PEUGEOT PARTNER VP 2007 Instructieboekje (in Dutch)

Page 81 of 127

Praktische voorzieningen78 -

Page 82 of 127

79Praktische voorzieningen-
INDELING
MULTIFUNCTIONEEL DAK
1. Opbergkoffers
De achterpassagiers hebben de be-
schikking over 2 opbergkoffers.
Deze zijn voorzien van een klep die
in de geopende stand kan blijven
staan.
Beide koffers zijn voorzien van een
12 V-aansluiting A, die geschikt is
voor de aansluiting van een tele-
foonoplader, een zuigflessenverwar-
mer, ...
Maximale belasting per koffer: 5 kg.
2. Instellingen comfort interieur
- Draaiknop luchtopbrengst B.
- Verstelbare en afsluitbare middel- ste ventilatieroosters C.
- Leeslampjes D.
3. Opbergvak voor CD’s/ cassettes
Dit opbergvak is bedoeld voor het op-
bergen van pennen, pasjes, 6 CD’s of
6 geluidscassettes. 4. Handgrepen
5. Luidsprekers en
bagageruimteverlichting
- Luidsprekers achter E
Ø 100 mm,
aan beide zijden van de hemel.
-
Bagageruimteverlichting F, aan beide
zijden van de hemel.
6. Achterste opbergkoffer
De achterste opbergkoffer kan wor-
den geopend door op de knop G te
drukken.
Het openen en sluiten wordt vereen-
voudigd door twee gasveren.
In de opbergkoffer zijn aan de bo-
venzijde twee bevestigingsriemen H
bevestigd.
Maximum belasting van de koffer:
10 kg .
Opmerking: U kunt de achterste koffer
verwijderen door de twee bouten J te
verwijderen met de sleutel K. U kunt zo
de bagageruimte maximaal benutten.
7. Sleutel
U beschikt over een speciale sleutel
K voor het verwijderen van de achter-
ste opbergkoffer en de allesdragers.

Page 83 of 127

Praktische voorzieningen80 -
BELADING OP HET
MULTIFUNCTIONELE DAK
U heeft de beschikking over twee
dakstangen, die zowel in de lengte-
richting als dwars gemonteerd kun-
nen worden.
De dakstangen kunt u demonteren met een sleutel, die zich in de achterste
opbergkoffer bevindt (zie hoofdstuk
"Indeling multifunctioneel dak").Als de dakstangen in de lengterich-
ting
B zijn gemonteerd:
- dient de bagage op antislipstroken te rusten,
- dienen de riemen door de vier ope- ningen A te zijn gehaald,
- bedraagt de maximale belasting 35 kg . Als de dakstangen dwars
C zijn
gemonteerd:
- dient de bagage op de dakstangen te rusten,
- bedraagt de maximale belasting 70 kg .

Page 84 of 127

81Rijden-
HANDREM
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.De normale werking van het anti-
blokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en
laat het niet los.
Als dit verklikkerlampje bra-
ndt in combinatie met het
verklikkerlampje
STOP en
een geluidssignaal (als de
auto rijdt), geeft dit aan dat de hand-
rem nog (iets) is aangetrokken.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersys-
teem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, duidt dit
op een storing in het ABS
systeem, waardoor u tijdens het
remmen de controle over uw auto
zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
de verklikkerlampjes STOP
en ABS , duidt dit op een sto-
ring in de elektronische remdrukrege-
laar. Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen een
PEUGEOT-servicepunt.
NOODREMASSISTENTIE
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand
kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld
als de snelheid waarmee het rem-
pedaal wordt ingedrukt groot is en
zorgt ervoor dat de benodigde be-
dieningskracht minder wordt en dat
de effectiviteit van het remmen wordt
vergroot.
Loszetten
Trek aan de hendel, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.

