sensor Peugeot Partner 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 32 of 200

ABS
30


Cockpit


Verklikkerlampje

status

signaleert

Oplossing - actie



Stuurbekrachtiging

brandt. een storing in het systeem. De conventionele werking van de stuurinrichting,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat uw
auto controleren door het PEUGEOT-netwerk.

Geopend
portier
brandt in
combinatie
met melding
op het display. een niet goed gesloten
portier. Controleer of alle portieren goed zijn gesloten.

ABS
blijft branden. een storing in het
antiblokkeersysteem. De conventionele werking van het remsysteem,
zonder bekrachtiging, blijft behouden.
Het PEUGEOT netwerk raadplegen.

ESP
knippert. een ingreep van de ASR of
het ESP. Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal
over de wielen en verbetert zo de koersvastheid
van de auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte
"Veilig rijden".
blijft branden. een storing in het
systeem. Bijv.: een te lage
bandenspanning. Controleer de bandenspanning. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk. (Wielsensor, hydraulisch
regelorgaan, ...).
blijft branden
in combinatie
met het
verklikkerlampje
van de knop (op
het dashboard). dat het systeem is
uitgeschakeld op verzoek
van de bestuurder. Het systeem is uitgeschakeld en wordt automatisch weer
ingeschakeld zodra de snelheid boven de 50 km/h komt
of na het indrukken van de knop (op het dashboard).
La réactivation est automatique au delà de 50 km/h ou
après avoir appuyé sur le bouton (sur la planche de bord).

Page 36 of 200

34


Cockpit



Lekke band

Stop onmiddellijk, maar vermijd
abrupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Vervang de beschadigde band (lekke
band of veel te lage bandenspanning)
en laat de bandenspanning zo snel
mogelijk controleren.

Sensor(en) niet gedetecteerd

Dit betekent dat de bandenspanning
van één of meerdere wielen niet meer
gecontroleerd wordt. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk om de defecte
sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook weergegeven
als één van de wielen niet op de auto
aanwezig is (bij reparatie) of als er een
wiel zonder sensor op de auto wordt
gemonteerd.
Alle reparaties aan een wiel dat met
dit systeem is uitgerust en het
vervangen van een band moeten
worden uitgevoerd door het
PEUGEOT-netwerk.

Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.

Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak onder zware omstandigheden
wordt gereden (zware belading, hoge
snelheden).
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.

DETECTIESYSTEEM TE LAGE
BANDENSPANNING



- CO (koolmonoxide),

- HC (koolwaterstoffen),

- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes,
de samenstelling van de uitstoot
wordt gecontroleerd door de
lambdasondes voor en achter de
katalysator.
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit specifi eke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd raken.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk.
EMISSIEREGELING
Te lage bandenspanning

Controleer dan zo snel mogelijk de
bandenspanning.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band in de auto
wordt gelegd, zal deze de melding
opnieuw uitzenden, om u eraan
te herinneren de band te laten
repareren. Hierdoor kan een eventuele
andere waarschuwingsmelding over
de bandenspanning niet worden
weergegeven.

Sensoren controleren tijdens het rijden
(met een snelheid hoger dan 20 km/h)
de bandenspanning en zenden een
waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is of een band lek is.
EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt en
ervoor zorgt dat de auto voldoet
aan de normen voor de uitstoot van:
Als er een probleem
wordt gesignaleerd (te
lage bandenspanning of
lekke band, storing van
een sensor), wordt dit
aangegeven door een afbeelding, een
geluidssignaal en een melding op het
display.

Page 49 of 200

47
ERGONOMIE en COMFOR
T
3

Verlichting overdag

Afhankelijk van het land van
bestemming, kan de auto zijn uitgerust
met verlichting overdag. Als de auto
wordt gestart, wordt het dimlicht
ingeschakeld.
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de ring
2 standen naar voren). Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door
de ring B
naar voren te draaien en
uitgeschakeld door de ring naar
achteren te draaien. Het branden van
de mistlampen wordt aangegeven
door een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht. Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra het niet meer nodig is.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.

