display Peugeot Expert Tepee 2010 Handleiding (in Dutch)
Page 31 of 237
ABS
ESP
29
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Verklikkerlampje status signaleert Wat te doen
Stuurbekrachtiging brandt. een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting, zo
nder bekrachtiging, blijft
behouden. Laat het systeem controleren door het PEU GEOT-netwerk.
Geopend portier brandt in
combinatie met
een melding op
het display. een niet goed gesloten portier,
deur of motorkap.
Controleer of de portieren van de cabine, de achte
rdeuren, de
schuifdeuren en de motorkap (als de auto is voorzie n van een
alarmsysteem) goed zijn gesloten.
Achtervering
met luchtvering knippert.
een abnormaal verschil tussen
de gedetecteerde en de
optimale wagenhoogte. Automatische regeling: rijd stapvoets (tot ongevee
r
10 km/h) tot het lampje uitgaat.
Handmatige regeling: stel de wagenhoogte, die in de
onderste of bovenste stand stond, optimaal in. Zie in de
rubriek 3 het gedeelte "Achtervering".
brandt bij het
wegrijden of
tijdens het rijden. een storing in de luchtvering. Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.
ABS blijft branden. een storing in het
antiblokkeersysteem.
De conventionele werking van het remsysteem, zonde
r
bekrachtiging, blijft behouden. Het is echter raadz aam de auto stil
te zetten en contact op te nemen met het PEUGEOT-ne twerk.
ESP knippert.
een ingreep van het
ESP-systeem. Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal ov
er de
wielen en verbetert zo de richtingsstabiliteit van de auto.
Zie in de rubriek 4 het gedeelte "Veilig rijden".
blijft branden. een storing in het systeem. Bijv.:
een te lage bandenspanning. Bijv.: controleer de bandenspanning. Laat het syst
eem
controleren door het PEUGEOT-netwerk.
blijft branden in
combinatie met het
verklikkerlampje
van de knop (op
het dashboard). dat het systeem op verzoek van
de bestuurder is uitgeschakeld.
Het systeem is uitgeschakeld.
Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld al
s
de auto sneller dan 50 km/h rijdt of als de knop op het
dashboard wordt ingedrukt.
Page 33 of 237
31
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Display status signaleert Wat te doen
Snelheidsregelaar brandt. dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gede
elte
"Stuurkolomschakelaars".
Snelheidsbegrenzer brandt. dat de snelheidsbegrenzer is
geselecteerd. Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gede
elte
"Stuurkolomschakelaars".
Voorgloeien
dieselmotor brandt. dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden). Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te s
tarten.
Roetfilter brandt. een storing van het roetfilter
(niveau brandstofadditief, kans
op verstopping,...). Laat het filter controleren door het PEUGEOT-netwe
rk.
Zie in rubriek 6 het gedeelte "Controles".
Water in het
brandstoffilter brandt in
combinatie met
een melding op
het display. de aanwezigheid van water in
het brandstoffilter.
Laat het filter onmiddellijk aftappen door het
PEUGEOT-netwerk.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Controles".
Onderhoudssleutel brandt. een bijna verstreken
onderhoudsinterval. Zie het overzicht met controlepunten in het
onderhoudsboekje. Maak een afspraak voor een
onderhoudscontrole met het PEUGEOT-netwerk.
Klokje wordt
weergegeven. het instellen van de tijd. Gebruik de linkerknop van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".
Page 35 of 237
33
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Het onderhoudsinterval wordt berekend
vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van twee
parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller eerst het oliepeil en
vervolgens weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan 1 000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Bij draaiende motor blijft de sleutel
branden totdat de onderhoudscontrole
is uitgevoerd.
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat ook
branden als de maximale interval van 2 jaar
is verstreken.
Afhankelijk van de gebruiksgewoonten
van de bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af te leggen
kilometers.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 1 000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 4 800 km. Als
het contact wordt aangezet geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert de
bestuurder over de afstand tot de volgende
onderhoudscontrole, afhankelijk van het
gebruik van de auto.
EMISSIEREGELING
In het geval van een storing in de emissieregeling
wordt de bestuurder gewaarschuwd door het
b r a n d e n v a n d i t s p e c i fi e k e v e r k l i k k e r l a m p j e o p
het instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en
ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de
normen voor de uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes, de samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
Elke keer als het contact wordt
aangezet, gaat de sleutel gedurende
enkele seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers aan
dat er te veel gereden is.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden het
sleutelsymbool branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers (afgerond) tot
de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Page 36 of 237
33
Cockpit
VOORDAT U GAAT RIJDEN
2
Het onderhoudsinterval wordt berekend
vanaf de laatste nulstelling van de
onderhoudsindicator op basis van twee
parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact geeft de teller eerst het oliepeil en
vervolgens weer de normale kilometerstand
en de stand van de dagteller aan. De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan 1 000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van het
contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Bij draaiende motor blijft de sleutel
branden totdat de onderhoudscontrole
is uitgevoerd.
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat ook
branden als de maximale interval van 2 jaar
is verstreken.
Afhankelijk van de gebruiksgewoonten
van de bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af te leggen
kilometers.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan 1 000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole bedraagt 4 800 km. Als
het contact wordt aangezet geeft het display
gedurende enkele seconden het volgende aan:
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert de
bestuurder over de afstand tot de volgende
onderhoudscontrole, afhankelijk van het
gebruik van de auto.