Page 85 of 127

Rijden82 -
ANTISPIN REGELING
(ASR) EN ELEKTRONISCH
STABILITEITS PROGRAMMA (ESP)
Deze systemen staan in verbinding
met het ABS en zijn hier een aanvul-
ling op.
Het ASR-systeem past de aandrijf-
kracht aan om het doorspinnen van
de wielen te voorkomen via de rem-
men van de aangedreven wielen en
de motor. De ASR zorgt ook voor
meer koersstabiliteit bij het accele-
reren.
Het ESP-systeem grijpt automatisch
in via het remsysteem en de motor
als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste
richting. In extreme situaties kan het
systeem de auto echter niet altijd on-
der controle houden.Uitschakelen van de systemen
ASR en ESP
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn de
systemen ASR en ESP uit te schake-
len, zodat de wielen kunnen spinnen
en weer grip kunnen krijgen.

Druk op de schakelaar "ESP
OFF" , die zich in het midden van
het dashboard bevindt.
Als het ASR- of ESP-systeem
is ingeschakeld, knippert het
desbetreffende pictogram. De systemen ASR en ESP
zorgen voor meer veiligheid
tijdens het rijden. De bestuur-
der mag zich echter nooit la-
ten verleiden tot het nemen van meer
risico’s of het te hard rijden.
De goede werking van de systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden en
velgen), onderdelen van het remsys-
teem, elektronische onderdelen als-
mede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door
een PEUGEOT-servicepunt.
Laat de systemen na een aanrijding
controleren door een PEUGEOT-
servicepunt.
Werking van het
ASR- en ESP-systeem Bij een storing in de syste-
men zal het verklikkerlamp-
je van de schakelaar gaan
knipperen en het pictogram
verschijnen in combinatie met een
geluidssignaal.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om de systemen te laten con-
troleren.
Controle van werking
Het verklikkerlampje van de
schakelaar en het pictogram
gaan branden: de systemen
ASR en ESP zijn uitgescha-
keld.
De systemen worden opnieuw:
 automatisch ingeschakeld als het
contact wordt afgezet.
 automatisch ingeschakeld vanaf
50 km/h.
 handmatig ingeschakeld door
nogmaals op de schakelaar te
drukken.

Page 86 of 127

83Rijden-
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constan-
te ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4e versnelling.
Inschakelen
 Zet de draaiknop 1 in de stand
ON .
U kunt nu een snelheid instellen.
 Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF om het systeem uit te scha-
kelen.
Ingestelde snelheid
wijzigen
Ingestelde snelheid verhogen:
 druk op de toets 3.
 laat de toets los als de gewenste
snelheid is bereikt.
Ingestelde snelheid verlagen:
 druk op de toets 2.
 laat de toets los als de gewenste
snelheid is bereikt.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voor-
komen dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn aan-
dacht op het verkeer blijven vestigen en
zijn verantwoordelijkheid nemen.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer. Om te voorkomen dat de peda-
len gehinderd worden:
- zorg ervoor dat de mat goed ge- plaatst is,
- leg nooit meerdere matten op el- kaar.
Instellen van de snelheid
Druk op toets 2 of 3 zodra de gewens-
te snelheid is bereikt. De snelheid is
nu in het geheugen opgeslagen.
Opmerking: het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld.
Ingestelde snelheid
uitschakelen
Als u het rijden met de ingestelde
snelheid wilt onderbreken:
 druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid opnieuw
oproepen
Druk, na het uitschakelen van de in-
gestelde snelheid, op de toets 4. De
auto neemt de laatst ingestelde snel-
heid weer aan.
Ingestelde snelheid
annuleren
 Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF of zet het contact uit.

