Peugeot Expert Tepee 2007 Handleiding (in Dutch)

Page 41 of 184

36
Stuurkolomschakelaars
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h vanaf de 4 e
versnelling. Als uw auto is voorzien van
een snelheidsregelaar en een
snelheidsbegrenzer (volgens land van
bestemming en motoruitvoering), kunnen
deze twee systemen niet gelijktijdig worden
gebruikt. Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid
(118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:

Page 42 of 184

37
3
Selecteren van de functie
Zet de draaiknop in de stand CRUISE. De
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Eerste keer
activeren/instellen
van een snelheid
 Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
 Druk op de toets SET- of
SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid
wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk
overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk
met een hogere snelheid dan de ingestelde
snelheid te rijden. De ingestelde snelheid zal
dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt
de ingestelde snelheid weer aangenomen.
Opnieuw activeren
 Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid
weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
Uitschakelen (OFF)
 Druk op deze toets
of trap op het rem- of
koppelingspedaal. Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT

Page 43 of 184

38
Uitschakelen van de functie Draai de knop in de stand 0 of zet het
contact af om het systeem volledig uit te
schakelen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt
afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het
geheugen gewist. Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snelheid zeer snel
kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde
wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let goed op het profiel van de weg en bij
snelle acceleraties.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee manieren
verhogen:
Zonder het gaspedaal: druk op de toets Set+.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.
Met het gaspedaal trap het gaspedaal in tot de gewenste
snelheid is bereikt,
 druk op de toets Set+ of Set- .
Verlagen van de ingestelde snelheid: druk op de toets Set-.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen. Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes op
het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om
het systeem te laten controleren.
Stuurkolomschakelaars

Page 44 of 184

39
3
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid is
mogelijk bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden. De ingestelde
snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate het
gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het
zware punt van het gaspedaal, waarbij de
ingestelde snelheid is bereikt.
Als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde
snelheid echter overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder de
ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de
snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.
Als uw auto is voorzien van een
snelheidsbegrenzer en een snelheidsregelaar
(volgens land van bestemming en
motoruitvoering), dan kunnen beide systemen
echter niet gelijktijdig worden gebruikt.
Het systeem kan worden bediend bij
stilstaande auto met draaiende motor, of
tijdens het rijden. Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid -
OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
de ingestelde snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT

Page 45 of 184

40
Selecteren van de functie
Draai de knop in de stand LIMIT. De
begrenzer is dan geselecteerd, maar nog
niet actief. Het display geeft de laatst
ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid
worden ingesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid: druk op de toets Set+.
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid: druk op de toets Set-.
Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen.
Inschakelen/uitschakelen (Off)
Druk één keer op deze toets om de
begrenzer in te schakelen. Druk nogmaals
op de toets om de begrenzer uit te
schakelen (OFF).
Stuurkolomschakelaars

Page 46 of 184

41
3
Uitschakelen van de functie
Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen. De laatst ingestelde snelheid
blijft in het geheugen opgeslagen.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter met kracht
wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt,
wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld
en knippert de ingestelde snelheid op het
display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen
de snelheid zakken tot een snelheid lager
dan de ingestelde snelheid.
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert: als het gaspedaal tot voorbij het zware
punt wordt ingetrapt,
 als de begrenzer door het profiel van de
weg of bij een steile afdaling niet kan
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden,
 tijdens snel accelereren.
Gebruiksvoorschrift
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let goed op het profiel van de weg en bij
snelle acceleraties.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats
ligt,
- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in plaats
daarvan verschijnen drie streepjes op het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt om
het systeem te laten controleren. Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT

Page 47 of 184

42
Schakel tijdelijk de
luchtrecirculatiestand in
(lampje brandt).
Ventilatie
Schakel zodra de omstandigheden dit
toelaten de toevoer van buitenlucht weer
in om de lucht in het interieur te verversen
(lampje uit).
VENTILATIE
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Zet de knop van de
temperatuurregeling in deze
stand.
Zet de aanjager in de hoogste
stand.
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
Handbediening
Schakel de airconditioning in
(volgens uitvoering).

