Peugeot RCZ 2011 Handleiding (in Dutch)

Page 71 of 276

3/
ERGONOMIE EN COMFORT


Inklappen



)
Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de
sleutel.

)
Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A

vanuit de middelste stand naar achteren.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar
A
, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt
ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A
naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.


Uitklappen



)
Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de
sleutel.

)
Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A

vanuit de middelste stand naar achteren.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan
worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.









Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden

De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren naar de grond
worden gericht.


Programmeren



)
Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in.

)
Selecteer en verstel achtereenvolgens de linker en rechter
buitenspiegel.
De ingestelde standen worden direct opgeslagen.


Inschakelen



)
Schakel bij draaiende motor de achteruitversnelling in.

)
Beweeg de schakelaar A
naar rechts of links om de desbetreffende
buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt in de geprogrammeerde stand
gericht.


Uitschakelen



)
Haal de versnellingsbak uit de achteruitversnelling en wacht
tien seconden.
of


)
Zet de schakelaar A
in de middelste stand.
De buitenspiegel keert terug naar de oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar de oorspronkelijke stand:


- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,

- als de motor wordt afgezet.

Page 72 of 276

70





BINNENSPIEGEL

Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de
spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt
van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ...
(antiverblindingsstand).


Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand

Verstellen



)
Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.



Dag-/nachtstand



)
Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.

)
Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de
dagstand.


Om veiligheidsrdenen moeten de speiegels zo zijn ingesteld dat
de "dode hoek" zo klein mogelijk is.









Automatisch dimmende binnenspiegel


Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de
spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar
achteren.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde
van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk
en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Door de welving in de achterruit kan het beeld in de binnenspiegel
enigszins vervormd zijn; houd hier rekening mee tijdens het
achteruitrijden.

Page 73 of 276

3/
ERGONOMIE EN COMFORT

TOEGANG TOT DE ACHTERBANK
ACHTERBANK

Achterbank met twee zitplaatsen, met een vaste zitting en een
neerklapbare rugleuning, beide uit één stuk.
De hoofdsteunen achter kunnen niet worden verwijderd.


NEERKLAPPEN VAN DE RUGLEUNING VAN DE ACHTERBANK


TERUGPLAATSEN VAN DE RUGLEUNING VAN DE ACHTERBANK

Let er voor uw veiligheid en die van uw pasagiers op dat de rugleuning
bij het terugplaatsen goed vergrendeld wordt.
)
Open het kofferdeksel.

)
Trek aan de handgreep onder de hoedenplank om de rugleuning te
ontgrendelen.
Plaats bij het vervoeren van lange voorwerpen geen lading
zwaarder dan 30 kg op de achterzijde van de rugleuning.
Plaats geen scherpe voorwerpen op de achterzijde van de
rugleuning om te voorkomen dat deze beschadigd raakt.

)
Controleer of de zitting van de voorstoel ver genoeg naar voren staat.

)
Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen.
Bij het terugduwen keert de rugleuning terug in de oorspronkelijke stand.
De rugleuning kan worden neergeklapt om de bagageruimte te vergroten.
De bediening voor het ontgrendelen van de rugleuning bevindt zich in
de bagageruimte.


)
Controleer of de voorstoelen ver genoeg naar voren zijn geschoven.

)
Controleer of er geen voorwerpen op de achterbank liggen.

)
Bevestig de gespen van de veiligheidsgordels aan de daarvoor
bevestigde punten tussen de hoofdsteunen.
)
Klap de rugleuning neer op de zitting.

Page 74 of 276

S
E
T/+L
I
M
ITC
R
U
ISE0 IISE
T/

010CHECK/000305070 90
110
13 013 015
017
019021
023025
01
1090705
0301
015 00
.51.52.54.
512
6
7 5 4 3tr/min
x1000
km/hmph3.550 01/2
190
1305
.560612935
550454
03530252015105
A/C672
VENTILATIE

LUCHTTOEVOER

De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf
toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.


