display PEUGEOT EXPERT 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Page 73 of 324
71
Ergonomie en comfort
3Vergeet niet het tafeltje aan passagierszijde in te klappen alvorens de stoel in de
"tafelstand" te zetten.
Plaats geen zware of harde voorwerpen op
het tafeltje. Ze kunnen bij een noodstop of een
aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de voorstoelen en in het
bijzonder het plaatsen van de rugleuning in de
tafelstand.
12V-accessoireaansluiting(en)
Afhankelijk van de uitvoering.
► Wanneer u een 12V-accessoire (maximaal
vermogen: 120 watt) wilt aansluiten, til het kapje op
en sluit een geschikte adapter aan.
Houd rekening met het maximale vermogen om te voorkomen dat het accessoire
beschadigd raakt.
Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen, kan
leiden tot storingen in de werking van de
elektrische systemen van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
USB-aansluiting
De aansluiting kan worden gebruikt om een
draagbaar apparaat of een USB-stick aan te sluiten.
Via de aansluiting kunt u audiobestanden via de
luidsprekers van het audiosysteem van de auto
afspelen.
Deze bestanden kunnen worden beheerd met de
toetsen op het stuurwiel of van het audiosysteem.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt om een smartphone via
Android Auto
® of CarPlay® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
Gebruik voor de beste resultaten een kabel die is
gemaakt of goedgekeurd door de fabrikant van het
apparaat.
Page 83 of 324
81
Ergonomie en comfort
3Airconditioning
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn
gesloten.
Dit systeem maakt het mogelijk om:
–
in de zomer de temperatuur in het interieur te
verlagen,
–
in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen
ruiten snel te ontwasemen.
Aan / uit
► Druk op de toets ( 5) om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Bij ingeschakelde airconditioning kunt u de lucht
sneller koelen door gedurende korte tijd de
recirculatiestand in te schakelen met de toets (4 ).
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.
De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
1. Temperatuur.
2. Luchtstroom.
3. Luchtverdeling.
4. Luchtrecirculatie in het interieur.
5. Airconditioning aan/uit.
6. Automatisch comfortprogramma.
7. Programma "Zicht".
8. Centrale regeling of verwarming en
airconditioning achter aan/uit (afhankelijk van de
uitvoering).
Automatisch
comfortprogramma
► Druk op de toets " AUTO" (6) om een ander
programma te kiezen.
Het geactiveerde programma, zoals hieronder
beschreven, wordt weergegeven op het display:
Voor een aangename en stille werking door de luchtstroom te beperken.
Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau.
Voor een doeltreffende en dynamische luchtstroom.
De aanjagersnelheid wordt geleidelijk op het optimale niveau gebracht om de toevoer
van koude lucht bij een koude motor te beperken.
Bij koud weer wordt de warme lucht voornamelijk
naar de voorruit, de zijruiten en de voetenruimten
geleid.
Handbediende stand
U kunt altijd een andere stand kiezen dan het
systeem heeft gedaan. De overige functies blijven
dan automatisch geregeld.
Zodra u een instelling wijzigt, verdwijnt het symbool
" AUTO".
Het systeem uitschakelen
► Druk op de toets ( 2) "- " totdat het symbool van de
propeller is verdwenen.
Hierdoor worden alle functies van de airconditioning
uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld.
Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom
gehandhaafd.
►
Druk op de toets (
2) "+ " om het systeem weer in
te schakelen.
Temperatuur
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk naar wens instellen.
Page 84 of 324
82
Ergonomie en comfort
De op het display weergegeven waarde heeft
betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op
een temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
►
Duw toets
1 omlaag om de waarde te verlagen of
omhoog om de waarde te verhogen.
Een waarde van rond de 21 zorgt voor een optimaal comfort. U kunt ook een andere
waarde instellen; een waarde tussen 18 en 24 is
gebruikelijk.
Daarnaast raden we aan om de verschillen
tussen links en rechts op maximaal 3 te houden.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de
ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor
een optimale temperatuur de ingestelde waarde
te wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale
waarde 14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
►
Duw toets
1 omlaag tot "LO" wordt
weergegeven of omhoog tot "HI" wordt
weergegeven.
Functie "Mono"
Het comfortniveau aan passagierszijde kan
worden aangepast aan het comfortniveau aan
bestuurderszijde (monozone).
► Druk op de toets ( 8) om de functie in/uit te
schakelen.
Het controlelampje van de toets brandt als de functie
is ingeschakeld.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als een passagier de temperatuurregeling aan
passagierszijde bedient.
