stop start Peugeot Rifter 2019 Handleiding (in Dutch)
Page 42 of 316
40
Vergrendelen
Met de sleutel
Als uw auto niet is uitgerust met het
alarmsysteem, wordt de vergrendeling/
supervergrendeling bevestigd door het
gedurende ongeveer 2
seconden branden
van de richtingaanwijzers.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto
worden gelijktijdig de buitenspiegels
ingeklapt.
Met de Keyless entry and
start-afstandsbediening op
zak
Met achterdeuren/achterklep
F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de
vergrendelknop van de linker achterdeur/
achterklep om de auto te vergrendelen.
F
D
ruk, als de afstandsbediening zich binnen
het detectiegebied A bevindt, met uw
vinger op de merktekens van een van de
voor- of achterportiergrepen om de auto te
vergrendelen.
F Steek de sleutel in het slot van het bestuurdersportier en draai hem richting de
achterzijde van de auto om de auto te vergrendelen.
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de auto te vergrendelen.
Als u
deze knop ingedrukt
houdt, worden de ruiten gesloten
(afhankelijk van de uitvoering).
Als u
de knop loslaat, stopt de
beweging van de ruiten. Let erop dat niets of niemand het correcte
sluiten van de ruiten in de weg staat.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let erop dat niets of niemand het correcte
sluiten van de ruiten in de weg staat.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Als u een van de
vergrendelknoppen ingedrukt
houdt, worden de ruiten gesloten
(afhankelijk van de uitvoering).
Als u de knop loslaat, stopt de
beweging van de ruiten.
Het rijden met vergrendelde portieren
kan in noodgevallen de toegang tot
het interieur voor de hulpdiensten
bemoeilijken.
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in
de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een
korte tijd, zonder de sleutel mee te nemen.
Toegang tot de auto
Page 43 of 316
41
Als een portier of deur, of de achterklep
niet goed is gesloten (behalve de rechter
achterdeur):
-
g
aat, bij stilstaande auto en draaiende
motor, dit lampje branden in combinatie
met een waarschuwingsmelding die
enkele seconden wordt weergegeven,
-
b
randt tijdens het rijden (wagensnelheid
hoger dan 10
km/h) dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding die gedurende
enkele seconden wordt weergegeven.
Supervergrendeling
Met de sleutel
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
werken de binnen- en buitenportiergrepen
niet.
Als de supervergrendeling is ingeschakeld,
is ook de vergrendelingsschakelaar in het
interieur buiten werking.
Schakel daarom nooit de super vergrendeling
in als er zich iemand in de auto bevindt.
F Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel naar achteren om de
supervergrendeling in te schakelen.
F
Draai binnen vijf seconden de sleutel
nogmaals in de richting van de achterzijde.
Met de afstandsbediening
F Druk op deze knop om de supervergrendeling in te schakelen.
F
Druk binnen vijf seconden na het
vergrendelen nogmaals op deze
knop.
Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de
uitvoering van de auto, de buitenspiegels
elektrisch ingeklapt.
Als u
een van de
vergrendelknoppen ingedrukt
houdt, worden de ruiten
gesloten (afhankelijk van de
uitvoering). Wanneer u
de knop
loslaat, stopt de beweging van
de ruiten.
Met de Keyless entry and start-
afstandsbediening op zak
F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, met uw vinger
op de merktekens van een van de voor- of
achterportiergrepen om de auto te vergrendelen.
F
D
ruk binnen vijf seconden nogmaals op de
merktekens om de supervergrendeling in te
schakelen.
Met achterdeuren/achterklep
F Druk, als de afstandsbediening zich binnen het detectiegebied A bevindt, op de
vergrendelknop van de linker achterdeur/
achterklep om de auto te vergrendelen.
F
Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de knop om de super vergrendeling in te
schakelen.
2
Toegang tot de auto
Page 47 of 316
45
Met Keyless entry and start-
afstandsbediening
F Zet het contact aan door op de S TA R T/STOP -knop te drukken.
De afstandsbediening werkt nu weer. F
S
teek de sleutel in het slot om de auto te
openen.
F
H
oud de afstandsbediening tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom tot u het
contact aanzet.
F
Z
et bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in de
neutraalstand en trap het koppelingspedaal
volledig in.
F
S
electeer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap ver volgens het rempedaal stevig in. Sleutels of afstandsbediening verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw
legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker
met de sleutelcode naar het PEUGEOT-
netwerk.
Het PEUGEOT-netwerk kan de speciale code
van de sleutel en de transponder opzoeken
en een nieuwe bestellen.
Elektrische storingen
De afstandsbediening van het Keyless entry
and start-systeem werkt in sommige gevallen
niet correct in de nabijheid van elektronische
apparatuur: telefoon, laptop, sterke
magnetische velden, enz.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is
een systeem met een groot bereik. Het
is raadzaam om niet met de knop van
de afstandsbediening te spelen, om te
voorkomen dat de portieren per ongeluk
ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening kan
dan onbruikbaar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren
als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als
het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan bij
een noodgeval de toegang tot de auto voor de
hulpdiensten bemoeilijken.
