Peugeot Expert Tepee 2007 Handleiding (in Dutch)

Page 31 of 184

27
2
Cockpit
Werking
Als het contact wordt aangezet,
gaat gedurende enkele seconden
de onderhoudssleutel branden. De
kilometerteller geeft de resterende
kilometers (afgerond) tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Het onderhoudsinterval wordt berekend
vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van twee
parameters:
het afgelegde aantal kilometers,
de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole. Enkele seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller eerst het oliepeil en
vervolgens weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1 000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de onderhoudssleutel en de
resterende kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact, wordt het oliepeil aangegeven, geeft de
teller vervolgens weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan en blijft de
onderhoudssleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende onderhouds-
controle is overschreden
Elke keer als het contact
wordt aangezet, gaat de
onderhoudssleutel gedurende
enkele seconden knipperen en
geeft de teller het aantal kilometers
aan dat er te veel gereden is.
Bij draaiende motor blijft de
onderhoudssleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.
Wat het eerst bereikt is: de
onderhoudssleutel gaat ook branden als de
maximale interval van 2 jaar is verstreken.
Afhankelijk van de gebruiksgewoonten
van de bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af te leggen
kilometers.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 1 000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 4 800 km. Als
het contact wordt aangezet geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert de bestuurder
over de afstand tot de volgende onderhoudscontrole,
afhankelijk van het gebruik van de auto.
gecontroleerd door lambdasondes voor en
achter de katalysator.
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifieke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
VOORDAT u GAAT RIJDEN

Page 32 of 184

A
B
28
Cockpit
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten
van de onderhoudsintervalindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Uw PEUGEOT-servicepunt zet de
onderhoudsintervalindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole van uw
auto heeft uitgevoerd, kan de onderhoudsi
ntervalindicator op de volgende wijze op 0
gezet worden: zet het contact af.
 druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt.
 zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsinterval-
indicator =0 aangeeft; de onderhoudssleutel
verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsintervalindicator
weergegeven en vervolgens gedurende
enkele seconden het motorolieniveau. Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in combinatie
met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een melding
op het display, is het motorolieniveau te
laag, waardoor ernstige motorschade kan
ontstaan. Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag
is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL --" knippert, duidt
dit op een storing in
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg een
PEUGEOT-servicepunt.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.
Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een te
hoog oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk een PEUGEOT-
servicepunt.
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact aan
is, de knop in tot de nullen
verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.

Page 33 of 184

A
B
28
Cockpit
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten
van de onderhoudsintervalindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Uw PEUGEOT-servicepunt zet de
onderhoudsintervalindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole van uw
auto heeft uitgevoerd, kan de onderhoudsi
ntervalindicator op de volgende wijze op 0
gezet worden: zet het contact af.
 druk op de resetknop van de dagteller en
houd deze ingedrukt.
 zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsinterval-
indicator =0 aangeeft; de onderhoudssleutel
verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt
eerst de onderhoudsintervalindicator
weergegeven en vervolgens gedurende
enkele seconden het motorolieniveau. Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in combinatie
met het verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en een melding
op het display, is het motorolieniveau te
laag, waardoor ernstige motorschade kan
ontstaan. Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag
is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL --" knippert, duidt
dit op een storing in
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg een
PEUGEOT-servicepunt.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.
Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een te
hoog oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk een PEUGEOT-
servicepunt.
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact aan
is, de knop in tot de nullen
verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.

Page 34 of 184

29
2
Versnellingsbakken en stuurwiel
STUURWIEL IN HOOGTE EN
DIEPTE VERSTELLEN
Zorg dat de auto stil staat en ontgrendel
het stuurwiel door de hendel omlaag te
bewegen.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand en
zet dan de hendel weer goed vast.
Trap om soepel te kunnen schakelen het
koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van het
pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Laat tijdens het rijden uw hand niet op
de versnellingspook rusten. Zelfs een
lichte belasting op de pook kan na verloop
van tijd slijtage aan de onderdelen in de
versnellingsbak veroorzaken.
Achteruit (zesversnellingsbak)
Trek de ring onder de pookknop omhoog om
de achteruit in te schakelen.
Schakel de achteruit pas in als de auto
volledig stilstaat.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
VERSNELLINGSBAKKEN EN STUURWIEL
Zesversnellingsbak
Vijfversnellingsbak
VOORDAT u GAAT RIJDEN