Verwarming - airconditioning
achter
► Druk op de toets ( 8) om de functie in/uit te
schakelen.
Zie het hoofdstuk Verwarming - airconditioning achter voor meer
informatie.
Programma "Zicht"
► Druk op de toets "zicht" (7) om de voorruit en de
zijruiten sneller te ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en regelt de
airconditioning, de luchtstroom en de luchttoevoer;
het stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit
en zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
►
Druk nogmaals op de toets "
zicht" (7) om het
programma uit te schakelen.
Of
►
Druk op de toets "
AUTO" (6) om terug te keren
naar het automatische comfortprogramma.
Airconditioning
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, bij draaiende motor en mits de ruiten zijn
gesloten.
De sleutelhanger wordt gebruikt om:
–
de temperatuur in het interieur 's zomers te
verlagen,
–
in de winter
, bij temperaturen boven 3°C,
beslagen ruiten sneller te ontwasemen.
Aan / uit
► Druk op de toets ( 5) om de airconditioning in of
uit te schakelen.
Bij ingeschakelde airconditioning kunt u de lucht
sneller koelen door gedurende korte tijd de
recirculatiestand in te schakelen met de toets (4 ).
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in.
De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het thermische comfort niet meer
geregeld (vocht, beslagen ruiten).
Page 140 of 324
138
Rijden
Verlichting
► Controleer de verlichting van de aanhanger en
de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.
Als een originele PEUGEOT-trekhaak wordt gebruikt, wordt bij het aankoppelen van een
aanhanger de parkeerhulp automatisch
uitgeschakeld om een geluidssignaal te
voorkomen.
Tijdens het rijden
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een helling
veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van
het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Het
koelvermogen van de ventilator neemt niet toe met
het motortoerental.
►
V
erlaag de snelheid en het motortoerental zodat
er minder warmte wordt gegenereerd.
►
Let voortdurend op de temperatuur van de
koelvloeistof.
Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie
met het waarschuwingslampje STOP, stop dan zo
snel mogelijk en zet de motor af.
Remsysteem
Remmen op de motor wordt aangeraden om
oververhitting van de remmen te beperken. Met
een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een
langere remweg.
Zijwind
Vergeet niet dat de auto tijdens het slepen meer last
heeft van de wind.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de afstandsbediening is een chip met een
specifieke code aangebracht. Om te kunnen starten
moet bij het aanzetten van het contact deze code
worden herkend door de startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem het
motormanagementsysteem om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto gestart
kan worden.
Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit
waarschuwingslampje in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display.
Uw auto kan dan niet gestart worden. Neem zo snel
mogelijk contact op met een PEUGEOT-dealer.
Starten / afzetten van de
motor
Starten
De parkeerrem moet zijn aangetrokken.
► Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak
de versnellingshendel in de neutraalstand, trap het
koppelingspedaal volledig in en houd het pedaal
ingetrapt totdat de motor start.
►
Zet bij een automatische transmissie de
keuzeschakelaar van de transmissie in stand P en
trap het rempedaal in.
Met de conventionele sleutel/Met de
sleutel met afstandsbediening
1. Stand Stop.
2. Stand Contact AAN.
3. Stand Starten.
►
Steek de sleutel in het contactslot. Het systeem
herkent de code van de startblokkering.
►
Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het
stuurwiel en de sleutel te draaien.
In bepaalde gevallen moet u flink aan het stuurwiel draaien om de wielen vrij te krijgen
(bijvoorbeeld als de wielen naar het trottoir zijn
gestuurd).
Page 150 of 324
148
Rijden
Om de veiligheid te verbeteren schakelt de
transmissie niet naar een hogere versnelling als u
het gaspedaal plotseling loslaat.
Selecteer nooit stand N als de auto rijdt.
Selecteer nooit stand P of R als de auto niet
volledig stilstaat.
Tijdelijk handmatig schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de flippers "+ "
en "- ” aan het stuurwiel. Als het motortoerental
het toestaat, wordt de gevraagde versnelling
ingeschakeld.
Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde
situaties, zoals het inhalen van een andere auto of
het naderen van een bocht.
Als de flippers enige tijd niet meer gebruikt
worden, gaat de versnellingsbak weer over op de
automatische stand.
Kruipen (bewegen zonder het
gaspedaal te gebruiken)
Dankzij deze functie kan de auto bij een lage
snelheid gemakkelijker worden bediend (inparkeren,
file rijden enz.).