Haal uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in
de auto) de sleutel uit het contact of neem de
afstandsbediening mee als u de auto verlaat,
zelfs al is dit voor korte duur. Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Vergeet niet aan het stuur wiel te draaien om
het stuurslot te activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte
auto
Laat uw sleutels door het PEUGEOT-netwerk
in het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u
er zeker van kunt zijn dat
de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn
waarmee de auto kan worden gestart.
2
Toegang tot de auto
Page 52 of 316
50
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
-
e
en huisdier in de auto wordt achtergelaten;
-
e
en ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
-
d
e auto wordt gewassen;
-
e
en wiel wordt ver wisseld;
-
d
e auto wordt gesleept;
-
d
e auto wordt ver voerd per schip.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30
seconden.
Afhankelijk van het land van verkoop blijven de
bewakingsfuncties ingeschakeld tot het alarm
voor de 11e keer afgaat.
Als het lampje snel knippert bij het
ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
en start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F o ntgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F
o
pen het portier; het alarm gaat af;
F
z
et het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening.
of
F
O
ntgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2
seconden.
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30
seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de alarmknop tot het rode
lampje blijft branden.
F
V
erlaat de auto.
F
V
ergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de omtrekbeveiliging is geactiveerd. Het
rode verklikkerlampje knippert iedere seconde.
Houd er rekening mee dat het systeem
iedere keer dat het contact wordt afgezet
moet worden uitgeschakeld.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het indicatielampje in de knop gaat uit.
F
S
chakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje van de knop zal
opnieuw één keer per seconde knipperen.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Toegang tot de auto
Page 53 of 316
51
Elektrisch bedienbare ruiten
1.Linksvoor.
2. Rechtsvoor.
3. Rechtsachter.
4. Linksachter.
5. De schakelaars van de elektrisch
bedienbare ruiten achter deactiveren.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u
de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45
seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Druk op de schakelaar om de ruit volledig te
openen en trek dan de schakelaar onmiddellijk
omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,
om de normale werking te resetten . Houd
de schakelaar na het sluiten nog ongeveer
1
seconde vast.
Tijdens de activering van de functie is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de knop blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Automatisch inschakelen
(Afhankelijk van het verkoopland)
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
2
minuten nadat het laatste portier of de
bagageruimte is gesloten.
F
O
m het afgaan van het alarm bij het
openen van een portier of de achterklep
te voorkomen, moet u
eerst op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
drukken of moet u
de auto ontgrendelen met
het Keyless entry and start-systeem.
2
Toegang tot de auto
Page 67 of 316
65
AC 220V
50Hz120W
USB-aansluiting(en)
(Afhankelijk van de uitvoering.)
Op aansluiting 1, 2
en 3 kunt u draagbare
apparatuur, zoals een digitale audiospeler van
het type iPod
®, aansluiten om de apparatuur op
te laden.
Via aansluiting 1
en 2 kunt u de
audiobestanden op uw draagbare apparatuur
beluisteren via de luidsprekers van uw
audiosysteem.
U kunt deze bestanden beheren met de toetsen
op het stuur wiel of op het touchscreen.
220V/50Hz-stopcontact
Er is een 220V/50Hz-aansluiting (max. vermogen:
120 W) aangebracht op de zijkant van het middelste
opbergvak.
Dit stopcontact werkt als de motor draait, maar ook in de
STOP-stand bij auto's met een Stop & Start-systeem.
Tijdens het gebruik van de USB-aansluiting wordt
de draagbare apparatuur automatisch opgeladen.
Er wordt een melding weergegeven als het
stroomverbruik van de draagbare apparatuur
hoger is dan de door de auto geleverde
stroomsterkte.
Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik
van deze voorziening de rubriek Audio en
telematica .
Aanslutiingen 1 en 2 kunnen ook
w orden gebruikt om een smartphone
via MirrorLink
TM, Android Auto®
of CarPlay® te verbinden, zodat
u
bepaalde apps van uw smartphone
via het touchscreen kunt gebruiken. F
O
pen het klepje.
F
C
ontroleer of het groene lampje brandt.
F
S
luit uw elektrische apparaat (telefoonlader,
laptop, CD/DVD-speler, flessenwarmer
enz.) aan.
Bij een storing in de aansluiting gaat het groene
lampje knipperen.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.Sluit hoogstens één apparaat op de aansluiting
aan (verlengsnoeren of stekkerblokken niet
toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die voldoen aan
isolatieklasse II (op het apparaat aangegeven).
Gebruik geen apparaten met een metalen
behuizing (zoals een elektrisch scheerapparaat).
Om veiligheidsredenen wordt de stroomtoevoer
naar deze aansluiting bij overbelasting
automatisch onderbroken; dit gebeurt ook als er
andere omstandigheden zijn die daar aanleiding
toe geven (bijzondere weersomstandigheden,
zware belasting van de elektrische installatie van
de auto enz.). Het groene lampje gaat dan uit.