LUCHTGELEIDING

De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via
verschillende circuits worden toegevoerd:


- rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht),

- toevoer via het verwarmingscircuit,

- toevoer via het circuit van de airconditioning.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits
wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste
uitstroomopeningen over het interieur verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of
verlaagd.


BEDIENINGSPANEEL

Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A
van de
middenconsole. De volgende functies zijn aanwezig:


- temperatuurregeling,

- luchtopbrengstregeling,

- regeling luchtverdeling,

- ontdooien en ontwasemen,

- handbediende of automatische airconditioning.



LUCHTVERDELING



1.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de
voorruit.

2.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de
zijruiten.

3.
Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.

4.
Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.

5.
Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers.

Page 75 of 276

3/
ERGONOMIE EN COMFORT
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en
airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:


)
Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit,
de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen en de ventilatieopening in de
bagageruimte vrij blijven.

)
Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt
afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de
airconditioning.

)
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand minimaal 5 tot
10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

)
Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat
de filterelementen periodiek vervangen (zie het hoofdstuk
"Controles").
Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het
toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een
gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

)
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor de onderhoudsinterval
van de airconditioning, zodat het systeem in perfecte staat
blijft.

)
Schakel de airconditioning uit als deze niet koelt en raadpleeg
het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger
op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale
trekkracht van de motor.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich
een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur
in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd
open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld,
zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor
de ozonlaag.
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE EN AIRCONDITIONING

Page 76 of 276

AUTOAUTOA/C
74
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING
MET GESCHEIDEN REGELING

De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.


AUTOMATISCHE WERKING


1. Automatisch programma "comfort"



)
Druk op de toets "AUTO"
. Het lampje van de toets gaat
branden.
Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de
temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters
en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de
door u ingestelde waarde.
Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits
de ruiten zijn gesloten.

2. Regeling bestuurderszijde

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken,
wordt de aanjagerregeling geleidelijk op het optimale niveau
gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit,
de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.


3. Regeling passagierszijde

De bestuurder en de voorpassagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instellen.
De op het display weergegeven waarde heeft betrekking
op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke
temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.


)
Draai de knop 2
of 3
naar links of naar rechts om deze waarde te
verlagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen. Niettemin is
afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raadzaam dat het verschil in instelling
links en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of
hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor
het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.

Page 77 of 276

3/
ERGONOMIE EN COMFORT

4. Automatisch programma "zicht"

In sommige gevallen kan het programma "comfort" niet
toereikend blijken om de ruiten condens- en ijsvrij te houden
(vocht, veel inzittenden, vorst...).


)
Kies in dat geval het automatische programma "zicht".
Het systeem regelt automatisch de airconditioning, de luchtopbrengst,
de luchttoevoer en de luchtverdeling naar de luchtroosters voor een
optimale ontwaseming van de voorruit en zijruiten.


)
Druk nogmaals op de toets "zicht"
of op de toets "AUTO"
om dit
programma af te sluiten. Het lampje van de toets "zicht" gaat uit en
dat van de toets "AUTO"
gaat branden.




HANDMATIG VERSTELLEN

Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van
het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden
automatisch geregeld.


)
Druk op de toets "AUTO"
om het systeem weer volledig
automatisch te laten functioneren.
Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het
mogelijk de minimale waarde 14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.


)
Draai de knop 2
of 3
naar links totdat "LO"
verschijnt of naar
rechts totdat "HI"
verschijnt.


5. Airconditioning aan/uit



)
Druk op deze toets om de airconditioning uit te schakelen.
Als de airconditioning wordt uitgeschakeld, wordt het
thermische comfort niet meer geregeld (vocht, beslagen
ruiten).


)
Druk de toets nogmaals in zodra dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te hervatten. Het lampje van de
toets "A/C"
gaat branden

.