Als de motor draait, de parkeerrem is vrijgezet en
stand D, M of R is geselecteerd, zet de auto zich
langzaam in beweging zodra u het rempedaal
loslaat (zelfs zonder dat u het gaspedaal intrapt).
Vanwege de veiligheid mag u de auto nooit met draaiende motor verlaten en de
portieren sluiten.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer u de selectiehendel verplaatst of op
toets M drukt, worden de betreffende versnelling
en het controlelampje op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Het symbool - wordt weergegeven bij een ongeldige
waarde.
► Als de melding " Voet op het rempedaal"
op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven, moet u het rempedaal stevig
indrukken.
De auto starten
► Trap het rempedaal in en selecteer stand P .
►
Start de motor
.
Als er niet aan de bovenstaande voorwaarden
wordt voldaan, klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een melding op het display van het
instrumentenpaneel.
► Zet de parkeerrem vrij, tenzij deze in de
automatische stand staat (met elektrische
parkeerrem).
►
Selecteer stand
R, N of D .
Als u op een steile helling wegrijdt met een
zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand D , zet de
parkeerrem vrij, tenzij deze in de automatische
stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en
laat het rempedaal los.
►
Laat het rempedaal geleidelijk los.
Of
►
Accelereer geleidelijk om de elektrische
parkeerrem vrij te zetten (als deze in de
automatische stand staat).
De auto begint onmiddellijk te rijden.
Als P wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel terwijl de
keuzeschakelaar in een andere stand staat, dient
u de keuzeschakelaar in stand P te zetten om te
kunnen starten.
Als stand N tijdens het rijden per ongeluk wordt
geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken
tot stationair toerental, selecteer stand D en trap
het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en stand R , D of M is
geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet wordt ingetrapt.
Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto
achter.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto,
zelfs niet voor een korte tijd, zonder de sleutel of
afstandsbediening mee te nemen.
Schakel de parkeerrem in en selecteer stand
P als er onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd bij een draaiende motor.
Probeer een auto met een automatische transmissie nooit aan te duwen of te slepen
om de motor te starten.
Automatische werking
► Selecteer stand D om de transmissie
automatisch te laten schakelen.
De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve
stand; u hoeft zelf niet te schakelen. De transmissie
kiest voortdurend de meest geschikte versnelling,
afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en
de belading van de auto.
► Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de transmissie te wijzigen trapt
u het gaspedaal volledig in (kickdown).
De transmissie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de
motor het maximum toerental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch
terug voor een betere motorremwerking.
Page 152 of 324
150
Rijden
N.Neutraal
Voor het verplaatsen van de auto met afgezet
contact en om de auto in de vrijloop te laten
rijden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
D. Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit)
B. Brake (regeneratief remmen)
Regeneratief remmen (de toets gaat branden om
aan te geven dat deze functie is ingeschakeld).
Informatie op het
instrumentenpaneel
Wanneer het contact wordt aangezet, wordt
de status van de keuzeschakelaar op het
instrumentenpaneel weergegeven:
P : Parkeerstand.
R : Achteruitversnelling.
N : Neutraalstand.
D : Drive (rijden) (automatische versnelling vooruit).
B : Brake (regeneratief remmen ingeschakeld).
Werking
► Beweeg de keuzeschakelaar of de
selectiehendel een of twee keer naar voren (N of R)
of naar achteren (N of D), indien nodig tot voorbij het
weerstandspunt.
Als u bijvoorbeeld van P naar R wilt schakelen (met
uw voet op het rempedaal), duwt u de schakelaar
of hendel twee keer naar voren zonder het
aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan
handmatig aan.
De betreffende controlelampjes van de
selectiehendel of de keuzeschakelaar
van de transmissie en de hendel van de
elektrische parkeerrem, en de lampjes op het
instrumentenpaneel moeten branden.
U kunt bij het selecteren van stand P een
zwaar punt voelen.
Als stand P niet is geselecteerd, klinkt bij het
openen van het bestuurdersportier of ongeveer
45 seconden na het afzetten van het contact een
geluidssignaal en verschijnt er een melding op
het display.
►
Zet de transmissie in stand
P; het
geluidssignaal stopt en de melding verdwijnt.
Als u op een steile helling staat met een zwaar beladen auto, trap dan het
rempedaal in, selecteer stand P , trek de
parkeerrem aan, tenzij deze in de automatische
stand staat (bij een elektrische parkeerrem), en
laat het rempedaal los.
Controleer voordat u uitstapt altijd of stand P is geselecteerd.
Storing
Met het contact aan wordt er een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven om een storing in
de transmissie aan te geven.