Page 35 of 184

30
Starten en stoppen
STARTEN EN STOPPEN
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verschillende accessoires functioneren.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet.
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet.
Gebruiksvoorschrift: starten Verklikkerlampje
voorgloeien dieselmotor
Zet het contact in de stand
"AAN". Wacht bij koud weer tot dit lampje uitgaat
en zet vervolgens de startmotor in werking
(stand "Starten") tot de motor aanslaat.
Als de motor voldoende op temperatuur is,
gaat het lampje na minder dan 1 seconde uit
en kunt u de motor direct starten.
Verklikkerlampje geopend
portier
Controleer als dit lampje
brandt of de portieren,
achterdeuren, schuifdeuren
en de motorkap goed zijn
gesloten! Sleutel
Houd de sleutel vrij van vet, stof en vocht.
Een zwaar voorwerp aan de sleutel
(sleutelhanger, ...) in het contactslot kan
storingen veroorzaken.
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact afzet
enkele seconden draaien om het toerental
van de turbocompressor te laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van alleen een versnelling
bij het parkeren van de auto is niet
afdoende.

Page 36 of 184

A
B
31
3
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel, voorbij het zware punt, naar
u toe.
Vergeten verlichting
Als het contact is afgezet en er wordt
een voorportier geopend, klinkt een
geluidssignaal.
Automatische verlichting
Indien uw auto is voorzien van
een lichtsensor.
Lichten uit Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring
A om de verlichting in te
schakelen.
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Zie in de rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie over de
verklikkerlampjes.
Parkeerlichten Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT

Page 37 of 184

32Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai de
ring 2 standen naar voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Richtingaanwijzers
(knippert groen)
Links: omlaag duwen.
Rechts: omhoog duwen.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als ‘s nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt de
mistachterlichten uit, maar de mistlampen
vóór blijven branden.
Verlichting overdag
(volgens land van bestemming)
Bij uitvoeringen met verlichting overdag
wordt het dimlicht ingeschakeld als de auto
wordt gestart.
Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door ring B naar
voren te draaien en uitgeschakeld door de
ring naar achter te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven door een
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren).
Stuurkolomschakelaars

Page 38 of 184

33
3
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen
en zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Als uw auto is voorzien
van een lichtsensor,
worden het parkeerlicht en
het dimlicht automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is
en als de ruitenwissers wissen. De verlichting
wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of het wissen
is gestopt. Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt een
melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt. KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 -
1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Stand 0: basisinstelling.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT

Page 39 of 184

34
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
Langer dan 1 minuut nadat het contact
is afgezet dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden: zet de schakelaar in een willekeurige
stand.
 zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.
2
Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
 Eén keer wissen (omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid van de
wissers aangepast aan de rijsnelheid.
Onderhoudsstand ruitenwissers
vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
Automatische ruitenwissers
(volgens uitvoering)
Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Bij auto’s met deze schakelaar werken
de ruitenwissers automatisch in de stand
AUTO , waarbij de snelheid van de wissers
voorruitstijlen.
Deze stand moet worden gebruikt voor's

winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 8 het gedeelte
"Ruitenwisserbladen vervangen".
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe. De
ruitensproeiers treden in werking, waarna
enige tijd de ruitenwissers worden
ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers (volgens uitvoering)
treden gelijktijdig met de ruitensproeiers in
werking als de dimlichten zijn ingeschakeld.
Raadpleeg voor het bijvullen van het reservoir
in de rubriek 7 het gedeelte "Niveaus".
Stuurkolomschakelaars

Page 40 of 184

35
3
aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen
van de automatische ruitenwissers verschijnt
een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is
geweest, moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één keer
omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I, 1 of 2. Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking
van de automatische ruitenwissers werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om
het systeem te laten controleren.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat.
Wacht ‘s winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Als uw auto hiermee is uitgerust,
draai de ring tot de eerste stand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste
stand, zodat de ruitensproeier in
werking treedt en vervolgens de
ruitenwisser enige tijd wordt ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan, wacht
tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan
pas de ruitenwisser achter aan.
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 ... 190 next >