Peugeot Partner VU 2007 Handleiding (in Dutch)

Page 71 of 115

70 -Praktische voorzieningen

Page 72 of 115

71
-Praktische voorzieningen
INDELING
VOORCOMPARTIMENT
1. Portiervakken
A. Flessenhouder.
B. Houder voor klein flesje.
C. Opbergvak.
2. Opbergvak boven voorruit Maximale belading: 5 kg.
Kaartleeslampjes
Draai de knop naar rechts of naar links om de lampjes aan te
doen.
Zet de draaiknop in de midden- stand om ze uit te doen. 3. Plafonniers 4. Zonneklep
5. Dashboardkastje
6. Aansteker
7. Uitneembare asbak
Trek aan het deksel om de as-
bak te openen.
Trek, om de asbak te legen, deze
na het openen omhoog.
8. 12 V-aansluiting Deze bevindt zich aan de onder-
zijde van de middenconsole.
De 12 V-aansluiting biedt de mo-
gelijkheid voor de aansluiting
van een telefoonoplader, een
flessenwarmer, enz.
9. Opberglade Til de opberglade iets op en
trek hem naar voren om hem te
openen.
Permanent uit.
Bij instappen in de auto:
- de plafonniers gaan bran-
den zodra de auto wordt
ontgrendeld of een portier
wordt geopend,
- de plafonniers gaan na ongeveer 30 seconden uit als de portieren
gesloten zijn of bij het aanzetten
van het contact.
Bij verlaten van de auto:
- de plafonniers gaan branden zo- dra de sleutel uit het contact wordt
verwijderd (geleidelijk in ongeveer
30 seconden) of zodra een portier
wordt geopend,
- de plafonniers gaan na ongeveer 30 seconden uit als alle portieren
gesloten zijn of meteen na het ver-
grendelen van de auto.
In deze stand kan de plafonnier tij-
dens het rijden gaan knipperen als
een portier niet goed gesloten is.
Bij geopend portier zal deze na onge-
veer 10 minuten of bij het aanzetten
van het contact automatisch uit gaan. Permanent aan, sleutel in de
stand accessoires of contact
aan.

Page 73 of 115

72 -Praktische voorzieningen
STUURWIEL IN HOOGTE
VERSTELLEN
Druk bij stilstaande auto de hendel
naar beneden om het stuurwiel te
ontgrendelen.
Zet het stuurwiel in de gewenste
stand en trek aan de hendel om het
stuurwiel te vergrendelen.
KOPLAMPEN VERSTELLEN
Afhankelijk van de belading van de
auto wordt aanbevolen de koplam-
pen te verstellen.
0 - Geen belading.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
Stand 0: basisinstelling.
CLAXON
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk de knop in, de richtingaanwij-
zers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook
als het contact is afgezet. Druk op een van de spaken
of in het midden van het
stuurwiel.

Page 74 of 115

73
-Praktische voorzieningen
SJOROGEN
Gebruik de 6 sjorogen op de vloer
van de bagageruimte om uw bagage
stevig vast te zetten.
Het verder naar voren schuiven van
bagage kan voorkomen worden met
bijvoorbeeld een tussenschot of
scheidingsraster, dat leverbaar is bij
uw PEUGEOT-servicepunt.
Zorg er voor uw veiligheid
voor dat u bagage altijd
stevig vastzet.