Page 48 of 184

43
3
Ventilatie
Achterruitverwarming en
verwarming buitenspiegels
(volgens uitvoering)
Druk bij draaiende motor op deze toets om
de achterruitverwarming en de verwarming
van de buitenspiegels in te schakelen.
Deze functie wordt uitgeschakeld:
- door op de toets te drukken,
- door de motor af te zetten,
- automatisch, om onnodig stroomverbruik te voorkomen. Automatische airconditioning:
programma "zicht"
Voor het snel ontwasemen of ontdooien van
de ruiten (bij vocht, veel inzittenden, vorst)
kan het programma "comfort" (AUTO) niet
toereikend blijken.
Kies dan het programma "zicht". Het
verklikkerlampje van het programma "zicht"
gaat branden.
Het systeem schakelt de airconditioning
in, regelt de luchtopbrengst, schakelt
de achterruitverwarming in en stuurt de
optimale luchtstroom naar de voorruit en de
zijruiten.
De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.
ERGONOMIE en COMFORT

Page 49 of 184

44
Ventilatie
GEBRUIKSVOORSCHRIFT VOOR
DE AIRCONDITIONING
(volgens uitvoering)
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten de ruiten onder alle
weersomstandigheden gesloten zijn. Als
de auto echter langdurig in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het interieur
zeer hoog blijft, kunnen de ruiten wel
even geopend worden om de ventilatie te
bevorderen.
Let erop dat, voor een goede verdeling
van de lucht, het luchtinlaatrooster onder
de voorruit, de zijventilatieroosters, de
luchtopeningen onder de voorstoelen en de
afzuiging in de bagageruimte niet afgedekt
zijn.
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen
effectief gebruikt worden, omdat het
systeem de lucht ontvochtigt en aanslag van
de ruiten verwijdert. VENTILATIEROOSTERS
Houd de ventilatieroosters altijd geopend
Voor een optimale verdeling van de lucht
over het interieur hebt u de beschikking
over 4 ventilatieroosters in het midden en
opzij, die gekanteld en naar links of rechts
en naar het bovenlichaam van de voorste
inzittenden gedraaid kunnen worden. Sluit
de ventilatieroosters niet, maar richt de
luchtstroom voor een optimaal comfort
tijdens het rijden naar de zijruiten.
Uitstroomopeningen naar de beenruimte in
de auto completeren het geheel.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in perfecte
staat te houden.
Condensvorming in de airconditioning kan
ertoe leiden dat er zich een klein plasje
water onder de auto vormt, dit is een
normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
koelt en laat het systeem in dat geval door
uw PEUGEOT-servicepunt controleren.
Interieurfilter, pollenfilter
Zorg ervoor dat dit filter in goede staat
verkeert en laat de filterelementen
regelmatig vervangen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte "Niveaus en
controles".
Het is raadzaam gebruik te maken van een
gecombineerd interieurfilter. Het tweede
actieve filter zuivert de luchttoevoer naar
het interieur, zodat de inzittenden schone
lucht inademen en het interieur langer vrij
blijft van vuil (minder kans op allergische
reacties, stankoverlast en vettige aanslag).
Het pollenfilter zorgt voor een constante
en krachtige filtering van stofdeeltjes uit de
luchttoevoer.

Page 50 of 184

45
3
Ventilatie
HANDMATIGE BEDIENING
Het bedieningspaneel van de handmatige
airconditioning (volgens uitvoering) bevindt
zich op de middenconsole.
Airconditioning A/C
De airconditioning (volgens uitvoering) werkt
uitsluitend bij draaiende motor.
Druk op de toets om de airconditioning in te
schakelen; het lampje gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de
airconditioning uit te schakelen;
het lampje gaat uit. de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
de zijventilatieroosters, de
middelste ventilatieroosters en de
beenruimte,
de beenruimte,
de voorruit en de beenruimte,
de voorruit.
Luchtopbrengst
De kracht van de luchttoevoer via
de ventilatieroosters varieert van
1 tot 4. In de stand 0 is er geen
luchttoevoer.
Zet de knop in de gewenste stand voor een
optimaal comfort.
Luchtverdeling
Draai de knop in de gewenste stand om de
luchtstroom te verdelen naar:
De airconditioning werkt niet als de knop
van de aanjager in de stand 0 staat.
Temperatuurregeling
Zet de knop in de gewenste stand: - van blauw (toevoer van koude lucht),
- naar rood (toevoer van warme lucht).
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een tussenstand te zetten,
aangegeven door " ".
ERGONOMIE en COMFORT

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 190 next >