3
Ergonomie en comfort
Page 68 of 316
66
Draadloze smartphonelader
Met dit systeem kan externe apparatuur, zoals
een smartphone, door middel van magnetische
inductie draadloos worden opgeladen. Het
systeem voldoet aan de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
gestoord bij het openen van een portier of bij
het afzetten van het contact.
Laden
F Zorg er voor dat het laadgedeelte vrij is.
F P laats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
F
Z
odra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het lampje van de lader groen branden.
F
D
e batterij van het apparaat wordt dan
opgeladen.
F
Z
odra de batterij volledig opgeladen is, gaat
het lampje van de lader uit.
Zorg dat er geen metalen voor werpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat –
kans op over verhitting of onderbreking
van het opladen!
Controle van de werking
De status van het lampje geeft de werking van
de lader aan. Status van het
lampje Betekenis
Uit Motor afgezet.
Geen compatibel
apparaat gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Permanent,
groen Detectie van een
compatibel apparaat.
Opladen bezig.
Knipperend,
oranje
Detectie van een vreemd
voorwerp op het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
Permanent,
oranje Storing van de
laadindicator van het
apparaat.
Temperatuur van de
batterij van het apparaat
te hoog.
Storing van de lader.
Ergonomie en comfort
Page 76 of 316
74
Ontwasemen – Ontdooien
voorzijde
Dit symbool op het
bedieningspaneel geeft aan in welke
stand de knoppen moeten staan om
de voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Verwarming of handbediende
airconditioning
F Inschakelen van de airconditioning: druk op deze
toets, het lampje van de toets
gaat branden.
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
F Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten snel te
ontwasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automatisch en
regelt de luchttemperatuur, de aanjagersnelheid
en de luchttoevoer; het stelt de luchtverdeling
zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel
mogelijk ontwasemd worden.
F Zet de knoppen van de aanjagersnelheid, de temperatuur en de luchtverdeling in de met het
desbetreffende symbool weergegeven stand.
F Druk nogmaals op deze knop of op AUTO om deze functie uit te
schakelen.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uitschakelen. Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Voorruitverwarming
In zone 1 laat de ver warming sneeuw smelten
e n zorgt deze er voor dat de ruitenwissers niet
aan de voorruit vastgevroren blijven.
In zone 2
verbetert de ver warming het zicht
door ophoping van sneeuw te voorkomen als
de ruitenwissers in werking zijn.
Voorruit- en ruitensproeierverwarming
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de ruitenwissers en
in het bijzonder de voorruitver warming en
de verwarmde ruitensproeierkoppen. Afhankelijk van het verkoopland.
Bij koud weer ver warmt deze functie de
voorruit.
Ergonomie en comfort
Page 81 of 316
79
Instructies
Neem voor een optimale werking van deze
systemen de volgende gebruiksadviezen in
acht:
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening achterin vrij blijven.
F
D
ek de zonnesensor boven in de voorruit
niet af; deze wordt gebruikt voor het
regelen van het airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5
tot 10 minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
O
m te voorkomen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit in het interieur achteruit
gaat, dient u
het systeem niet te lang uit
te schakelen en langdurig gebruik van het
luchtrecirculatiesysteem tijdens het rijden
te vermijden.
F
C
ontroleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen.
Wij raden u
een gecombineerd interieurfilter
aan. Dankzij het toegevoegde speciale
actieve middel draagt het bij tot een
gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, onaangename geuren en
vetaanslag).
F
L
aat de airconditioning regelmatig
controleren volgens de aanbevelingen in
het garantie- en onderhoudsboekje, om
het systeem in per fecte staat te houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg er voor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ver verst wordt.
Het airconditioningssysteem is chloor vrij
en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Stop & Star t
De verwarmings- en
airconditioningssystemen werken alleen
als de motor draait.
Als u
het thermische comfort in de auto op
het door u
gewenste niveau wilt houden,
kunt u
tijdelijk de functie Stop & Start
uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het Stop & Star t -
systeem. Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
3
Ergonomie en comfort
Page 97 of 316
95
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het niet
los.
Zorg er bij ver vanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC) en
antispinregeling (ASR)
Inschakelen
Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra de motor
wordt gestart.
Zodra deze systemen detecteren dat de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste
richting, grijpen ze in op de werking van de motor en het remsysteem.
Dit wordt aangegeven door
knipperen van het lampje in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen/weer inschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond…)
kan het nuttig zijn het DSC- en ASR-systeem
uit te schakelen, zodat de wielen kunnen
spinnen en weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.
Deze systemen worden automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf 50
km/h.
Maar bij snelheden tot 50
km/h kunt u de
systemen handmatig opnieuw inschakelen.
Om deze functies uit te schakelen
drukt u
op deze toets of draait u de
draaiknop naar deze positie.
Als het lampje van de toets of de draaiknop gaat
branden, grijpen het DSC- en ASR-systeem niet
meer in op de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen van het systeem:
Druk op deze toets.
Of Draai de knop in deze stand.
Het lampje van de toets of knop gaat uit.
Storing
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op een
storing in de systemen.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
5
Veiligheid