Page 87 of 127

Rijden86 -
SNELHEIDSREGELAAR
Bij deze snelheidsregelaar wordt de
ingestelde snelheid weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf de
4e versnelling.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsregelaar, is tevens een snel-
heidsbegrenzer aanwezig. Deze
twee systemen kunnen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt.De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weer-gave van het sym-
bool “Snelheidsregelaar”.
Functie uitgeschakeld, OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan in-
gestelde snelheid (118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem, OFF - de
streepjes knipperen .
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ge-
activeerd en er is nog geen snel-
heid ingesteld. Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid

Breng uw auto met het gaspedaal
op de gewenste snelheid.
 Druk op de toets SET - of SET + .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en deze snelheid wordt
door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tij-
delijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden. De
ingestelde snelheid zal dan knippe-
ren. Als het gaspedaal wordt losge-
laten, wordt de ingestelde snelheid
weer aangenomen.

Page 88 of 127

87Rijden-
Let bij het wijzigen van de
ingestelde snelheid door het
ingedrukt houden van de
toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden verhoogd
of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snel-
heidsregelaar niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschre-
den. Bij het gebruik van de snel-
heidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Om te voorkomen dat de pedalen ge-
hinderd worden:
- zorg ervoor dat de mat goed ge- plaatst is,
- leg nooit meerdere matten op el- kaar.
Uitschakelen (OFF)

Druk op deze toets of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid wijzigen
Als de ingestelde snelheid wordt
weergegeven:
 Druk op de toets SET + om de
snelheid te verhogen.
 Druk op de toets SET - om de
snelheid te verlagen.
Opnieuw activeren

Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen. Uitschakelen van de functie

Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem vol-
ledig uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om het systeem te laten controleren.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.

Page 89 of 127

Rijden84 -
SNELHEIDSBEGRENZER
Bij deze snelheidsbegrenzer worden
de geselecteerde status van de func-
tie en de ingestelde snelheid weer-
gegeven op het instrumentenpaneel.
De ingestelde snelheid dient mini-
maal 30 km/h te bedragen.
Met dit systeem kan de bestuurder
een maximumsnelheid instellen, zo-
dat deze niet wordt overschreden. Bij
het bedienen van het rem- of koppe-
lingspedaal blijft deze functie geac-
tiveerd. Als de maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal tot het zware punt ech-
ter geen effect. Trap het gaspedaal in
tot voorbij het zware punt als u de in-
gestelde snelheid wilt overschrijden.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsbegrenzer, is tevens een snel-
heidsregelaar aanwezig. Deze twee
systemen kunnen echter niet gelijktij-
dig worden gebruikt.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
107 km/h, de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Storing in de werking van
het systeem, OFF - de
streepjes knipperen.
Selecteren van de functie
 Draai de knop in de stand LIMIT.
De begrenzer is dan geselec-
teerd, maar nog niet actief. Het
display geeft streepjes of de laatst
ingestelde snelheid weer. Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.

Als de toets SET - kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verlaagd.
 Als de toets SET + kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verhoogd.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk na het instellen van de snelheid één keer
op deze toets om de begrenzer in te schake-
len. De ingestelde snelheid wordt weergege-
ven op het display. Druk nogmaals op de toets
om de begrenzer uit te schakelen (OFF).

Page 90 of 127

85Rijden-
Bij het gebruik van de snel-
heidsbegrenzer moet de be-
stuurder te allen tijde de snel-
heidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven vestigen
en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Let op uw snelheid als deze door het
profiel van de weg of door snel acce-
lereren kan worden overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen ge-
hinderd worden:
- zorg ervoor dat de mat goed ge- plaatst is,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter
met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
knippert de ingestelde snelheid op
het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan of gelijk aan
de ingestelde snelheid. Uitschakelen van de functie

Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen op-
geslagen.Knipperen van de snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel van de weg of bij een steile afda-
ling niet kan voorkomen dat de in-
gestelde snelheid wordt overschre-
den,
- tijdens snel accelereren. Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer verschijnt een mel-
ding op het multifunctionele display in
combinatie met een geluidssignaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-servicepunt
om het systeem te laten controleren.

Page:   < prev 1-10 ... 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 121-130 ... 130 next >