Page 75 of 115

74 -Rijden
HANDREM
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de
handrem aan.Als dit verklikkerlampje
brandt in combinatie met het
verklikkerlampje STOP en
een geluidssignaal (als de
auto rijdt), geeft dit aan dat de hand-
rem nog (iets) is aangetrokken.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (ban-
den en velgen) die in goede staat
verkeren, zorgt het antiblokkeersys-
teem samen met de elektronische
remdrukregelaar tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuur-
baarheid van uw auto, vooral op een
slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging
van de wielen (banden en velgen)
voor dat er gehomologeerde wielen
worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra één van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
de verklikkerlampjes STOP
en ABS , duidt dit op een sto-
ring in de elektronische remdrukrege-
laar. Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen een
PEUGEOT-servicepunt. Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal, duidt dit
op een storing in het ABS sy-
steem, waardoor u tijdens het rem-
men de controle over uw auto zou
kunnen verliezen. De normale werking van het an-
tiblokkeersysteem kan merkbaar
zijn door het trillen van het rempe-
daal.
Trap het rempedaal bij een nood-
stop krachtig en volledig in en
laat het niet los.
Loszetten
Trek aan de hendel, druk de knop in
en duw de handrem geheel omlaag.

Page 76 of 115

75
-Rijden
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constan-
te ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven ongeveer 40 km/h
vanaf de 4e versnelling.
Inschakelen
 Zet de draaiknop 1 in de stand
ON .
U kunt nu een snelheid instellen.
 Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF om het systeem uit te scha-
kelen.
Ingestelde snelheid wijzigen
Ingestelde snelheid verhogen:
 druk op de toets 3.
 laat de toets los als de gewenste
snelheid is bereikt.
Ingestelde snelheid verlagen:
 druk op de toets 2.
 laat de toets los als de gewenste
snelheid is bereikt.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorko-
men dat de ingestelde snel-
heid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snel-
heidsregelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in acht
nemen, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Om te voorkomen dat de pedalen ge-
hinderd worden:
- zorg ervoor dat de mat goed ge- plaatst is,
- leg nooit meerdere matten op el- kaar.
Instellen van de snelheid
Druk op toets 2 of 3 zodra de gewens-
te snelheid is bereikt. De snelheid is
nu in het geheugen opgeslagen.
Opmerking: het is mogelijk even gas
te geven zonder dat de snelheidsre-
gelaar wordt uitgeschakeld.
Ingestelde snelheid
uitschakelen
Als u het rijden met de ingestelde
snelheid wilt onderbreken:
 druk op de toets 4 of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid opnieuw
oproepen
Druk, na het uitschakelen van de in-
gestelde snelheid, op de toets 4. De
auto neemt de laatst ingestelde snel-
heid weer aan.
Ingestelde snelheid annuleren
 Zet de draaiknop 1 in de stand
OFF of zet het contact uit.

Page 77 of 115

78 -Rijden
SNELHEIDSREGELAAR
Bij deze snelheidsregelaar wordt de
ingestelde snelheid weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Hiermee kan de bestuurder met een
constante ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h vanaf de
4
e versnelling.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsregelaar, is tevens een snel-
heidsbegrenzer aanwezig. Deze
twee systemen kunnen echter niet
gelijktijdig worden gebruikt. De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h)
.
Wagensnelheid hoger dan inge-
stelde snelheid (118 km/h),
de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Storing in de werking van het
systeem,
OFF - de streepjes knipperen.
Selecteren van de functie
 Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is
geselecteerd, maar nog niet ge-
activeerd en er is nog geen snel-
heid ingesteld. Eerste keer activeren/instellen
van een snelheid

Breng uw auto met het gaspedaal
op de gewenste snelheid.
 Druk op de toets SET - of SET + .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen en deze snelheid wordt
door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en tijde-
lijk met een hogere snelheid dan de
ingestelde snelheid te rijden. De inge-
stelde snelheid zal dan knipperen.
Als het gaspedaal wordt losgelaten,
wordt de ingestelde snelheid weer
aangenomen.

