Peugeot Partner Tepee 2013 Handleiding (in Dutch)

Page 141 of 268

139
ONDERHOU
D
6


Controles


CONTROLES

Koolstoffilter en interieurfilter

Via een luikje onder het
dashboardkastje kunnen de filters
worden vervangen.
Het koolstoffilter zorgt ervoor dat
stofdeeltjes permanent en krachtig
gefilterd worden.
Een verstopt interieurfilter vermindert
de prestaties van de airconditioning
en kan nare geuren in het interieur
veroorzaken.
Wij adviseren u een gecombineerd
interieurfilter de gebruiken. Danzij het
specifieke tweede actieve filter, draagt
het bij aan de zuivering van de door de
inzittenden ingeademde lucht en aan
een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, onaangename
geuren en vette aanslag).

Roetfilter (diesel)

Onderhoudswerkzaamheden aan het
roetfiler moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties van de auto en heeft geen
gevolgen voor het milieu.


Accu

Laat uw accu voor de winter
door het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats
controleren.


Remblokken

De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen twee
onderhoudscontroles door, te laten
controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is,
kan dit behalve door lekkage van het
remsysteem ook veroorzaakt worden
door slijtage van de remblokken.


Slijtage remschijven/-trommels

Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
voor meer informatie over de controle
van uw remschijven/-trommels.


Handrem

Als de handrem een te grote slag
heeft of als het systeem minder goed
werkt, moet de handrem zelfs tussen
twee onderhoudscontroles worden
afgesteld.
Laat het systeem controleren door
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.


Oliefilter

Vervang het oliefilterelement periodiek,
volgens het onderhoudsschema. Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
informatie over het vervangingsinterval
van de filterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto
(veel stadsverkeer) daartoe aanleiding
geven, moeten de filters twee keer zo
vaak worden vervangen.

Page 142 of 268

140


Controles

Raadpleeg de bladzijden in het
garantie- en onderhoudsboekje,
die betrekking hebben op de
motoruitvoering van uw auto, voor het
laten controleren van de belangrijkste
niveaus en bepaalde onderdelen
volgens het onderhoudsschema van
de constructeur.

Aftappen van water in het
brandstoffilter
Handgeschakelde versnellingsbak

Laat het niveau controleren volgens het
onderhoudsschema van de constructeur.
Gebruik uitsluitend door
PEUGEOT aanbevolen
producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen zoals het remsysteem te
optimaliseren, worden door PEUGEOT
specifieke producten geselecteerd en
aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
reinigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht, of in de winter ijs, vormen op
de remschijven en remblokken: de
remwerking kan daardoor afnemen.
Rem een paar keer lichtjes om de
remmen vocht- en ijsvrij te maken. Als dit lampje gaat branden,
moet het brandstoffilter
worden afgetapt. Om
te voorkomen dat het
lampje gaat branden kan
het filter ook op regelmatige basis
worden afgetapt, bijvoorbeeld bij een
onderhoudsbeurt.
Draai de aftapplug van het filter los.
Ga door met aftappen tot al het water
uit het filter is weggelopen via de
transparante slang. Draai vervolgens
de aftapplug weer vast.
De HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren. Laat
werkzaamheden aan deze motoren
altijd uitvoeren door gekwalificeerde
technici van het PEUGEOT-netwerk.
Volgens land van bestemming.

Page 143 of 268

141
6


Brandstof


BRANDSTOF TANKEN

Te laag brandstofniveau


Tanken
Het tanken dient met afgezette motor

te geschieden.


- Open de brandstofvulklep.

- Steek de sleutel in het slot en draai de
sleutel een kwart omwenteling om.

- Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.

Een mechanisch systeem
voorkomt dat tijdens het tanken
de linker schuifdeur geopend
kan worden. Let erop dat niemand de
schuifdeur probeert te openen als de
brandstofvulklep geopend is.
Na het sluiten van de brandstofvulklep
kan de schuifdeur geblokkeerd worden.
Druk dan tegen de schuifdeur om deze
te sluiten en vervolgens te openen. Als het minimum
brandstofniveau is bereikt,
gaat dit lampje branden.
Er bevindt zich nog ongeveer
8 liter
in de tank. Tank bij de
eerstvolgende gelegenheid om een
lege brandstoftank te voorkomen.
Rijd de tank nooit helemaal leeg, dit
zou tot storingen in de emisseregeling
en/of het inspuitsysteem kunnen
leiden. Op een sticker aan de binnenzijde van
het tankklepje staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Er moet minstens 5 liter bijgevuld
worden voordat de meter de nieuwe
hoeveelheid brandstof in de tank
correct aangeeft.
Bij het verwijderen van de tankdop kan
er enige zuiging ontstaan. Dit vacuüm
is normaal en komt door de afdichting
van het brandstofcircuit.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit wel
gebeurt, kunnen er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.


