sensor Peugeot Partner Tepee 2011 Handleiding (in Dutch)
Page 34 of 232
ABS
32
   
 
Cockpit  
 
   
Verklikkerlampje 
   
status 
   
signaleert 
   
Oplossing - actie 
 
 
 
Stuurbekrachtiging 
  
brandt.  een storing in het systeem.   De conventionele werking van de stuurinrichting, 
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat uw 
auto controleren door het PEUGEOT-netwerk. 
   
Geopend 
portier 
   brandt in 
combinatie 
met melding 
op het display.   een niet goed gesloten 
portier.   Controleer of alle portieren goed zijn gesloten. 
   
ABS 
  blijft branden.   een storing in het 
antiblokkeersysteem.   De conventionele werking van het remsysteem, 
zonder bekrachtiging, blijft behouden. 
  Het PEUGEOT netwerk raadplegen. 
   
ESP 
   knippert.   een ingreep van de ASR of 
het ESP.   Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal 
over de wielen en verbetert zo de koersvastheid 
van de auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte 
"Veilig rijden". 
  blijft branden.   een storing in het 
systeem. Bijv.: een te lage 
bandenspanning.   Controleer de bandenspanning. Raadpleeg het 
PEUGEOT-netwerk. (Wielsensor, hydraulisch 
regelorgaan, ...). 
  blijft branden in 
combinatie met het 
verklikkerlampje 
van de knop (op 
het dashboard).   dat het systeem is 
uitgeschakeld op verzoek 
van de bestuurder.   Het systeem is uitgeschakeld en wordt 
automatisch weer ingeschakeld zodra de 
snelheid boven de 50 km/h komt of na het 
indrukken van de knop (op het dashboard).  
Page 38 of 232
36
   
 
Cockpit  
 
 
 
Lekke band 
 
Stop onmiddellijk, maar vermijd 
abrupte manoeuvres met het stuur en 
de remmen. 
  Vervang de beschadigde band (lekke 
band of veel te lage bandenspanning) 
en laat de bandenspanning zo snel 
mogelijk controleren. 
   
Sensor(en) niet gedetecteerd 
 
Dit betekent dat de bandenspanning 
van één of meerdere wielen niet meer 
gecontroleerd wordt. Raadpleeg het 
PEUGEOT-netwerk om de defecte 
sensor(en) te vervangen. 
  Deze melding wordt ook weergegeven 
als één van de wielen niet op de auto 
aanwezig is (bij reparatie) of als er een 
wiel zonder sensor op de auto wordt 
gemonteerd. 
  Alle reparaties aan een wiel dat met dit 
systeem is uitgerust en het vervangen 
van een band moeten worden uitgevoerd 
door het PEUGEOT-netwerk. 
   
Het detectiesysteem voor te lage 
bandenspanning is een hulpmiddel 
voor de bestuurder die desondanks 
waakzaam moet blijven en 
verantwoordelijk is.  
  Ondanks dit systeem moet de 
bandenspanning nog regelmatig worden 
gecontroleerd (ook van het reservewiel) 
voor een optimale wegligging en een 
langere levensduur van de banden, 
zeker wanneer er vaak onder zware 
omstandigheden wordt gereden 
(zware belading, hoge snelheden). 
  Het systeem kan tijdelijk worden 
verstoord door radiogolven in hetzelfde 
frequentiegebied.  
 
DETECTIESYSTEEM TE LAGE 
BANDENSPANNING    EMISSIEREGELING   
Te lage bandenspanning 
 
Controleer dan zo snel mogelijk de 
bandenspanning.  
  Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel 
verwisselen". 
  Als de beschadigde band in de auto 
wordt gelegd, zal deze de melding 
opnieuw uitzenden, om u eraan 
te herinneren de band te laten 
repareren. Hierdoor kan een eventuele 
andere waarschuwingsmelding over 
de bandenspanning niet worden 
weergegeven.  
  Sensoren controleren tijdens het rijden 
(met een snelheid hoger dan 20 km/h)
de bandenspanning en zenden een 
waarschuwingssignaal uit als de 
bandenspanning te laag is of een band 
lek is. 
  Als er een probleem 
wordt gesignaleerd (te 
lage bandenspanning 
of lekke band, storing 
van een sensor), wordt 
dit aangegeven door 
een afbeelding, een 
geluidssignaal en een 
melding op het display.   EOBD (European On Board 
Diagnosis) is een Europees 
diagnosesysteem dat de 
emissieregeling bewaakt en 
ervoor zorgt dat de auto voldoet 
aan de normen voor de uitstoot van: 
   
