display Peugeot Expert VU 2009 Handleiding (in Dutch)

Page 48 of 225

46
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT . De
begrenzer is dan geselecteerd, maar
nog niet actief. Het display geeft de
laatst ingestelde snelheid weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid
worden ingesteld zonder de begrenzer in te
schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid met
1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de snelheid in
stappen van 5 km/h te verlagen. Inschakelen/uitschakelen (off)
Druk één keer op deze toets om de begrenzer
in te schakelen. Druk nogmaals op de toets
om de begrenzer uit te schakelen (OFF).

Page 49 of 225

47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel van de weg of bij een steile afdaling niet kan
voorkomen dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt
ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter
met kracht wordt
ingetrapt, tot voorbij het zware punt .
Gebruiksvoorschrift
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist en in
plaats daarvan verschijnen drie streepjes op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT -netwerk om het
systeem te laten controleren.
Wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld
en knippert de ingestelde snelheid op het
display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen
de snelheid zakken tot een snelheid lager
dan de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand
0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in het
geheugen opgeslagen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer
moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Let op uw snelheid als deze door het profiel
van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden, zodat u optimaal de
controle over uw auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van de
pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en op de vloer is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Page 53 of 225

51
Ventilatie
ERGONOMIE en COMFORT
3
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur in
graden Celsius of Fahrenheit.
Automatische werking
Zorg ervoor dat de zonnesensor, die
zich achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet wordt afgedekt. Deze
sensor regelt de airconditioning.
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Druk op deze toets. Het symbool

AUTO verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het systeem
de luchtverdeling, de luchtopbrengst en
de luchttoevoer om het comfort en de
luchtcirculatie in het interieur optimaal te
houden. U hoeft het systeem niet meer zelf
bij te regelen.
Om bij koude motor de toevoer van koude
lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten opgeslagen,
mits de temperatuur in het interieur
nauwelijks is veranderd. Is dit wel het geval,
dan treedt het automatische programma
weer in werking. Draai deze knop naar links of
naar rechts om de waarde te
verlagen of te verhogen. Voor een
optimaal comfort wordt de waarde
21 aanbevolen. Niettemin is afhankelijk
van uw wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.

Page 54 of 225

52
Ventilatie Regeling luchtopbrengst
De luchtopbrengst kan vergroot of
verkleind worden door respectievelijk
de toets "kleine propeller" of

"grote propeller" in te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst op het
display, de propeller, wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u de
automatische bediening van het systeem
handmatig aanpassen. De overige
functies worden automatisch geregeld.
Bij het indrukken van de toets
AUTO zal
het systeem weer volledig automatisch
functioneren. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets
wordt de lucht in het interieur
gerecirculeerd. Het symbool van de
luchtrecirculatie wordt weergegeven.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten .
Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt
nodig is (om te voorkomen dat de ruiten beslaan
en de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat ).
Druk de toets zodra de luchtrecirculatie niet
meer nodig is nogmaals in om de toevoer van
buitenlucht te hervatten.
Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde malen
in om de luchtstroom te verdelen
naar:
- de voorruit,
- de voorruit en de beenruimte,
- de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters en de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters. Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets
"kleine propeller"
van de luchtopbrengstregeling tot
het symbool van de propeller is
verdwenen.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld, behalve de
luchtrecirculatie en de achterruitverwarming
(volgens uitvoering). De ingestelde waarde
wordt niet meer geregeld en verdwijnt van
het display.
Het is raadzaam om niet
langdurig met uitgeschakelde
airconditioning te rijden. Druk op
de toets "grote propeller" van de
luchtopbrengstregeling 7 of op de
toets AUTO om het systeem weer
met de laatst ingestelde waarden
in te schakelen. Airconditioning AAN/UIT
Druk op deze toets: het symbool

A/C wordt weergegeven en de
airconditioning wordt geactiveerd.
Druk nogmaals op deze toets om de
aircondioning uit te schakelen.

Page 79 of 225

77
Parkeerhulp
VEILIGHEID
4
ACHTER
De parkeerhulp achter met geluidssignalen
en/of een grafische weergave bestaat uit
vier parkeersensoren die zijn aangebracht in
de achterbumper. Het systeem waarschuwt
de bestuurder voor elk obstakel (persoon,
auto, boom, hek, …) dat zich binnen het
bereik van het systeem achter de auto
bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten die
zich direct onder de bumper bevinden.
Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden
of gelijksoortige voorwerpen worden
waargenomen bij aanvang van de
aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer
de auto te dicht genaderd is. Inschakelen van de
achteruitversnelling
Een geluiddsignaal bevestigt dat het
systeem wordt ingeschakeld zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand tot het
obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel
komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen
is. Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter
van het obstakel verwijderd is, is het
geluidssignaal continu hoorbaar.
Uitschakelen van de parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.
PARKEERHULP
Activeren/Deactiveren
Druk op deze schakelaar om het
systeem te activeren of te deactiveren.
De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand van het
systeem wordt opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding op het display. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of
bij slecht weer niet bedekt zijn met modder,
ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van een
aanhanger of de montage van een
fietsdrager (auto met een door PEUGEOT
aanbevolen trekhaak of fietsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks waakzaam moet
blijven en verantwoordelijk is.
Weergave op het display
Geadviseerd wordt het systeem uit te
schakelen als de auto is voorzien van een
ladder achterop of als lading wordt vervoerd
die langer is dan de auto.

