Peugeot Partner VU 2007 Handleiding (in Dutch)

Page 61 of 115

60 -Toegang tot de auto en starten
Openen van binnenuit
Door de achterdeuren te openen wor-
den alleen de desbetreffende deuren
ontgrendeld.Trek aan de hendel
A om de achter-
deur te openen.
Duw de hendel B omlaag om de
andere achterdeur te openen.
Opmerking: sluit bij het sluiten van
de achterdeuren van binnenuit eerst
de rechterdeur en controleer of de
hendel B in verticale positie staat.
Sluit vervolgens de linkerdeur. Openen van de achterdeuren
met 180°
Trek om de achterdeuren met 180
° te
openen de deurvanger C naar u toe
op het moment dat de deur gedeelte-
lijk openstaat.
Bij het sluiten van de deur komt de
deurvanger automatisch in zijn oor-
spronkelijke stand terug.

Page 62 of 115

61
-Toegang tot de auto en starten
Opmerking:
De openingen D opzij kunnen wor-
den gebruikt als bevestigingspunten.
De achterbumpers zijn versterkt voor
het gebruik als treeplank bij het in-
stappen in de laadruimte.STEUNSTANG VOOR LANGE
LADINGEN
U heeft de beschikking over een
steunstang voor het vervoer van
lange stukken na het openen van de
klep aan de achterzijde van het dak.
Klap de steunstang neer door de
hendel C omhoog te zetten.
Breng het uiteinde van de stang naar
de achterdeursponning.
Houd de te vervoeren lange stukken
met één hand vast.
Zet met de andere hand de steun-
stang terug in de oorspronkelijke
stand.
Controleer of deze goed is vergren-
deld.
KLEP IN ACHTERZIJDE DAK
Openen van de dakklep:
- Trek aan de hendel A.
- Zet de dakklep omhoog.
- Til de dakklep op tot voorbij het zware punt om hem te blokkeren
met de steunen B.
Sluiten van de dakklep:
- Controleer of de steunstang goed is vergrendeld.
- Laat de dakklep zakken om deze te sluiten.
Ga nooit rijden als de steunstang
niet op zijn plaats zit.
De achterdeuren kunnen alleen
worden vergrendeld als de
steunstang is geplaatst.
Let bij het rijden met geopende dakklep
op wegen met een beperkte doorrij-
hoogte.
Zorg ervoor dat de manier van beladen
aan de wettelijke voorschriften voldoet
als de belading meer dan 1 meter boven
de auto uitsteekt.
Laat geen belading tegen de achterdeu-
ren rusten.

Page 63 of 115

62 -Toegang tot de auto en starten
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: Trek aan de hendel
aan de linkerzijde onder het dash-
board.
Buitenzijde: Druk de veiligheids-
haak omhoog en til de motorkap op.
MOTORKAPSTEUNPlaats de stang in de uitsparing om
de motorkap te ondersteunen. Druk
de stang in de houder alvorens de
motorkap te sluiten.
BRANDSTOF TANKEN
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofni-
veau te laag is, gaat
dit verklikkerlampje
branden.
U kunt met de resterende brand-
stof nog ongeveer 50 km rijden.
Het tanken dient met afgezette
motor te geschieden.
 Steek de sleutel in het slot en
draai deze linksom.
 Trek de tankdop uit de vulope-
ning. Als de brandstofvuldop uit de
vulopening is getrokken, kan
de rechter schuifdeur niet
worden geopend.
De sleutel kan niet uit de
vuldop worden genomen als
deze niet op de vulopening is
gedraaid.
Op de auto staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit
wel gebeurt, kunnen er storingen op-
treden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 55 liter voor de ben-
zinemotoren en 60 liter voor de
dieselmotoren.


Vergrendel na het tanken de vuldop.
SluitenLaat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Page 64 of 115