Page 78 of 115

79
-Rijden
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden
van de toets goed op omdat de snel-
heid zeer snel kan worden verhoogd
of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk ver-
keer.
Bij een steile afdaling kan de snelheids-
regelaar niet voorkomen dat de inge-
stelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsrege-
laar moet de bestuurder te allen tijde
de snelheidslimiet in acht nemen,
zijn aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Om te voorkomen dat de pedalen ge-
hinderd worden:
- zorg ervoor dat de mat goed ge-
plaatst is,
- leg nooit meerdere matten op el- kaar.
Uitschakelen (OFF)

Druk op deze toets of trap op het
rem- of koppelingspedaal.
Ingestelde snelheid wijzigen
Als de ingestelde snelheid wordt
weergegeven:
 Druk op de toets SET + om de
snelheid te verhogen.
 Druk op de toets SET - om de
snelheid te verlagen.
Opnieuw activeren

Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar, op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen. Uitschakelen van de functie

Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem vol-
ledig uit te schakelen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsregelaar verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.

Page 79 of 115

76 -Rijden
SNELHEIDSBEGRENZER
Bij deze snelheidsbegrenzer worden
de geselecteerde status van de func-
tie en de ingestelde snelheid weer-
gegeven op het instrumentenpaneel.
De ingestelde snelheid dient mini-
maal 30 km/h te bedragen.
Met dit systeem kan de bestuurder
een maximumsnelheid instellen, zo-
dat deze niet wordt overschreden.
Bij het bedienen van het rem- of kop-
pelingspedaal blijft deze functie ge-
activeerd. Als de maximumsnelheid
is bereikt, heeft het dieper intrappen
van het gaspedaal tot het zware punt
echter geen effect. Trap het gaspe-
daal in tot voorbij het zware punt als
u de ingestelde snelheid wilt over-
schrijden.
Als uw auto is voorzien van een snel-
heidsbegrenzer, is tevens een snel-
heidsregelaar aanwezig. Deze twee
systemen kunnen echter niet gelijktij-
dig worden gebruikt.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.De status van de functie wordt als
volgt op het instrumentenpaneel
weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h)
.
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
107 km/h, de weergegeven
ingestelde snelheid knip-
pert.
Storing in de werking van
het systeem, OFF - de
streepjes knipperen.
Selecteren van de functie
 Draai de knop in de stand LIMIT.
De begrenzer is dan geselec-
teerd, maar nog niet actief. Het
display geeft streepjes of de laatst
ingestelde snelheid weer. Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.

Als de toets SET - kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verlaagd.
 Als de toets SET + kort of lang
wordt ingedrukt, wordt de inge-
stelde snelheid verhoogd.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk na het instellen van de snel-
heid één keer op deze toets om de
begrenzer in te schakelen. De inge-
stelde snelheid wordt weergegeven
op het display. Druk nogmaals op de
toets om de begrenzer uit te schake-
len (OFF).

Page 80 of 115

77
-Rijden
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid
niet verhoogd. Als het gaspedaal
echter met kracht wordt ingetrapt,
tot voorbij het zware punt, wordt de
begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en
knippert de ingestelde snelheid op
het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan of gelijk aan
de ingestelde snelheid.
Knipperen van de snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het profiel van de weg of bij een steile afda-
ling niet kan voorkomen dat de in-
gestelde snelheid wordt overschre-
den,
- tijdens snel accelereren.
Bij het gebruik van de snelheidsbe-
grenzer moet de bestuurder te allen
tijde de snelheidslimiet in acht ne-
men, zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen en zijn verantwoor-
delijkheid nemen.
Let op uw snelheid als deze door het profiel van de weg of door snel accelereren kan
worden overschreden.
Om te voorkomen dat de pedalen gehinderd
worden:
- zorg ervoor dat de mat goed geplaatst is,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
Uitschakelen van de functie
 Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit
te schakelen. De laatst ingestelde
snelheid blijft in het geheugen op-
geslagen.
Storing
In het geval van een storing van de
snelheidsbegrenzer verschijnt een
melding op het multifunctionele dis-
play in combinatie met een geluids-
signaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist
en gedurende enkele seconden knip-
peren de streepjes op het display.
Raadpleeg een PEUGEOT-service-
punt om het systeem te laten contro-
leren.

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 120 next >