Peugeot Partner VU 2005 Handleiding (in Dutch)

Page 61 of 114

56 -Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
57
-Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
Vergrendelen van binnenuit
Beweeg de knop C omlaag of
omhoog om de auto van binnenuit
te vergrendelen respectievelijk te
ontgrendelen. Vergrendelen van binnenuit
De centrale vergrendeling kan
worden ingeschakeld door op de
toets
D te drukken, mits de portieren,
schuif- en achterdeuren gesloten
zijn. Automatische centrale
vergrendeling
De centrale vergrendeling treedt
automatisch in werking tijdens het
rijden (bij snelheden boven 10 km/h).
U kunt deze functie naar wens in- of
uitschakelen.
Ontgrendelen van binnenuit
Druk op de toets D.
Ontgrendelen van binnenuit is onder
alle omstandigheden mogelijk.
Opmerking:
- portieren vergrendeld en contact uit: het controlelampje knippert,
- portieren vergrendeld en contact aan: het controlelampje blijft bran-
den. Inschakelen
Houd de toets
D enige tijd ingedrukt.
Het inschakelen van de functie wordt
aangegeven door een geluidssignaal
en een melding op het multifunctio-
nele display.
Uitschakelen
Houd de toets D enige tijd ingedrukt.
Het uitschakelen van de functie
wordt aangegeven door een geluids-
signaal.

Page 62 of 114

58 -Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
59
-Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN
ACHTERKLEP
Trek aan de handgreep A om de
achterklep te openen.
U kunt de achterklep vergrendelen
met de sleutel in het slot B.
ACHTERDEUREN
Openen van buitenaf
Trek om de achterdeuren te openen
de hendel C van de rechterdeur naar
u toe en open de linkerdeur door aan
de hendel D aan de binnenzijde te
trekken.
U kunt de achterdeuren vergrende-
len met de sleutel in het slot E.

Page 63 of 114

58 -Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
59
-Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN
ACHTERKLEP
Trek aan de handgreep A om de
achterklep te openen.
U kunt de achterklep vergrendelen
met de sleutel in het slot B.
ACHTERDEUREN
Openen van buitenaf
Trek om de achterdeuren te openen
de hendel C van de rechterdeur naar
u toe en open de linkerdeur door aan
de hendel D aan de binnenzijde te
trekken.
U kunt de achterdeuren vergrende-
len met de sleutel in het slot E.

Page 64 of 114

58 -Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
59
-Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
Openen van binnenuit
Door de achterdeuren te openen
worden alleen de desbetreffende
deuren ontgrendeld. Trek aan de hendel
A om de achter-
deur te openen.
Duw de hendel B omlaag om de
andere achterdeur te openen.
Opmerking: Sluit bij het sluiten van
de achterdeuren van binnenuit eerst
de rechterdeur en controleer of de
hendel B in verticale positie staat.
Sluit vervolgens de linkerdeur. Openen van de achterdeuren
met 180°
Trek om de achterdeuren met 180
°
te openen de deurvanger C naar
u toe op het moment dat de deur
gedeeltelijk openstaat.
Bij het sluiten van de deur komt
de deurvanger automatisch in zijn
oorspronkelijke stand terug.

Page 65 of 114

60 -Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
61
-Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
Opmerking:
De openingen D opzij kunnen worden
gebruikt als bevestigingspunten.
De achterbumpers zijn versterkt
voor het gebruik als treeplank bij het
instappen in de laadruimte.STEUNSTANG VOOR LANGE
LADINGEN
U heeft de beschikking over een
steunstang voor het vervoer van
lange stukken na het openen van de
klep aan de achterzijde van het dak.
Klap de steunstang neer door de
hendel C omhoog te zetten.
Breng het uiteinde van de stang naar
de achterdeursponning.
Houd de te vervoeren lange stukken
met één hand vast.
Zet met de andere hand de steun-
stang terug in de oorspronkelijke
stand.
Controleer of deze goed is vergren-
deld.
KLEP IN ACHTERZIJDE DAK
Openen van de dakklep:
- Trek aan de hendel A.
- Zet de dakklep omhoog.
- Til de dakklep op tot voorbij het zware punt om hem te blokkeren
met de steunen B.
Sluiten van de dakklep:
- Controleer of de steunstang goed is vergrendeld.
- Laat de dakklep zakken om deze te sluiten. Ga nooit rijden als de steun-
stang niet op zijn plaats zit.
De achterdeuren kunnen
alleen worden vergrendeld
als de steunstang is geplaatst.
Let bij het rijden met geopende
dakklep op wegen met een beperkte
doorrijhoogte.
Zorg ervoor dat de manier van bela-
den aan de wettelijke voorschriften
voldoet als de belading meer dan
1 meter boven de auto uitsteekt.
Laat geen belading tegen de achter-
deuren rusten.

Page 66 of 114

60 -Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
61
-
Toegang tot de auto en starten
01-02-2005
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde:
Trek aan de hendel
aan de linkerzijde onder het dash-
board.
Buitenzijde: Druk de veiligheidshaak
omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUNPlaats de stang in de uitsparing om de
motorkap te ondersteunen. Druk de stang in
de houder alvorens de motorkap te sluiten.
BRANDSTOF TANKEN
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofni-
veau te laag is, gaat
dit verklikkerlampje
branden.
U kunt met de resterende brand-
stof nog ongeveer 50 km rijden.
Het tanken dient met afgezette
motor te geschieden.
F Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
F Trek de tankdop uit de vulope-
ning. Als de brandstofvuldop uit de
vulopening is getrokken, kan
de rechter schuifdeur niet
worden geopend.
De sleutel kan niet uit de vuldop
worden genomen als deze niet op de
vulopening is gedraaid.
Op de auto staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen
optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 55 liter voor de ben-
zinemotoren en 60 liter voor de
dieselmotoren.
F
Vergrendel na het tanken de
vuldop.
SluitenLaat de motorkap voorzichtig zakken en
laat deze aan het einde van de slag in het
slot vallen. Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is.