De transmissie werkt dan met een noodprogramma
en de 3e versnelling blijft ingeschakeld. Tijdens het
schakelen van P naar R en van N naar R is het
mogelijk dat u een behoorlijke schok voelt (deze
heeft geen gevolgen voor de transmissie).
Rijd niet harder dan 100
km/h (afhankelijk van de
geldende snelheidslimiet).
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
De transmissie kan beschadigd raken: – W anneer het gaspedaal en het rempedaal
tegelijkertijd worden ingetrapt.
–
W
anneer er een probleem met de accu is
waardoor de keuzeschakelaar geforceerd vanuit
stand P naar een andere stand wordt bewogen.
Het aanduwen om de motor te starten is bij
een auto met een automatische transmissie
niet toegestaan.
Selectiehendel (elektrisch)
(Elektrisch)
De keuzeschakelaar is een impulsselectieschakelaar
met een functie voor regeneratief remmen.
Via de keuzeschakelaar van de transmissie of de
keuzeschakelaar wordt de aandrijving geregeld op
basis van de rijstijl, het wegprofiel en de belading
van de auto.
Als het regeneratief remmen is geactiveerd, wordt
ook het afremmen op de motor geregeld als het
gaspedaal wordt losgelaten.
P. Parkeerstand
Toets voor het parkeren van de auto: de
voorwielen zijn geblokkeerd (de toets gaat
branden om aan te geven dat deze stand is
geactiveerd).
R. Achteruitversnelling
Voor het inschakelen van de achteruitversnelling,
met het rempedaal ingetrapt.
Page 160 of 324
158
Rijden
De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Verkeersbordherkenning kan de
bestuurder de weergegeven snelheid als
snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de
toets voor het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
De verkeersbordherkenning is een
rijhulpsysteem; het kan zijn dat het systeem
niet altijd de juiste snelheidslimiet weergeeft.
De snelheidslimietborden langs of boven de weg
hebben altijd prioriteit boven de door het systeem
weergegeven snelheidslimieten.
Het systeem is bedoeld voor het detecteren van
borden die aan de regels van het Verdrag van
Wenen voor verkeersborden voldoen.
Inschakelen/uitschakelen
De instellingen kunnen via het configuratiemenu van de auto worden
gewijzigd.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
1. Weergave van de snelheidslimiet
Weergave van de snelheid
Het systeem is actief, maar detecteert geen
snelheidslimiet.
Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt
ontvangen, geeft het systeem de waarde weer.
De bestuurder kan, als hij dat wil, zijn
snelheid aanpassen op basis van de door
het systeem geleverde gegevens.
Werkingslimieten
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen van
kracht kunnen zijn:
–
Slecht weer (regen, sneeuw).
–
Luchtvervuiling.
–
T
rekken van een aanhanger.
–
Rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen.
–
Rijden met een band die met de
bandenreparatieset is gerepareerd.
–
Beginnende bestuurders.
Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet
weer wanneer binnen een vooraf ingestelde tijd
geen bord met snelheidslimiet wordt gedetecteerd,
en in de volgende gevallen:
–
V
erkeersborden die afgeschermd, beschadigd of
vervormd zijn, of die niet aan de norm voldoen.
Page 161 of 324
159
Rijden
6De ingestelde snelheid
opslaan
Naast de Verkeersbordherkenning kan de
bestuurder de weergegeven snelheid als
snelheidsinstelling voor de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar gebruiken met behulp van de
toets voor het opslaan van instellingen voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
Zie de betreffende hoofdstukken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer of
snelheidsregelaar
2. De ingestelde snelheid opslaan
Informatie op het instrumentenpaneel
Head-up display
3. Weergave van de snelheidslimiet.
4. Verzoek om de snelheid op te slaan.
5. Huidige ingestelde snelheid.
De ingestelde snelheid opslaan
► Schakel de snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer /
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheidslimiet geeft het systeem de waarde
aan en knippert "MEM" enkele seconden; u kunt
deze snelheid vervolgens als nieuwe snelheid
opslaan.
Bij een verschil van minder dan 9 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de door de
Verkeersbordherkenning weergegeven snelheid
wordt het symbool "MEM" niet weergegeven.
Afhankelijk van de omstandigheden kunnen
verschillende snelheden worden weergegeven.
►
Druk
één keer op toets 2 om de voorgestelde
snelheid op te slaan.
Er wordt een bericht weergegeven om het verzoek
te bevestigen.
►
Druk toets
2 nogmaals in om te bevestigen en
deze snelheid als nieuwe snelheid op te slaan.