Dit verklikkerlampje
gaat branden op het
instrumentenpaneel.
De verlichting van de cockpit
(instrumentenpaneel, display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer
de verlichting handmatig wordt
ingeschakeld.

Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, is het
mistachterlicht verblindend voor
medeweggebruikers en daarom niet
toegestaan.

Automatisch inschakelen van de verlichting

Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht
waarnemen, waardoor de lichten
niet automatisch zullen worden
ingeschakeld. Schakel indien nodig het
dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af. Deze sensor dient
voor de regeling van de automatische
verlichting en ruitenwissers.

Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO
. Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.

Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Het parkeerlicht en
het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende
is en als de ruitenwissers wissen. De
verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag. Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de
eco-modus in werking (zie rubriek 7,
"accu"). om te voorkomen dat de accu
leeg raakt. De functies komen dan in
een standby-stand en het acculampje
knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.

Stuurkolomschakelaars

Page 50 of 200

48

Bij een storing in de
lichtsensor
gaat de
verlichting branden en
wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display.

Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.




Follow me home

Deze functie zorgt ervoor dat bij
afgezet contact de dimlichten even
blijven branden om het uitstappen in
het donker te vergemakkelijken.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.

0 -
Geen belading.

1 -
Gedeeltelijke belading.

2 -
Gemiddelde belading.

3 -
Maximaal toegestane belading.
Handmatige bediening


- Geef binnen 1 minuut na het
afzetten van het contact een
"lichtsignaal".
De follow me home-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.

Automatische werking
Raadpleeg in rubriek 9 het
gedeelte "Menustructuur display".
Activeer de functie via het
menu "Confi g auto".

Stand 0: basisinstelling.


Stuurkolomschakelaars

Page 51 of 200

49
ERGONOMIE en COMFOR
T
3

2
Hoge snelheid (hevige neerslag).

1
Normale snelheid (matige regenval).

I
Interval.

0
Uit.

È
Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de I
ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
RUITENWISSERSCHAKELAAR

Handbediende ruitenwissers vóór

Als het contact langer dan één minuut
is afgezet terwijl de schakelaar in de
stand 2, 1 of I stond, dient de
schakelaar weer geactiveerd te worden:


- zet de schakelaar in een
willekeurige stand,

- zet de schakelaar vervolgens in de
gewenste stand.

Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.

Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I
, 1
of 2
.
Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het display.


In het geval van een storing in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk om
het systeem te laten controleren.
De ruitenwissers werken automatisch
in de stand AUTO
, waarbij de snelheid
van de wissers aan de hoeveelheid
neerslag wordt aangepast.


De werking van de ruitenwissers in andere
standen dan de stand AUTO
komt overeen
met die van de handbediende ruitenwissers.
Als het
contact
meer
dan
1 minuut

afgezet
is
geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.

Zet het contact uit als de
auto gewassen wordt in een
wasstraat, om te voorkomen dat
de automatische ruitenwissers
worden ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.



Automatische ruitenwissers



Stuurkolomschakelaars

Page 61 of 200

59
ERGONOMIE en COMFOR
T
33
Ventilatie

Gebruiksvoorschrift

Om het interieur maximaal te koelen
of te verwarmen kan de temperatuur
lager dan 15 worden ingesteld door de
knop naar links te draaien tot LO wordt
weergegeven of hoger dan 27 worden
ingesteld door de knop naar rechts te
draaien tot HI wordt weergegeven.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.


Automatische werking


Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur
in graden Celsius of Fahrenheit.
Draai deze knop naar links of
naar rechts om de waarde te
verlagen of te verhogen. Voor
een optimaal comfort wordt
de waarde 21 aanbevolen.
Niettemin is afhankelijk van uw
wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Zorg ervoor dat de zonnesensor
op het dashboard niet wordt
afgedekt.