EMISSIEREGELING
In het geval van een storing in de emissieregeling
wordt de bestuurder gewaarschuwd door het
b r a n d e n v a n d i t s p e c i fi e k e v e r k l i k k e r l a m p j e o p
het instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk. EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en
ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de
normen voor de uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes, de samenstelling van de uitstoot wordt
gecontroleerd door de lambdasondes
voor en achter de katalysator.
Elke keer als het contact wordt
aangezet, gaat de sleutel gedurende
enkele seconden knipperen en geeft
de teller het aantal kilometers aan
dat er te veel gereden is.
Werking
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden het
sleutelsymbool branden. De kilometerteller
geeft de resterende kilometers (afgerond) tot
de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Page 37 of 237
34
Cockpit Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten
van de onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het PEUGEOT-netwerk zet de
onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto heeft uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende wijze
op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de dagteller
en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsindicator
"=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau. Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in combinatie met
het verklikkerlampje service,
een geluidssignaal en een
melding op het display, is het motorolieniveau
te laag, waardoor ernstige motorschade kan
ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--" knippert, duidt
dit op een storing in
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 15 minuten niet heeft
gedraaid. Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een te
hoog oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact aan
is, de knop in tot de nullen
verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Page 38 of 237
34
Cockpit Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto
en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten
van de onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het PEUGEOT-netwerk zet de
onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto heeft uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende wijze
op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de dagteller
en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de onderhoudsindicator
"=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau. Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL"
knippert in combinatie met
het verklikkerlampje service,
een geluidssignaal en een
melding op het display, is het motorolieniveau
te laag, waardoor ernstige motorschade kan
ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--" knippert, duidt
dit op een storing in
de motorolieniveaumeter. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Een controle van het olieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op
een vlakke, horizontale ondergrond staat
en de motor minstens 15 minuten niet heeft
gedraaid. Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een te
hoog oliepeil kan schade aan de
motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo snel
mogelijk het PEUGEOT-netwerk.
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Nulstelling dagteller
Druk, terwijl het contact aan
is, de knop in tot de nullen
verschijnen.
Dimmer
dashboardverlichting
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van de
dashboardverlichting te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of felste) stand heeft
bereikt, laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Page 43 of 237
38
Stuurkolomschakelaars
Mistlampen vóór (groen)
en mistachterlicht
(amberkleurig, draai
de ring 2 standen naar
voren).
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór te
doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als ‘s nachts, is
het mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten
zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt het
mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór
blijven branden. Verlichting overdag
Afhankelijk van het land van bestemming, kan
de auto zijn uitgerust met verlichting overdag.
Als de auto wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting wordt
ingeschakeld of wanneer de verlichting
handmatig wordt ingeschakeld.
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring
B naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met parkeer- en
dimlicht.
Mistlampen vóór (groen, draai de
ring 1 stand naar voren). Dit verklikkerlampje gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Page 44 of 237
39
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Automatisch inschakelen van de verlichting Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO .
Bij het inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Bij een storing in de lichtsensor gaat de
verlichting branden en wordt het pictogram
service weergegeven in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de auto kan
het noodzakelijk zijn om de koplampen in
hoogte te verstellen.
0 - 1 of 2 personen voorin.
1 - 5 personen.
2 - 6 - 9 personen.
3 - Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de
regeling van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Het parkeerlicht en het
dimlicht worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in combinatie
met verlichting overdag. Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar achteren.
Bij het uitschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als
de verlichting met de lichtschakelaar wordt
bediend.
Stand 0: basisinstelling.
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch zullen
worden ingeschakeld. Schakel indien nodig
het dimlicht handmatig in.
Page 46 of 237
41
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE EN COMFORT
3
Onderhoudsstand ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen één
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, bewegen de ruitenwissers naar de
voorruitstijlen. Deze stand moet worden gebruikt voor
‘s winters parkeren en het vervangen of
reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
“Ruitenwisserbladen vervangen”.
Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers
na de werkzaamheden weer in de ruststand
te zetten.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat, om
te voorkomen dat de automatische
ruitenwissers worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.
Ruitenwisser achter
Draai de ring tot de eerste stand.
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste
stand, zodat de ruitensproeier
in werking treedt en vervolgens
de ruitenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met
sneeuw of ijs bedekt is, met het
inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan, wacht
tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan
pas de ruitenwisser achter aan.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen
van de automatische ruitenwissers verschijnt
een melding op het display.
Als het contact meer dan 1 minuut afgeze
t
is geweest, moet de automatische werking
van de ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één keer
omlaag te bewegen.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I , 1 of 2 . Als
de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er
een melding op het display.
In het geval van een storing in de werking
van de automatische ruitenwissers werken
de ruitenwissers in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem te laten controleren.
Page 47 of 237
42
Stuurkolomschakelaars
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden
boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling. Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan ingestelde snelheid
(118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Op het controledisplay wordt aangegeven
of de functie is geselecteerd en wordt de
ingestelde snelheid weergegeven:
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met een
constante zelf ingestelde snelheid rijden,
behalve op steile hellingen.