Het display keert terug naar de vorige weergave.
Page 162 of 324
160
Rijden
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "LIMIT": de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
► Als de ingestelde snelheidslimiet (de recentste in
het systeem opgeslagen snelheid) geschikt is, druk
dan op toets 4-II om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
► Druk nogmaals op 4-II om de werking van de
functie tijdelijk te onderbreken (pauze).
Instellen van de
snelheidslimiet
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de
snelheidsbegrenzer in te schakelen.
Als u de snelheidslimiet wilt aanpassen uitgaande
van de huidige snelheid van de auto:
► Voor stappen van +/- 1 km/h drukt u kort
herhaaldelijk op 2-SET- of 3-SET+.
► Voor stappen van +/- 5 km/h houdt u 2-SET- of
3-SET+ ingedrukt.
De snelheidslimiet wijzigen met behulp van de
geprogrammeerde snelheden via het touchscreen:
► Druk op de 5-MEM om de geprogrammeerde
snelheden weer te geven.
► Druk op de toets op het touchscreen voor de
gewenste snelheid.
Na enkele ogenblikken sluit het selectiescherm.
Deze snelheid wordt de nieuwe ingestelde
snelheidslimiet.
Snelheidsbegrenzer
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen voor meer
informatie.
Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden
ingeschakeld.
De minimale snelheid die ingesteld kan worden is
30
km/h.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het
contact opgeslagen in het geheugen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over deze toets en
de adaptieve snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor
meer informatie over het opslaan
van snelheden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over de
snelheidslimietherkenning en in het bijzonder
het opslaan van de weergegeven snelheidslimiet.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
1. ON (stand LIMIT) / OFF (stand0 )
2. Ingestelde snelheid verlagen
3. Ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsbegrenzer onderbreken / hervatten met
de eerder opgeslagen ingestelde snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
6. Weergeven en instellen van de opgeslagen
afstand tot de voorligger Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het opslaan van snelheden of over het
Verkeersbordherkenning.
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
7. Snelheidsbegrenzer ingeschakeld / onderbroken.
8. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
9. Ingestelde snelheid.
Page 164 of 324
162
Rijden
Informatie op het
instrumentenpaneel
Head-up display
6. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid.
Inschakelen / onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand "CRUISE": de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (pauze).
ingedrukt houdt, kan de rijsnelheid plotseling
veranderen.
Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar
niet voorkomen dat de auto de ingestelde
snelheid overschrijdt. Rem indien nodig om de
rijsnelheid te verlagen.
Op een steile helling of bij het trekken van
een zware aanhanger kan het voorkomen dat
de ingestelde snelheid niet wordt gehaald of
vastgehouden.
Hoger dan de ingestelde snelheid U kunt tijdelijk harder rijden dan de
ingestelde snelheid door op het gaspedaal
te drukken (de geprogrammeerde snelheid
knippert).
Laat het gaspedaal los om terug te keren naar de
ingestelde snelheid (wanneer deze snelheid weer
wordt bereikt, stopt de weergave van de snelheid
met knipperen).
Werkingslimieten Gebruik het systeem nooit in de volgende
situaties:
–
In een stedelijk gebied met overstekende
voetgangers.
–
In druk verkeer
.
–
Op bochtige of steile wegen.
–
Op gladde of overstroomde wegen.
–
Bij slechte weersomstandigheden.
–
W
anneer het zicht voor de bestuurder slecht is.
–
Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen of
sneeuwsokken.
Snelheidsregelaar
Raadpleeg voor meer informatie de algemene adviezen over het gebruik van
de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Specifieke adviezen voor de
snelheidsregelaar.
Met behulp van dit systeem kan de bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder het gaspedaal te gebruiken.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
De auto moet met een snelheid van ten minste
40
km/h rijden.
Bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling
zijn ingeschakeld.
Bij een keuzeschakelaar moet stand
D of B zijn
geselecteerd.
Bij een auto met de functie Stop & Start blijft de snelheidsregelaar na het schakelen
actief, ongeacht het type versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist.
Schakelaars op of rondom het
stuurwiel
1. ON (stand CRUISE) / OFF (stand0 )
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid / ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken / hervatten met
eerder opgeslagen snelheid
5. Afhankelijk van de uitvoering:
Weergave van de opgeslagen snelheidslimieten
met de functie Opslaan van de snelheden
of
Gebruik van de snelheid die wordt voorgesteld
door de functie Verkeersbordherkenning (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over het opslaan van snelheden of over het
Verkeersbordherkenning.