63
-Zicht
Overschakelen van dim- naar
grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking: Als het contact is afge-
zet en het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt een geluidssignaal
om aan te geven dat de verlichting
nog brandt.
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring A om de verlichting in te
schakelen.
Lichten uit
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht
Mistlampen vóór/
mistachterlicht
De mistlampen en het mistach-
terlicht worden ingeschakeld
door de ring naar voren te draaien en
uitgeschakeld door de ring naar ach-
teren te draaien. Het branden van de
mistlampen wordt aangegeven door
een verklikkerlampje op het instru-
mentenpaneel. Follow me home
Bij een geringe lichtsterkte van de
omgeving of bij nacht, kunnen de
parkeer- en dimlichten gedurende
ongeveer een minuut blijven branden
als u de auto verlaat:
- Zet het contact in de stand
STOP,
- Zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0,
- Geef een "lichtsignaal",
- Verlaat en vergrendel de auto.
Bij helder of regenachtig
weer, zowel overdag als ‘s
nachts, zijn de mistlampen
vóór en het mistachterlicht
verblindend voor medeweg-
gebruikers en daarom niet
toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig zijn. Links:
Omlaag.
Rechts: Omhoog.
Richtingaanwijzers
Auto’s zonder mistlampen vóór,
met mistachterlicht (ring B)
Draai de ring naar voren.
Het mistachterlicht werkt alleen in
combinatie met dimlicht en groot-
licht.
Auto’s met mistlampen vóór en
mistachterlicht (ring B)
Mistlampen vóór (draai de ring
1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(draai de ring 2 standen naar voren).
Opmerking:
Draai de ring twee
standen naar achteren om achter-
eenvolgens het mistachterlicht en de
mistlampen vóór te doven.

Page 65 of 115

64 -Zicht
Uitvoeringen met
automatische inschakeling
van de verlichtingControle van werking
Bij de uitvoeringen met deze functie:
het parkeerlicht en het dimlicht wor-
den automatisch ingeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving onvol-
doende is of als de ruitenwissers on-
afgebroken wissen.
Ze worden uitgeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving weer vol-
doende is of de ruitenwissers worden
uitgeschakeld.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsen-
sor voldoende licht waarnemen en
zullen de lichten niet automatisch
worden ingeschakeld.
Bij de aflevering van de auto is deze
functie ingeschakeld.
In- of uitschakelen van de functie:
- zet het contact in de stand acces-
soires (1
e stand van de sleutel).
- zet de lichtschakelaar in de stand 0.
- houd het uiteinde AUTO van de
lichtschakelaar meer dan 4 secon-
den ingedrukt. Inschakelen
Bij het inschakelen van de functie is
een geluidssignaal te horen en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Als de lichtsensor bij mist
voldoende licht kan waarne-
men wordt de verlichting niet
automatisch ingeschakeld,
maar moeten de dim- en
mistlichten handmatig worden inge-
schakeld.
Als de bestuurder de verlichting
handmatig bedient, wordt de functie
tijdelijk uitgeschakeld.
Dek de lichtsensor, die aan de re-
gensensor is gekoppeld en zich in
het midden van de voorruit, achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. Deze
sensor regelt de automatische verli-
chting.
Uitschakelen
Bij het uitschakelen van de functie
klinkt een geluidssignaal.
Bij een storing in de lichtsensor

wordt de verlichting ingeschakeld,
klinkt een geluidssignaal en ver-
schijnt een melding op het multifunc-
tionele display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt.

Page 66 of 115

65
-Zicht
Ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige
neerslag).
1 Normale snelheid (matige
regenval).
I Interval.
0 Uit.
 Eén keer wissen (omlaag
duwen).
RUITENWISSERSCHAKELAARRuitensproeiers en
koplampsproeiers
Trek de ruitenwisserschakelaar naar
u toe. De ruitensproeiers treden in
werking, waarna enige tijd de ruiten-
wissers worden ingeschakeld om de
ruit schoon te wissen.
Als de dim-/grootlichten branden ,
worden tegelijk ook de koplamp-
sproeiers geactiveerd.
Ruitenwisser achter
Draai de ring A voorbij de
eerste stand voor de inter-
valschakeling. Het interval
wordt aangepast aan de rijsnelheid.
Wacht ‘s winters, als de ruit
met sneeuw of ijs bedekt is,
met het inschakelen van de
ruitenwisser achter. Zet eerst
de achterruitverwarming aan,
wacht tot de sneeuw of het ijs begint
te smelten en veeg de ruitenwisser
achter schoon. Zet dan pas de
ruitenwisser achter aan. Ruitensproeier achter
Draai de ring
A voorbij de
eerste stand, zodat de rui-
tensproeier in werking treedt
en vervolgens de ruitenwisser enige
tijd wordt ingeschakeld.
Werking
In de stand 1 of 2 wordt, als de auto
stopt, de wissnelheid lager en zo-
dra weer wordt weggereden, wordt
de oorspronkelijke wissnelheid weer
aangenomen.
In de Intervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de rij-
snelheid. Automatische ruitenwisser achter

Zet de schakelaar van de ruiten-
wisser voor in een andere positie
dan 0.
 Schakel de ruitenwisser achter
in.
 De ruitenwisser achter werkt in de
intervalstand.
Opmerking: Raadpleeg bij gebruik
van een fietsendrager een PEUGEOT
servicepunt om deze functie uit te
schakelen.