Druk op deze toets. Het
symbool AUTO
verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het
systeem de luchtverdeling,
de luchtopbrengst en de luchttoevoer
om het comfort en de luchtcirculatie
in het interieur optimaal te houden. U
hoeft het systeem niet meer zelf bij te
regelen. Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
luchtopbrengst geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de
instellingen tussen twee
startmomenten opgeslagen.
De automatische stand wordt
uitgeschakeld zodra u de instellingen
handmatig wijzigt (AUTO verdwijnt).
BESTUURDER EN PASSAGIER

Page 83 of 200

81
Parkeerhulp
VEILIGHEI
D
4
De parkeerhulp achter met
geluidssignalen en/of een
grafi sche weergave bestaat uit vier
parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper. Het systeem
waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom, hek, …)
dat zich binnen het bereik van het
systeem achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten
die zich direct onder de bumper
bevinden. Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.

Inschakelen van de achteruitversnelling ACHTER


Weergave op het display



Uitschakelen van de
parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand. Een geluiddsignaal bevestigt dat
het systeem wordt ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand
tot het obstakel aan. Hoe dichter de
auto bij het obstakel komt, hoe korter
de tijd tussen de geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal
continu hoorbaar.

Page 84 of 200

82
Parkeerhulp

Activeren/Deactiveren
Storing

Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.



Gebruiksvoorschrift

Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van
een aanhanger of de montage van
een fi etsdrager (auto met een door
PEUGEOT aanbevolen trekhaak of
fi etsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is. Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.

De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand
van het systeem wordt
opgeslagen bij het afzetten
van het contact.

Geadviseerd wordt het systeem
uit te schakelen als de auto is
voorzien van een ladder achterop
of als lading wordt vervoerd die langer
is dan de auto.

Page 92 of 200

90
Airbags
AIRBAGS

De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensorenregistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan deregistratiezones voor een aanrijdingworden blootgesteld:
- bi
j een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazenen beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
v
an de auto door de inzittenden
wordt belemmerd,
-
bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin
de auto over de kop slaat, treden
de airba
gs niet in werking. De
veiligheidsgordels zorgen indeze situaties voor een afdoende bescherming.

De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
m
oment.

Page 118 of 200

11 6
Sneeuwscherm
AFNEEMBAAR
SNEEUWSCHERM
Afhankelijk van het land van
bestemming wordt het afneembare
sneeuwscherm op het onderste
gedeelte van de voorbumper geplaatst
om een opeenhoping van sneeuw bij
de koelventilateur van de radiateur te
voorkomen.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen als de buitentemperatuur
hoger is dan 10°C (en er geen kans
op sneeuw meer is) of als de auto een
aanhanger trekt.

PLAATSEN

VERWIJDEREN



- Steek een schroevendraaier in de
opening ter hoogte van de clips.

- Wip de vier clips B
één voor één los.


- Breng het afneembare
sneeuwscherm aan in de richting
van de centreerstift A
op de
voorbumper.

- Zet het scherm vast door de vier
hoeken aan te drukken ter hoogte
van de clips B
.



6. MONTEREN VAN HET
GEREPAREERDE WIEL
Het wiel dient op dezelfde manier te
worden gemonteerd als bij stap 5. Vergeet
bovendien niet de sierdop te monteren.

Zie in de rubriek 8 het gedeelte
"Identifi catie" voor de plaats van
de sticker met informatie over de
banden.
Zie in de rubriek 2 het
gedeelte "Cockpit", hoofdstuk
"Bandenspanningsdetectie" voor
aanbevelingen na het vervangen van
een wiel met bandenspanningssensor.
Het noodreservewiel is niet
geschikt voor het afl eggen van
lange afstanden. Laat zo snel
mogelijk het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning
van het noodreservewiel controleren
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat bovendien de lekke band zo
spoedig mogelijk repareren en het
oorspronkelijke wiel in de plaats van
het reservewiel monteren door het
PEUGEOT-netwerk.

Page:   1-10 11-20 next >