- Vergrendel na het tanken de vuldop
en sluit de vulklep.










Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 en E24 (deze
bevatten resp. 10% en 24% ethanol)
die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn
uitsluitend geschikt voor auto's die
speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit
van de ethanol moet voldoen aan de
Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op
brandstoffen met een ethanolgehalte
tot 100% (type E100), worden alleen
verkocht in Brazilië.

Page 144 of 268

DIESEL
142


Brandstof

BRANDSTOFTOEVOER
UITGESCHAKELD

Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandstoflekkage is en herstel de
brandstoftoevoer als volgt:


- zet het contact af (stand STOP),

- neem de sleutel uit het contactslot,

- plaats de sleutel in het contactslot,

- zet het contact aan en start de
motor.

HANDOPVOERPOMP DIESEL



In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:


- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,

- bedien de handopvoerpomp van de
ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte),

- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap".










Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel die
voldoet aan de richtlijn EN 590
gemengd met biobrandstof die voldoet
aan de richtlijn EN 14214) en die aan
de pomp getankt kunnen worden (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).

Page 145 of 268

143





Accu
SNEL WEER OP WE
G
7

ACCU

Wacht 2 minuten na het uitzetten
van het contact alvorens u de accu
loskoppelt.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact AAN
en wacht 1 minuut alvorens de motor
te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen
voordoen.
Wacht ongeveer 3 minuten na het
vervangen van een lamp alvorens u de
accu aansluite Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.

Laden met behulp van een
acculader:


- maak de accupoolklemmen los,

- volg de aanwijzingen van de
fabrikant op de acculader,

- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,

- controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan de
accukabels los en reinig de polen
en de klemmen.



Starten met een hulpaccu:



- sluit eerst de rode kabel aan op de
(+) polen van de beide accu's,

- sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu,

- sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op
een zo ver mogelijk van de accu
verwijderd massapunt van de te
starten auto,

- stel de startmotor in werking en laat
de motor draaien,

- wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.




Deze sticker geeft aan dat er
een speciale 12V-loodaccu is
gebruikt die alleen losgekoppeld
en/of vervangen mag worden bij
het PEUGEOT-netwerk of bij een
gekwalificeerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig
aan vervanging toe is.

Na het monteren van de accu
kan het, afhankelijk van de
weersomstandigheden en de
laadtoestand van de accu, enkele uren
(tot ongeveer 8 uur) duren voordat het
Stop & Start-systeem weer zal werken.

Voor het opladen van de accu van
het Stop & Start-systeem hoeven
de accukabels niet losgenomen te
worden.

Page 146 of 268

144



Accu
ECO-MODUS

Nadat de motor is afgezet wordt bij
aangezet contact na 30 minuten een
aantal elektrische voorzieningen
(ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, enz.)
automatisch uitgeschakeld om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Op dat moment knippert het
verklikkerlampje voor het laden van de
accu en verschijnt er een melding op
het display.
Start de motor en laat deze enige
tijd draaien om de bovengenoemde
voorzieningen weer te kunnen
gebruiken.
De beschikbare tijd bedraagt het
dubbele van de tijd dat de motor heeft
gedraaid. Deze tijd zal echter altijd
tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden.

Page 147 of 268

145
SNEL WEER OP WE
G
7


Wiel verwisselen

De set voor voorlopige
bandenreparatie bestaat uit
een compressor en een flacon
(dat een afdichtmiddel bevat).

Gebruik van de set



1.
Kruis het wiel waarvan de band
lek is aan op de sticker met de
snelheidslimiet, en plak deze op het
stuurwiel om u er aan te herinneren
dat u tijdelijk met een gerepareerd
wiel rijdt.