 
-  CO (koolmonoxide), 
   
-  HC (koolwaterstoffen), 
   
-   NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes, 
de samenstelling van de uitstoot 
wordt gecontroleerd door de 
lambdasondes voor en achter de 
katalysator.  
  In het geval van een storing in de 
emissieregeling wordt de bestuurder 
gewaarschuwd door het branden van 
dit specifi eke verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel. 
  De katalysator kan beschadigd raken. 
Laat het systeem controleren door het 
PEUGEOT-netwerk.  
Page 51 of 232
 49
   
Stuurkolomschakelaars  
ERGONOMIE EN COMFOR
T
3
 
 
Verlichting overdag 
 
Afhankelijk van het land van bestemming, 
kan de auto zijn uitgerust met verlichting 
overdag. Als de auto wordt gestart, wordt 
het dimlicht ingeschakeld. 
  Mistachterlichten 
(amberkleurig, draai de 
ring 2 standen naar voren).    Mistlampen vóór (groen, draai 
de ring 1 stand naar voren).     
Mistlampen vóór/mistachterlicht 
  Deze worden ingeschakeld door 
de ring  B 
 naar voren te draaien en 
uitgeschakeld door de ring naar 
achteren te draaien. Het branden van 
de mistlampen wordt aangegeven 
door een verklikkerlampje op het 
instrumentenpaneel. 
  Deze branden in combinatie met 
parkeer- en dimlicht. 
  Vergeet niet de mistlampen uit te 
zetten zodra het niet meer nodig is. 
  De automatische verlichting schakelt 
het mistachterlicht uit, maar de 
mistlampen vóór blijven branden.  
   Dit verklikkerlampje 
gaat branden op het 
instrumentenpaneel. 
  De verlichting van de cockpit 
(instrumentenpaneel, display, 
bedieningspaneel airconditioning, ...) 
gaat niet branden, behalve wanneer de 
automatische stand van de verlichting 
wordt ingeschakeld of wanneer 
de verlichting handmatig wordt 
ingeschakeld.  
 
  Draai de ring twee standen naar 
achteren om achtereenvolgens het 
mistachterlicht en de mistlampen vóór 
te doven. 
  Bij helder of regenachtig weer, 
zowel overdag als 's nachts, is het 
mistachterlicht verblindend voor 
medeweggebruikers en daarom niet 
toegestaan. 
   
Automatisch inschakelen van de verlichting 
 
Bij mist of sneeuwval kan de 
lichtsensor voldoende licht waarnemen, 
waardoor de lichten niet automatisch 
zullen worden ingeschakeld. Schakel indien 
nodig het dimlicht handmatig in. 
  Dek de lichtsensor, die zich achter 
de binnenspiegel op de voorruit 
bevindt, niet af. 
Deze sensor dient voor de regeling 
van de automatische verlichting en 
ruitenwissers. 
   
Inschakelen 
  Draai de ring in de stand  AUTO . Bij het 
inschakelen van de functie verschijnt 
een melding op het display.  
   
Uitschakelen 
  Draai de ring naar voren of naar 
achteren. Bij het uitschakelen van de 
functie verschijnt een melding op het 
display. 
  De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld 
als de verlichting met de 
lichtschakelaar wordt bediend. 
  Het parkeerlicht en 
het dimlicht worden 
automatisch ingeschakeld 
als de lichtsterkte van de 
omgeving onvoldoende 
is en als de ruitenwissers wissen. De 
verlichting wordt uitgeschakeld als de 
lichtsterkte van de omgeving weer 
voldoende is of het wissen is gestopt. 
  Deze functie is niet mogelijk in 
combinatie met verlichting overdag.  
Page 52 of 232
50
   
Stuurkolomschakelaars  
   
Bij een storing in de 
lichtsensor  gaat de 
verlichting branden en 
wordt het pictogram service 
weergegeven in combinatie 
met een geluidssignaal en een melding 
op het display. 
   
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk.  
 
 
 
 
Follow me home 
 
Deze functie zorgt ervoor dat bij 
afgezet contact de dimlichten even 
blijven branden om het uitstappen in 
het donker te vergemakkelijken. 
KOPLAMPVERSTELLING
  Afhankelijk van de belading van de 
auto kan het noodzakelijk zijn om de 
koplampen in hoogte te verstellen. 
   
0 -   Geen belading. 
   
1 -   Gedeeltelijke belading. 
   
2 -   Gemiddelde belading. 
   
3 -   Maximaal toegestane belading.     
Handmatige bediening 
   
 
-   Geef binnen 1 minuut na het 
afzetten van het contact een 
"lichtsignaal".  
  De follow me home-verlichting wordt 
na een bepaalde tijd automatisch 
uitgeschakeld.  
   
Automatische werking 
  Raadpleeg in rubriek 9 het 
gedeelte "Menustructuur display".  
    
Stand 0: basisinstelling.     Activeer de functie via het 
menu "Confi g auto".