Peugeot Partner 2008 Handleiding (in Dutch)

Page 41 of 148

43
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
â Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóórAls het contact langer dan één minuut
is afgezet terwijl de schakelaar in
de stand 2, 1 of I stond, dient de
schakelaar weer geactiveerd te
worden:
- zet de schakelaar in een willekeurige stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af. Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand
I, 1 of
2 . Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het
display.
In het geval van een storing in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
De ruitenwissers werken automatisch in de
stand AUTO , waarbij de snelheid van de
wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt
aangepast.
De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de automatische
werking van de ruitenwissers opnieuw
worden geactiveerd door de
schakelaar één keer omlaag te bewegen.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat,
om te voorkomen dat de
automatische ruitenwissers worden
ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Automatische ruitenwissers

Page 42 of 148

44
Stuurkolomschakelaars
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe. De ruitensproeiers
treden in werking, waarna enige tijd de ruitenwissers
worden ingeschakeld om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig met de
ruitensproeiers in werking als de dimlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de
ruitenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit
met sneeuw of ijs bedekt is,
met het inschakelen van de
ruitenwisser achter. Zet eerst de
achterruitverwarming aan, wacht tot de
sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet
dan pas de ruitenwisser achter aan.
Raadpleeg voor het bijvullen van
het reservoir in de rubriek 7 het
gedeelte "Niveaus".
Onderhoudsstand ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen.
Deze stand moet worden gebruikt

voor 's winters parkeren en het
vervangen of reinigen van de
ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 8 het gedeelte
"Ruitenwisserbladen vervangen".
Zet het contact aan en bedien
de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten. Draai de ring tot de eerste
stand.
Ruitensproeier achter
Ruitenwisser achter

Page 43 of 148

45
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf de
4e versnelling. Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie
uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.

Page 44 of 148

46
Stuurkolomschakelaars
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand CRUISE . De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Eerste keer
activeren/instellen
van een snelheid
- Breng uw auto met het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
- Druk op de toets
SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze
snelheid wordt door de auto
gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze toets of trap op het rem- of
koppelingspedaal.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.

Page 45 of 148

47
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:
Uitschakelen van de functie
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display. Raadpleeg
het PEUGEOT -netwerk om het
systeem te laten controleren.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets
Set +.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verhogen.
Met het gaspedaal
- trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set + of Set - .
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen. - Draai de knop in de stand
0 of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden
van de toets goed op omdat de
snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden.
Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en vast aan de
bevestigingen op de vloer,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Page 46 of 148

48
Stuurkolomschakelaars
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden. Als het gaspedaal
vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt,
wordt de snelheidsbegrenzer weer
geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie
uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan de ingestelde
snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF
- de streepjes
knipperen.
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.

Page 47 of 148

49
Stuurkolomschakelaars
ERGONOMIE en COMFORT
3
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT.
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set +.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set -.
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.
Inschakelen/uitschakelen (Off)
Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen. Druk
nogmaals op de toets om de begrenzer
uit te schakelen (OFF).

Page 48 of 148

50
Stuurkolomschakelaars
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt ,
wordt de begrenzer tijdelijk
uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in
het geheugen opgeslagen.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
Gebruiksvoorschrift
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het proiel van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,
- tijdens snel accelereren. Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Let goed op het proiel van de weg en
bij snelle acceleraties.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt en op de vloer is
bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Page 49 of 148

51
ERGONOMIE en COMFORT
3
ERGONOMIE en COMFORT
3
Ventilatie
VENTILATIE
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
Luchtopbrengst
de beenruimte,
de voorruit en de beenruimte,
de voorruit.
De luchtverdeling kan worden
gevarieerd door de knop in
een tussenstand te zetten,
aangegeven door "

Page 50 of 148

52
Ventilatie
Toevoer van buitenlucht
Luchtrecirculatie in het interieurAirconditioning A/C
Het lampje van de toets is uit.
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk.
Druk op de toets om
de airconditioning in te
schakelen; het lampje gaat
branden. Druk nogmaals op
de toets om de airconditioning
uit te schakelen; het lampje gaat uit.
De airconditioning werkt niet als de
knop van de aanjager in de stand 0
staat.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Het lampje van de toets
brandt. Deze stand dient om
de toevoer van buitenlucht
bij stank en rookoverlast af te
sluiten.
Als deze stand gebruikt wordt en
de aanjager (stand 1 t/m 4)
is ingeschakeld, wordt de
capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar
rood) of de airconditioning (knop
temperatuurregeling naar blauw)
sneller vergroot.
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is. Schakel zodra
de omstandigheden dit toelaten de
toevoer van buitenlucht weer in om
de lucht in het interieur te verversen
en het beslaan van de ruiten te
voorkomen. Gebruik deze stand zo
veel mogelijk.

Page:   < prev 1-10 ... 11-20 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 ... 150 next >