Page 80 of 225

ABS
ABS
Veiligheid tijdens het rijden
CLAXON
Druk op het midden van het stuurwiel.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM (ABS - REF)
Het ABS zorgt samen met de elektronische
remdrukregelaar (REF) tijdens het
remmen voor een betere stabiliteit en
bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen, terwijl de remdrukregelaar de
remdruk over de vier wielen verdeelt. Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking als
één van de wielen dreigt te blokkeren. Het
systeem zorgt niet voor een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.)
kan de remweg door de werking van het
ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in en laat het
niet los, ook niet op een glad wegdek. Het
ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die zijn voorzien van
een artikelnummer van PEUGEOT .
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met de
verklikkerlampjes remsysteem
en STOP, een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar.
Door deze storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk op een veilige plaats.
NOODREMASSISTENTIE (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt:
trap het rempedaal volledig in zonder het los
te laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als de
snelheid waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de
benodigde bedieningskracht verandert.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een
storing in het antiblokkeersysteem. Door
deze storing zou u tijdens het remmen de
controle over uw auto kunnen verliezen. Raadpleeg in beide gevallen het PEUGEOT -
netwerk.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van de noodremassistentie voort te
zetten.

Page 81 of 225

ESP
79
Veiligheid tijdens het rijden
VEILIGHEID
4
ANTISPINREGELING (ASR) EN ELEKTRONISCH STABILITEITSPROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding met het
ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op de
weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens het
accelereren de controle over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren. koers van de auto afwijkt van de door de
bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle
grond, ...) kan het nuttig zijn het ASR/ESP
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
slippen en weer grip kunnen krijgen.
- Druk op de knop die zich op de
middenconsole bevindt.
- Het verklikkerlampje gaat branden: de systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld. Controle van werking
Gebruiksvoorschrift
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem wordt
verzekerd onder voorwaarde dat de
voorschriften van de constructeur op het
gebied van wielen (banden en velgen),
onderdelen van het remsysteem en
elektronische onderdelen worden nageleefd
en dat de procedures voor montage en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk worden opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk .
Houd als het ESP is ingeschakeld in een
bocht het stuurwiel altijd in de gewenste
richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens een
ingreep van de ASR of het ESP.
De systemen worden opnieuw:
-
automatisch ingeschakeld als de
wagensnelheid hoger wordt dan 50 km/h,
- handmatig ingeschakeld door nogmaals op de knop te drukken.
Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om het
systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan branden
in het geval van een te lage bandenspanning.
Controleer van alle banden de bandenspanning.

Page 87 of 225

86
Airbags Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde kan
worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af
, steek de sleutel in
de schakelaar voor uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF" ,
- verwijder de sleutel zonder de stand van de sleutel te veranderen.
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in het midden
van het stuurwiel en voor de passagier in
het dashboard aangebracht.
Inschakelen
In de stand
"OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
de schakelaar weer op "ON" om de airbag
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid
van uw passagier te garanderen. Schakel voor de veiligheid van uw kind
de airbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders
kan een kind bij het afgaan van de airbag
levensgevaarlijk gewond raken.
Het verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel brandt zolang
de airbag is uitgeschakeld.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan passagierszijde
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen de impactzone
A , in de
lengterichting van de auto en vanaf de
voorzijde richting de achterzijde van de auto,
die zich op een horizontale ondergrond moet
bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het dashboard om
te voorkomen dat de inzittende naar voren
wordt geworpen. Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op
het display, laat het systeem dan controleren
door het PEUGEOT -netwerk.
Storing airbag vóór
Als de twee verklikkerlampjes airbag
permanent branden, plaats dan geen
kinderzitje met de rug in de rijrichting.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.

Page 90 of 225

85
Airbags
VEILIGHEID
4
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
op het display, raadpleeg dan het
PEUGEOT -netwerk om het systeem te laten
controleren. De kans bestaat dat de airbags
bij een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Zij-airbags
De zij-airbags (volgens uitvoering)
beschermen de bestuurder en voorpassagier
bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht. Registratiezones voor een aanrijding

A. Impactzone vóór

B. Impactzone opzij
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan, kan het zijn dat
de airbag niet wordt geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding wordt de airbag niet
geactiveerd. Storing
Activering
De zij-airbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting
de binnenzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende vóór en het desbetreffende
portierpaneel.

Page 101 of 225

95
Motorkap openen
ONDERHOUD
6
MOTORKAP OPENEN

Binnenzijde:
- open het afdekkapje aan de linkerzijde in de beenruimte voor de bestuurder.
- trek de handgreep omhoog. Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Buitenzijde: zet de motorkap op een kier,
druk de veiligheidshaak omhoog en til de
motorkap op.
Motorkapsteun
Plaats de stang in een van de twee
uitsparingen (afhankelijk van de gewenste
hoogte) om de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens de
motorkap te sluiten. Waarschuwing "Motorkap open"
Deze waarschuwing is alleen beschikbaar in
combinatie met de
alarmoptie .
Als de motorkap niet goed
gesloten is terwijl de motor
draait of de auto rijdt, wordt u
hiervoor gewaarschuwd door een
pictogram en een afbeelding op
het display in combinatie met een
geluidssignaal.

Page:   < prev 1-10 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 ... 70 next >