2.
Klik de flacon 1
op de compressor 2
.

3.
Sluit de flacon 1
aan op het ventiel
van de lekke band.

4.
Let erop dat de slang van de
compressor volledig uitgerold
is voordat u deze op de flacon
aansluit.

5.
Sluit de voedingsdraad aan op een
van de 12V-aansluitingen in de auto.

6.
Activeer de compressor met
een druk op de knop A
, tot de
bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Als deze spanning niet bereikt kan
worden, kan de band niet worden
gerepareerd.

7.
Verwijder de compressor en berg
deze op.

8.
Rijd onmiddellijk enkele kilometers
met beperkte snelheid, zodat het
afdichtingsproduct het lek kan
dichten.

9.
Breng de band met behulp van
de compressor op de normale,
voorgeschreven spanning en
controleer of het lek goed gedicht is
(de bandenspanning mag niet lager
worden).

10.
Rijd maximaal 80 km/h. Laat
de gerepareerde band zo snel
mogelijk onderzoeken en repareren
door een specialist. De flacon kan na gebruik worden
bewaard in de bijgeleverde plastic zak,
om te voorkomen dat vloeistofresten
uw auto vervuilen.
Let op: de gelflacon bevat
ethyleenglycol. Dit middel is
schadelijk bij inname en irriterend
voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Werp de flacon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het
PEUGEOT-netwerk of een officieel
inzamelpunt.
De flacon is verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.

BANDENREPARATIESET

De bandenreparatieset bevindt zich in
een opbergvak onder de voorstoel.
Auto's die voorzien zijn van een
bandenreparatieset hebben geen
reservewiel, noch gereedschap (krik,
slinger, ...).

Page 148 of 268

146


Wiel verwisselen



1. PLAATSEN VAN DE AUTO



- Verzeker u ervan dat alle
inzittenden de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plek
bevinden.

- Zet de auto voor zover mogelijk op
een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond.

- Zet de handrem vast, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in.
- Blokkeer indien mogelijk het
wiel schuin tegenover het te
verwisselen wiel met een wielblok
(indien aanwezig).
Bij auto's met een trekhaak kan
het nodig zijn de achterzijde op te
krikken om het reservewiel uit de
reservewielhouder te kunnen nemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
wanneer sprake is van bijzondere
omstandigheden of zware belading.

WIEL VERWISSELEN

2. GEREEDSCHAP



- Het gereedschap bevindt zich in
het opbergvak onder de linker
voorstoel. Schuif de stoel, indien
nodig, naar voren voor toegang tot
het opbergvak via de achterzijde.

- Draai de moer los en verwijder de
krik en de wielsleutel.


1.
Wielsleutel.

2.
Krik.

3.
Gereedschap om sierdop van
lichtmetalen velgen te verwijderen.

4.
Wielblok.
De krik en het gereedschap zijn
specifiek voor uw auto. Gebruik ze niet
voor andere doeleinden.

Page 149 of 268

147
SNEL WEER OP WE
G
7


Wiel verwisselen



3. RESERVEWIEL


- Draai de bout los met behulp
van de wielsleutel, tot de
reservewielhouder zo laag mogelijk
hangt.

- Open de achterdeuren voor
toegang tot het reservewiel.
- Haal de reservewielhouder los van
de haak en plaats het reservewiel
in de nabijheid van het te
vervangen wiel.

Page 150 of 268

148


Wiel verwisselen



4. WERKWIJZE


- Plaats de kop van de krik in het
steunpunt bij het te verwisselen
wiel. Zorg ervoor dat het voetstuk
van de krik op een stevige
ondergrond staat en zich loodrecht
onder het steunpunt bevindt

- Draai de krik uit tot het wiel loskomt
van de grond.

- Draai alle wielbouten geheel los.

- Verwijder de wielbouten en het
wiel.

- Verwijder de wieldop door deze
los te trekken met behulp van het
hiervoor bestemde gereedschap.

- Draai de wielbouten iets los. Draai de krik niet uit voordat de
wielbouten van het te verwisselen
wiel iets zijn losgedraaid en het
wiel dat zich schuin tegenover
het te verwisselen wiel bevindt, is
geblokkeerd met een wielblok.

Page:   < prev 1-10 ... 101-110 111-120 121-130 131-140 141-150 151-160 161-170 171-180 181-190 ... 270 next >