Page 67 of 114

62 -Zicht
01-02-2005
63
-
Zicht
01-02-2005
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking:
Als het contact is afge-
zet en het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen.
Lichten uit
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht Mistlampen vóór/
mistachterlicht
De mistlampen en het
mistachterlicht worden inge-
schakeld door de ring naar voren te
draaien en uitgeschakeld door de
ring naar achteren te draaien. Het
branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikker-
lampje op het instrumentenpaneel. Follow me home
Bij een geringe lichtsterkte van de
omgeving of bij nacht, kunnen de
parkeer- en dimlichten gedurende
ongeveer een minuut blijven branden
als u de auto verlaat:
- Zet het contact in de stand
STOP,
- Zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0,
- Geef een "lichtsignaal",
- Verlaat en vergrendel de auto.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als 's
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebrui-
kers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig zijn. Links
: Omlaag.
Rechts : Omhoog.
Richtingaanwijzers
Auto's zonder mistlampen vóór,
met mistachterlicht (ring B)
Draai de ring naar voren.
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
Auto's met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring B)
Mistlampen vóór (draai de ring
1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(draai de ring 2 standen naar voren).
Opmerking:
Draai de ring twee
standen naar achteren om achter-
eenvolgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.

Page 68 of 114

62 -Zicht
01-02-2005
63
-Zicht
01-02-2005
Ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
I Interval.
0 Uit.
â Eén keer wissen (omlaag
duwen).
RUITENWISSERSCHAKELAARRuitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden ,
worden tegelijk ook de koplamp-
sproeiers geactiveerd.
Ruitenwisser achter
Draai de ring A voorbij de
eerste stand voor de inter-
valschakeling. Het interval
wordt aangepast aan de rijsnelheid.
Wacht 's winters, als de ruit
met sneeuw of ijs bedekt
is, met het inschakelen van
de ruitenwisser achter. Zet
eerst de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint
te smelten en veeg de ruitenwisser
achter schoon. Zet dan pas de rui-
tenwisser achter aan. Ruitensproeier achter
Draai de ring
A voorbij de
eerste stand, zodat de rui-
tensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige
tijd wordt ingeschakeld.
Werking
In de stand 1 of 2 wordt, als de auto
stopt, de wissnelheid lager en zodra
weer wordt weggereden, wordt de
oorspronkelijke wissnelheid weer
aangenomen.
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid. Automatische ruitenwisser achter
F
Zet de schakelaar van de ruiten-
wisser voor in een andere positie
dan 0.
F Schakel de ruitenwisser achter
in.
F De ruitenwisser achter werkt in de
intervalstand.
Opmerking: Raadpleeg bij
gebruik van een ietsendrager een
PEUGEOT-servicepunt om deze
functie uit te schakelen.

Page 69 of 114

64 -Zicht
01-02-2005
65
-Zicht
01-02-2005
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Verlichting/AUTOMATISCHE
ruitenwissersControle van werking
Automatisch inschakelen van
de verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht
worden automatisch ingeschakeld
als de lichtsterkte van de omgeving
onvoldoende is of als de ruitenwis-
sers onafgebroken wissen en worden
uitgeschakeld als de lichtsterkte van
de omgeving weer voldoende is of de
ruitenwissers worden uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de alevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces- soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand AUTO/0 .
- houd het uiteinde van de licht- schakelaar meer dan 4 seconden
ingedrukt. Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie
is een geluidssignaal te horen en
verschijnt een melding op het multi-
functionele display.
Als de lichtsensor bij mist
voldoende licht kan waarne-
men wordt de verlichting niet
automatisch ingeschakeld,
maar moeten de dim- en mistlichten
handmatig worden ingeschakeld.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Dek de lichtsensor, die aan de
regensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter
de binnenspiegel bevindt, niet af.
Deze sensor regelt de automatische
verlichting.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 70 of 114

64 -Zicht
01-02-2005
65
-Zicht
01-02-2005
Ruitenwissers vóór met
automatische stand
2 Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
AUTO Automatisch wissen.
0 Uit.
â Eén keer wissen (omlaag
duwen). Automatische ruitenwissers
In de stand
AUTO werkt de ruiten-
wisser automatisch en wordt de
snelheid van de wissers aan de
hoeveelheid neerslag aangepast.
Controle van werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de auto-
matische ruitenwissers verschijnt
een melding op het multifunctionele
display.
In het geval van een storing wordt
de bestuurder gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat werken de ruitenwissers in de
intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-ser-
vicepunt om het systeem te laten
controleren. Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat of
zorg ervoor dat de schakelaar niet in
de stand AUTO staat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Langer dan 1 minuut nadat
het contact is afgezet dient de
schakelaar weer geactiveerd te
worden:
- Zet de schakelaar in een willekeu-
rige stand.
- Zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 120 next >