afgezet, moet u de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
activeren door de hendel omlaag te
duwen.
Storingen
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich gecombineerd met
de lichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in
een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de
automatische ruitenwissers tot de voorruit
volledig ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, wordt automatisch de ruitenwisser
achter ingeschakeld.
Activeren/deactiveren
Deze functie kan worden geactiveerd en
gedeactiveerd via het configuratiemenu van
de auto. Dit systeem is standaard geactiveerd.
Deactiveer de automatische werking van
de ruitenwisser achter bij sneeuwval of
strenge vorst en bij montage van een
fietsendrager op de achterklep.
Met audiosysteem
Open het menu "
Persoonlijke
instelling – configuratie " en
activeer/deactiveer " Ruitenw. aan
bij achteruit ".
Op het touchscreen
Open het menu " Rijden/Auto" en
activeer/deactiveer " Ruitenwisser
achter bij inschakelen achteruit ".
4
Verlichting en zicht

Page 156 of 416

154
Airbags
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een
aanrijding
Het afgaan van de gordelspanners gaat
gepaard met wat rook en een knal,
als gevolg van het activeren van de
pyrotechnische lading van het systeem.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een of
meer airbags wordt geproduceerd, kan
het gehoor gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
A.
Imp

actzone vóór.
B.
Imp
actzone opzij.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden geactiveerd, met
uitzondering van de airbag aan passagierszijde
als deze is uitgeschakeld, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone vóór (A)
, in de lengterichting
van de auto in het horizontale vlak en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de bestuurder en het stuur of tussen de
passagier(s) voorin en het dashboard om
te verhinderen dat deze naar voren wordt
geslingerd.
De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid
van de inzittenden (uitgezonderd de passagiers op de
middelste zitplaats van zitrij 2
en, volgens uitvoering,
zitrij 3) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De
airbags vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzer.
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor
een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden (uitgezonderd
de passagiers op de middelste zitplaats van
zitrij 2
en, volgens uitvoering, zitrij 3) te helpen
beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt
het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
-

b
ij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
Veiligheid

Page 158 of 416

156
Veiligheidsvoorschriften
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een maximale
effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag
en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten
enz.) en bevestig niets in de buurt van de airbags
of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit
kan de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering
van uw auto, voer met name geen wijzigingen
door aan de onderdelen in de directe nabijheid
van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de
airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen
uitsluitend door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of
de armen als de airbag wordt geactiveerd. De
airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen
(binnen enkele milliseconden) en loopt
ver volgens even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde openingen
naar buiten stromen.Frontairbags
Houd het stuur wiel niet aan de spaken vast en
laat uw handen niet op het stuur wielkussen
rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het
dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten
in de stuur wielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op het
stuur wiel of op het dashboard. Deze kunnen bij
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou
bij het afgaan van de window-airbags kunnen
leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak
(indien aanwezig); deze maken deel uit van de
bevestiging van de window-airbags. Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daar voor
goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie
met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden.
Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt
zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
PEUGEOT-netwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de
stoelen (kleding enz.): dit zou bij het afgaan van
de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen
aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken
– In dat geval werken de zij-airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de voorportieren
uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Veiligheid

Page:   1-10 11-20 next >