Page 67 of 115

66 -Zicht
Bij de uitvoeringen met automatische
bediening werken de ruitenwissers
automatisch als de schakelaar in de
stand AUTO staat. De wissnelheid
wordt afgestemd op de hoeveel-
heid neerslag.
Zie "Ruitenwissers vóór" voor meer
informatie over de andere standen.
Langer dan 1 minuut nadat het
contact is afgezet dient de schake-
laar weer geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een willekeu- rige stand.
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Controle van de werking
Inschakelen
Bij het inschakelen van de automa-
tische ruitenwissers verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play.
In het geval van een storing wordt
de bestuurder gewaarschuwd met
een geluidssignaal.
Als de schakelaar in de stand AUTO
staat, werken de ruitenwissers dan in
de intervalstand.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren. Dek de regensensor, op de
voorruit achter de binnen-
spiegel, niet af.
Zet het contact uit als de
auto gewassen wordt in een
wasstraat of zorg ervoor dat de scha-
kelaar niet in de stand AUTO staat.
Wacht ‘s winters met het inschakelen
van het automatisch wissen tot de
voorruit ontdooid is.
Uitvoeringen met
automatische bediening van
de ruitenwissers

Page 68 of 115

67
-Zicht
BOORDCOMPUTER
Als de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar meermaals
wordt ingedrukt, worden achtereen-
volgens aangegeven:
Display B
- de actieradius,
- de afgelegde afstand,
- het gemiddelde verbruik,
- het momentele verbruik,
- de gemiddelde snelheid,
- terug naar weergave van de datum.
Op 0 zetten
Druk meer dan 2 seconden op de
knop. Actieradius
In deze stand geeft de computer aan
hoeveel kilometer u nog met de res-
terende hoeveelheid brandstof kunt
rijden.
Opmerking:
Dit getal kan verhoogd
worden door een verandering in de
rijstijl of van het landschap, die een
aanzienlijke verlaging van het mo-
mentele verbruik tot gevolg heeft.
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, worden drie streepjes
weergegeven. Na het tanken wordt
de actieradius weer weergegeven
zodra deze meer dan 100 km be-
draagt.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt wanneer er tijdens het rijden
horizontale streepjes in plaats van
cijfers op het display verschijnen. Afgelegde afstand
In deze stand geeft de boordcom-
puter de afgelegde afstand sinds de
laatste nulstelling aan.
Gemiddeld verbruik
Dit is het gemiddelde brandstofver-
bruik sinds de laatse nulstelling van
de boordcomputer.
Momenteel verbruik
Dit is het gemiddelde brandstofver-
bruik dat geregistreerd is tijdens de
laatste seconden.
Deze informatie verschijnt alleen als
er met een snelheid van meer dan
30 km/h wordt gereden. Gemiddelde snelheid
Dit is de gemiddelde snelheid sinds
de laatste nulstelling van de boord-
computer (contact aan).

Page 69 of 115

68 -Zicht
ELEKTRISCH BEDIENBARE
PORTIERRUITEN
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde Haal de sleutel altijd uit het
contact als u de auto verlaat,
al is het maar voor even.
Wanneer er een beknelling
optreedt tijdens het bedienen
van de ruiten, dient u de beweging
van de ruit om te keren. Druk hiervoor
op de desbetreffende schakelaar.
Voordat de bestuurder de ruiten van
de passagiers bedient, moet hij er
zeker van zijn dat niemand het correct
sluiten van de ruiten verhindert.
De bestuurder dient er tevens op toe
te zien dat de passagiers de ruiten
correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het
bedienen van de ruiten.
U heeft 2 mogelijkheden:
-
Handbediening:
Druk op de schakelaar 1. De ruit
stopt zodra de toets wordt losgela-
ten.
-
Automatische bediening (bestuur-
derszijde):
Druk lang op de schakelaar 1. De
ruit opent of sluit volledig.
Het automatisch sluiten werkt alleen
als de motor draait.

Page 70 of 115

69
-Zicht
Handmatig verstelbare
buitenspiegels
Stel de spiegel met behulp van de
hendel in de gewenste stand.
Tijdens het parkeren kunnen de bui-
tenspiegels handmatig ingeklapt
worden.Elektrisch verstelbare
buitenspiegel aan
passagierszijde
Beweeg vanaf de bestuurdersstoel
de knop 1 in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen.
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en nacht-
stand gezet worden met behulp van
het hendeltje aan de onderzijde.

Page:   < prev 1-10 ... 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 ... 120 next >