6. Regeling luchtverdeling



)
Druk op één of meer toetsen om de luchtstroom te
verdelen naar:


- de voorruit en de zijruiten (ontwasemen of ontdooien),

- de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters,

- de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte van
de passagiers,

- de ventilatieroosters en de beenruimte van de passagiers,

- de ventilatieroosters,

- de beenruimte van de passagiers,

- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers.




7. Regeling luchtopbrengst



)
Draai deze knop naar links om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts om deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tussen de twee propellers, gaan
afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk branden.

Page 78 of 276

76
UITSCHAKELEN VAN HET SYSTEEM



)
Draai de knop van de luchtopbrengst naar links tot alle lampjes
uitgaan.
Alle functies van de airconditioning en het ventilatiesysteem worden
dan uitgeschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer geregeld, maar er blijft een kleine
luchtstroom gehandhaafd.


)
Draai de knop van de luchtopbrengst naar rechts of druk op de
toets "AUTO"
om het systeem weer met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
Vermijd het te lang rijden met ingeschakelde luchtrecirculatie
of een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten
beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.


8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie



)
Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje van de toets gaat branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en
stofoverlast af te sluiten.


)
Druk de toets, zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is, nogmaals
in om de toevoer van buitenlucht te hervatten en het beslaan van de
ruiten te voorkomen. Het lampje van de toets gaat uit.



9. Centrale regeling/gescheiden regeling



)
Druk op deze toets om de instellingen van de
passagierszijde af te stemmen op die van de
bestuurderszijde (centrale regeling). Het lampje van de
toets gaat branden.


ONTWASEMING - ONTDOOIING
ACHTERRUIT


AAN

De ontwaseming - verwarming van de achterruit werkt uitsluitend bij
draaiende motor.


)
Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels
(afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje
van de toets gaat branden.



UIT

De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.


)
U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door
nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets
gaat uit.
Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming
automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming
weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.


)
Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de
achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met
de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of
airconditioning.

Page 79 of 276

3/
ERGONOMIE EN COMFORT
PLAFONNIER


A.
Plafonnier


B.
Kaartleeslampjes




PLAFONNIER

In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:


- als de auto wordt ontgrendeld,

- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,

- als een portier wordt geopend,

- als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt
gedrukt om de auto te lokaliseren. De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:


- als de auto wordt vergrendeld,

- als het contact wordt aangezet,

- 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze
gedurende een bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie:


- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

- in de eco-modus: ongeveer 30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt.



KAARTLEESLAMPJES



)
Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.

Page 80 of 276

78
SFEERVERLICHTING
De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze
zich in een donkere omgeving bevindt.

INSCHAKELEN

Als het buiten donker is, worden de beenruimteverlichting en de
sfeerverlichting van de plafonnier vóór automatisch ingeschakeld zodra
de parkeerlichten gaan branden.


UITSCHAKELEN

De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden
uitgeschakeld.


PROGRAMMEREN

Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ingeschakeld.
INSTAPVERLICHTING INTERIEUR

Het instappen in de auto op plaatsen met weinig licht wordt
vergemakkelijkt door het op afstand inschakelen van de
interieurverlichting. Deze gaat branden afhankelijk van de lichtsterkte
die door de lichtsensor wordt gedetecteerd.

INSCHAKELEN



)
Druk op het geopende hangslot van de afstandsbediening.
De dorpelverlichting voor, de beenruimteverlichting en de plafonniers
gaan branden en uw auto wordt gelijktijdig ontgrendeld.


UITSCHAKELEN

De instapverlichting interieur gaat na een bepaalde tijd automatisch uit
of gaat uit als een van de portieren wordt geopend.


PROGRAMMEREN

De duur van het branden van de instapverlichting kan
worden geselecteerd via het configuratiemenu van de auto.
De duur van het branden van de instapverlichting is gekoppeld en
gelijk aan die van de automatische follow me home verlichting.

Page:   < prev 1-10 ... 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 81-90 91-100 101-110 111-120 ... 280 next >